HR, 13-01-2012, nr. 11/02031
BV0659, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-01-2012
- Zaaknummer
11/02031
- LJN
BV0659
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV0659, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑01‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2166, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2166, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑01‑2012
- Vindplaatsen
V-N 2012/6.6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 13‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 27q, lid 1, aanhef en onderdeel b, AWR. Uitnodiging ter zitting; beginsel van hoor- en wederhoor. Gevolgen in hoger beroep van (ernstige) vormverzuimen van de Rechtbank. Terugwijzen niet verplicht; aanspraak op vergoeding proceskosten en griffierecht hoger beroep.
Partij(en)
13 januari 2012
nr. 11/02031
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Canada (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 april 2011, nr. 09/00093, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2007 vastgesteld. Voorts is aan belanghebbende in verband met de onroerende zaak voor dat jaar een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Steenwijkerland opgelegd.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling Middelen van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
De Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. AWB 08/466) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden buiten tegenwoordigheid van belanghebbende.
3.1.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen om de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak te onderbouwen.
3.2.1.
Klaarblijkelijk op de grond dat uit de uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding niet blijkt dat de Rechtbank zich ervan heeft vergewist dat de uitnodiging voor de zitting van de Rechtbank op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden, heeft het Hof geoordeeld dat de uitspraak van de Rechtbank - in beginsel - moet worden vernietigd.
3.2.2.
Het Hof heeft echter in het onderhavige geval geen aanleiding gevonden de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen, omdat belanghebbende door de gang van zaken niet in zijn verdediging is geschaad, nu hij zich in hoger beroep zowel schriftelijk als mondeling ter zitting van het Hof heeft kunnen uitlaten over al hetgeen door de ambtenaar naar voren is gebracht.
3.3.
In cassatie bestrijdt belanghebbende 's Hofs oordeel dat hij niet in zijn verdediging is geschaad. Hij voert daartoe onder
meer aan dat hij door de gang van zaken bij de Rechtbank hoger beroep heeft moeten instellen, hetgeen hem extra tijd, inspanningen en moeite alsmede extra kosten en griffierecht heeft gekost.
3.4.
Dienaangaande moet worden vooropgesteld dat een gerechtshof op grond van artikel 27q, lid 1, aanhef en letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is de zaak terug te wijzen naar de rechtbank die deze in eerste instantie behandeld heeft, indien het van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.
3.5.
In het onderhavige geval was het Hof kennelijk van oordeel dat de zaak niet opnieuw door de Rechtbank moest worden behandeld. Dit oordeel geeft geen blijk van miskenning van voornoemde wetsbepaling of van enige regel van ongeschreven procesrecht en behoefde geen nadere motivering. Voor zover de klachten berusten op de opvatting dat het Hof de zaak had moeten terugwijzen naar de Rechtbank falen zij derhalve.
3.6.
Voor zover de klachten betogen dat het Hof aan zijn hiervoor in 3.2.1 weergegeven oordeel anderszins gevolgtrekkingen had moeten verbinden, slagen zij. Het hiervoor in 3.2.1 bedoelde verzuim van de Rechtbank is van zodanig gewicht dat het Hof daarin aanleiding had moeten zien tot gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling in hoger beroep en tot het gelasten van teruggave van het in hoger beroep betaalde griffierecht.
3.7.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven voor zover deze in strijd is met hetgeen hiervoor in 3.6 is overwogen. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarin geen proceskostenveroordeling is uitgesproken en geen teruggave van het griffierecht is gelast,
gelast dat de gemeente Steenwijkerland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 110, derhalve in totaal € 222, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 16,28 wegens reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.
Beroepschrift 13‑01‑2012
Dit zijn de gronden:
- •
Onterechte vergelijkingsmethode van de objectwaarde.
- •
Taxatierapport is op illegale wijze en onrechtmatige gronden verkregen.
- •
Gerechtshof heeft de feiten verkeerd beoordeeld m.b.t de objectafbakening
— Onterechte vergelijkingsmethode objectwaarde
[1]
De toegepaste waardebepaling is een vergelijking met de marktgegevens van identieke of vergelijkbare objecten die rond het peildatum zijn gerealiseerd, de z.g. vergelijkingsmethode. Feit is dat mijn woning in verhuurde staat is maar de vergeleken woningen waren niet in verhuurde staat. De gemeente stelt dat zij uitgaat van de feitelijke situatie. In deze procedure is onomstotelijk en onweersproken vastgesteld dat de feitelijke situatie ten tijde van de peildatum mijn woning verhuurd was Een woning in verhuurde staat is minder waard dan een woning die niet in verhuurde staat is. In de toegepaste vergelijking is daar geen rekening mee gehouden. Dit is hetzelfde als appels met peren vergelijken. De toegepaste vergelijking is daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel, artikel 1 van de Nederlands Grondwet en artikel 14 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens.
[2]
De Grondwet formuleert een norm waaraan de overheid zich jegens de burger dient te houden namelijk het gelijk behandelen van gelijke gevallen, discriminatie op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Feit is dat de waarde van mijn woning in verhuurde staat is vergeleken met de waarde van woningen van anderen die niet in verhuurde staat zijn, dit zijn ongelijke gevallen. Er is dus geen sprake van gelijke behandeling in gelijke gevallen.
[3]
Het Hof verwijst onder #4.7 naar artikel 17 lid 2 van de WOZ maar deze is tegenstrijdig, aan de ene kant spreekt dit artikel over ‘de staat waarin die zich bevind’(verhuurde staat) en de andere kant dat de verkrijger de zaak ‘onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen’. Dit is niet alleen tegenstrijdig maar ook onrealistisch omdat een object niet tegelijkertijd in verhuurde staat en vrij opleverbaar kan zijn. Dit in strijd met de huurwet omdat ook tijdens de peildatum(s), een huurder huurbescherming heeft.
[4]
Artikel 17 lid 2 WOZ is daarom in strijd met internationaal recht, natural justice en natural law. Deze wet hoort in geen enkel rechtssysteem thuis, dus ook niet in Nederland. Deze wet kan daarom geen daadwerkelijk rechtsmiddel zijn en is bovendien in strijd met artikel 13 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens waarin staat dat ieder recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
[5]
Bovenstaand heeft als consequentie dat de door de gemeentelijk vastgestelde waarde geen waarde heeft. De enige waarde die er in deze procedure dan overblijft is de door mij op basis van de feitelijke situatie vastgestelde waarde die door zowel de gemeente als het Hof niet is betwist, laat staan gemotiveerd betwist, en moet daarom als waarde worden toegekend.
— Taxatierapport is op illegale wijze en onrechtmatige gronden verkregen.
[6]
Het gerechtshof heeft geen rekening gehouden met het (onweersproken) feit dat de gemeente de taxatie uitgevoerd heeft in overtreding van artikel 461 WvS. In de stukken heb ik uitdrukkelijk en gemotiveerd aangegeven waarom de gemeente niet is bevoegd zich zonder mijn toestemming op mijn terrein te begeven. De gemeente verklaart dat zij zich toegang hadden verschaft tot mijn perceel omdat de toegangspoort niet was afgesloten, dit, ondanks het bord verboden toegang. Er was geen sprake van een noodsituatie. Ik verwijs naar mijn ingediende stukken, specifiek naar mijn beroep bij de rechtbank tegen de beschikking van 2007, d.d. 19 mei 2008. De gemeente was en is bekend met mijn telefoonnummer, mijn post adres en mijn email adres van zowel mij als van mijn contactpersoon om een afspraak te maken voor taxatiebezichtiging en had daarom geen enkel excuus om artikel 461 WvS te overtreden. Nu de waarde is vastgesteld op illegale en onrechtmatige gronden kan en mag deze waarde niet worden toegekend. De enige waarde die overblijft in de ingediende stukken is de door mij vastgestelde waarde, die moet worden aangehouden.
— Gerechtshof heeft de feiten verkeerd beoordeeld.
Objectafbakening:
[7]
Het gerechtshof is van oordeel dat zowel door mijn verklaring als van de gemeente kan worden afgeleid dat er geen fysieke afscheidingen zijn en het gehele complex door huurder kan worden gebruikt en ook daadwerkelijk is gebruikt. (alinea 4.7 zaak 09/00093)
Dit oordeel is naar mijn mening met alle respect onjuist. Nergens in mijn verklaring of in de stukken kan afgeleid worden dat buiten het gehuurde iets mag worden gebruikt, integendeel. Omdat in de overlegde huurcontracten specifiek de oppervlakte van het erf van het gehuurde is afgebakend, vastgelegd en ondertekend door beide partijen kan huurder geen rechten ontlenen aan het niet gehuurde. Tijdens de zitting heb ik gemotiveerd aangegeven waarom ik alleen de 975 m2 van opstallen plus erf verhuur i.p.v. het gehele terrein. (blad 4 proces-verbaal)
[8]
Als iets niet mag wil niet zeggen dat het daarom niet kan. Elke dag worden wetten overtreden hoewel dat niet mag, kan het wel. Onrechtmatig de ruiten ingooien bij iemand mag niet maar kan wel. In mijn situatie is dit ook gebeurd, huurder heeft zonder mijn toestemming en in strijd met de overeenkomst een gedeelte van het niet gehuurde (tijdelijk) in gebruik genomen tot mijn ontdekking daarvan. Vanwege deze overtreding ben ik inmiddels opgetreden door een rechtszaak te starten. (blad 4 proces-verbaal) Het kan en mag niet zo zijn dat ik als gedupeerde eigenaar dubbel gedupeerd wordt en dat de gemeente profiteert van de illegale activiteiten van huurder.
[9]
De uitspraak van het gerechtshof m.b.t. de fysieke afscheiding is onjuist omdat er wel degelijk een fysieke afscheiding bestaat en bestond n.l. de 975m2 bestaande uit de opstallen met het verharde erf. Er was en is een duidelijk verschil tussen het verharde erf en het grasland. Dit was duidelijk tussen huurders en mij en is vastgelegd in de huurovereenkomsten. De gemeente heeft niet aangevoerd dat er een geschil of zelfs maar enige onduidelijkheid over de erf/objectafbakening zou bestaan met huurders laat staan dat bewijs hiervan is overlegd. Voor de gemeente was dit duidelijk omdat dit was aangegeven o.a. in mijn bezwaarschrift van 21 juli 2007. De gemeente heeft niet onderbouwd waarom de onderhavige fysieke erf afscheiding niet juist is, of duidelijk gemaakt wat een fysiek erf afscheiding dan wel is, of aan welke criteria en eisen een fysieke afscheiding aan zou moeten voldoen.
[10]
De gemeente verklaard, na zich wederrechtelijk op mijn privé terrein te hebben begeven, dat er niemand aanwezig was ten tijde van de taxatie op 6 mei 2008 (blad 3 proces-verbaal) en dat het pand leeg stond. De gemeente komt op basis van onderzoek door luchtfoto's tot de conclusie dat het gehele perceel incl. grasland door huurders met hun kinderen was gebruikt. (blad 2 proces-verbaal) De vraag rijst daarom hoe kan de gemeente beoordelen naar de hand van luchtfoto's dat ‘ter plaatse’ het gehele perceel gebruikt wordt door huurders zonder iemand gezien of gesproken te hebben en een leegstaand pand. Overigens is de gemeente onder alinea 3.3 van mening dat het object juist is afgebakend.
[11]
Het Hof komt tot oordeel, vanwege het feit dat er een hek staat, dat er geen sprake van objectafbakening kan zijn. Dit hek is niet relevant tot de objectafbakening omdat beide partijen, huurder en ik, vrije toegang hebben via gescheiden toegangswegen tot de gescheiden objecten. In de processtukken is geen, althans onvoldoende onderbouwing dat er geen sprake kan zijn van objectafbakening vanwege het hek. Het Hof heeft hier geen rekening meegehouden in haar beoordeling.
Geen onderbouwing stellingen gemeente:
[12]
De gemeente stelt dat er een rijbak is maar feit is dat er geen helemaal geen rijbak is en er ook nooit is geweest. Tijdens de bezichtiging van de luchtfoto op de zitting heeft de gemeente dit niet kunnen aantonen.
[13]
De gemeente stelt dat zij geprobeerd heeft contact met mij op te nemen. Dit is ongeloof waardig omdat ik of mijn contactpersoon bereikbaar zijn. Deze stelling is niet door de gemeente onderbouwd.
[14]
De gemeente stelt dat de huurovereenkomst vroegtijdig is beëindigd zonder enige onderbouwing van deze stelling. Deze stelling is niet correct, de huurovereenkomst is beëindigd conform de huurovereenkomst.
[15]
De gemeente stelt tevens een OZB aanslag vast van respectievelijk 287,28 voor 2008 en 288 euro voor 2007 wegens het genot krachtens eigendom zonder onderbouwing.
[16]
De gemeente stelt dat er sprake was van een huurprijs van 3000 euro/maand. Dit is niet juist en door mij bestreden. De gemeente bied geen enkele onderbouwing van haar stelling.
[17]
De gemeente maakte gebruik van de huurwaardekapitalisatiemethode en stelt dat mijn woning gebruik wordt als gezinsvervangend tehuis zonder ooit iemand gesproken of gezien te hebben, en het pand leeg stond. Er is enkele onderbouwing zijn van deze stelling.
[18]
De gemeente stelt dat haar taxatie gebaseerd is op het feitelijk gebruik zonder ooit iemand gesproken of gezien te hebben, het pand stond volgens de gemeente leeg. Er is en kan daarom ook geen enkele onderbouwing zijn van deze stelling.
[19]
De gemeente heeft ten tijde van de taxatie op 6 mei 2008 niet kunnen waarnemen dat er sprake was van meerdere gebruikers zonder iemand gesproken of gezien te hebben, het pand stond volgens de gemeente leeg. Er is geen enkele onderbouwing zijn van deze stelling.
[20]
De gemeente verklaart dat het vreemd is dat het dat alleen de stal en geen grasland verhuurd wordt. Ik merk hierover op dat als er geen paard in de stal staat, de ‘stal’ gebruikt (kan) word(en) als schuur/garage ten behoeve van het woning zoal ook omschreven onder alinea 4.9 uitspraak 09/00403 en 4.10 uitspraak 09/00093.
[21]
De gemeente stelt dat het een feit is dat er kinderen wonen die het hele perceel gebruiken en niet alleen het erf, terwijl het pand leeg stond toen hij is wezen kijken. (blad 2 proces-verbaal) Dit is tegenstrijdig laat staan dat er sprake is van onderbouwing.
[22]
De gemeente ([D]) stelt dat geen gesprek met de huurder gehad heeft (blad 2 proces-verbaal 3e alinea van onderen) maar verklaart even later (blad 5 proces-verbaal 1e alinea van boven) dat er wel contact is geweest maar verklaart niet hoe, met wie of wanneer.
[23]
De stellingen van de gemeente m.b.t. de objectafbakening zijn tegenstrijdig, eerst wordt gesteld dat er geen sprake is van afbakening (o.a. blad 3 proces-verbaal) maar onder alinea 3.3 stelt de gemeente en oordeelt het Hof dat het object juist is afgebakend.
[24]
De gemeente komt met allerlei (tegenstrijdige) stellingen en verklaringen terwijl zij tevens toegeeft dat het allemaal niet duidelijk en inzichtelijk is geworden (blad 3 proces-verbaal). Dit heeft als gevolg dat er geen enkele stelling (voldoende) is onderbouwd terwijl zij hiervoor wel de bewijsopdracht heeft (alinea 4.8 uitspraak 09/00403 en alinea 4.9 uitspraak 09/00093). Het Hof heeft een verkeerde beoordeling van de feiten gemaakt.
[25]
Het Hof geeft een onjuiste weergave en interpretatie onder alinea 4.5 dat ik gezegd zou hebben dat er van een fysieke afscheiding geen sprake is. Feit is dat voor een buitenstaander niet duidelijk is wat bij wie hoort net zo min als dat het geval is bij elke ander plaats in het buitengebied in Nederland. Voor betrokkenen, huurders en ik, was de erf afscheidinggrens/objectafbakening grens altijd glashelder. Als dit voor de gemeente niet duidelijk was had dit, mij of/en huurders gevraagd kunnen worden, iets wat de gemeente nagelaten heeft te doen.
[26]
Het Hof geeft een onjuiste interpretatie van het ‘gebruik’ zelfs als de huurders eens een keer door het bos of over het grasland zouden lopen is dat geen ‘gebruik’ in de zin van bedrijfsmatige exploitatie van bosbouw of/en landbouwproducten.
[27]
Het Hof geeft ook een verkeerde weergave en interpretatie onder alinea 4.6, dat ik de houtopstanden op zijn beloop laat en weinig doe aan de voormalige kerstbomenopstand. Feit is dat ik gezegd heb dat ik een gedeelte houtopstand laat doorgroeien totdat de bomen de juiste lengte en dikte hebben voor verkoop voor het gebruik van heipalen. Het woord steigerhout heb ik zelfs nooit gebruikt. Tijdens de zitting heb ik letterlijk gezegd; ‘ik kan wel zenuwachtig met het mestboekje in de hand rond de bomen draaien maar daar groeien ze echt niet harder van’ waarop een van de rechters zei; ‘u kunt het altijd proberen’.
[28]
Het Hof geeft een verkeerde beoordeling onder alinea 4.11, dat ik geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overlegd zou hebben dat de waarde van respectievelijk 334.000 en 321.000 euro te hoog zou zijn. Feit is dat ik de waarde heb vastgesteld gebaseerd op de door de gemeente gehanteerde vierkante meerprijzen (blad 3 proces-verbaal) plus de onderbouwing daarvan onder alinea 6 van mijn beroepschrift tot de Rechtbank d.d. 16-03-2009 en op blad 2 van mijn beroepschrift tot de Rechtbank d.d. 20-04-2009 met een berekende waarde van respectievelijk 89.047,00 en 103.808,34 euro.
[29]
Het Hof heeft onvoldoende rekening gehouden met de bevooroordeelde positie van de gemeente en het feit dat de gemeente ter kwade trouw is gezien de vele problemen zoals invallen, mijn eigendommen weghalen zonder daartoe gerechtigd te zijn, schending van privacy van mij, van mijn gasten en van mijn huurders. Dit is door de gemeente niet weersproken en daardoor erkent want de gemeente stelt dat deze problemen los staan van de WOZ waarde en uitgegaan is van de feitelijke situatie (blad 2 proces-verbaal). Ik merk hierover op dat dit alles behoord tot de feitelijke situatie.
[30]
Het Hof heeft onvoldoende rekening gehouden met de buurtproblemen zoals lawaai, stank, stof en drukte, als gevolg van de manege activiteiten, rook overlast en vuur als gevolg van het branden, de brandweer is daarvoor 2 keer uitgerukt om te blussen maar de gemeente blijft desondanks vergunning verlenen. De taxateur verklaart dat hij dat weet maar daaraan voorbij gaat en dat ik niet erg toeschietelijk ben (blad 3 proces-verbaal), terwijl ik hem nog nooit eerder ontmoet of gesproken heb. Hij verklaart dat hij objectief is (blad 5 proces-verbaal) maar dit getuigd naar mijn mening niet van objectiviteit plus het feit dat hij wordt betaald door de gemeente is hij ook niet in een onafhankelijke positie.
[31]
De manege activiteiten zijn tegen het bestemmingplan maar de gemeente laat deze ongemoeid doorgaan ondanks dat het een commercieel bedrijf is wat ook als zodanig staat ingeschreven bij de kamer van koophandel. Als ik klaag dan zegt de gemeente dat ik geen recht van klagen heb omdat ik er niet woon. De gemeente doet aan de ene kant er alles aan om het woongenot te bederven, en daardoor de waarde van de woning te drukken, maar aan de andere kant wil zij het onderste uit de kan halen door de waarde zo hoog mogelijk te taxeren door geen rekening te houden met de object afbakening. Deze waardedrukkende feiten zijn onweersproken en zelfs erkend door de gemeente. Het Hof heeft hier onvoldoende rekening meegehouden in haar beoordeling.
[32]
Het Hof heeft onvoldoende rekening gehouden met het belang van de burger. Zoals ik in mijn beroepschrift van d.d. 11-11-2009 tot het Hof (alinea 5) heb weergegeven n.l. dat de objectafbakening volgens de formele regelgeving, behalve bij mutaties van bestemmingsplan, eenmalig vastgesteld dient te worden. Gebeurd dit niet dan verkeerd de burger, zoals ik vanwege de slechte verstandhouding, en het ter kwade trouw handelen van deze gemeente zoals onweersproken in de stukken naar voren is gebracht, in een kwetsbare positie en is daarbij afhankelijk van de willekeur van de gemeente wat in strijd is met het gelijkheid beginsel met discriminatie als gevolg.
Geen uitnodiging voor zittingen rechtbank:
[33]
Het Hof vermeld onder alinea 4.1 dat het feit ik niet ben uitgenodigd voor de zittingen van 11-12-2008 en 06-08-2009 in beginsel kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank maar oordeelt onder alinea 4.2 dat ik niet in mijn verdediging ben geschaad nu ik voor het Hof de kans heb om mij uit te laten.
[34]
Dit oordeel is niet juist omdat als ik was uitgenodigd mijn verdediging voor de Rechtbank kon voeren i.p.v. voor het Gerechtshof. Het feit dat ik niet ben uitgenodigd heeft niet alleen als nadeel dat er 2 tot 3 jaar tijd verloren is gegaan, met als gevolg dat herinneringen en details met de tijd vervagen, extra inspanningen, maar ook omdat nu de ‘ijkpunt(en)’ ontbraken om te anticiperen op de argumenten van de gemeente voor mijn beroep tot het Hof. Verder is het nadeel dat er nu voor mij een beroepsmogelijkheid overgeslagen en ontnomen is omdat dit cassatie beroep voor het Hof gevoerd had kunnen worden i.p.v. de Hoge Raad waar de beroepsmogelijkheden beperkt(er) zijn. Ook de nodige tijd, extra inspanningen en moeite plus extra kosten en griffierechten komen daar nog bij.
[35]
Onder alinea 4.4 van uitspraak 09/00403 en alinea 4.5 van uitspraak 09/00093 is door de gemeente gesteld dat er sprake is van één object. Ik merk daarover op dat het juist is dat er sprake is van één object als eigenaar maar dat is niet relevant; wat relevant is wat voor de Wet WOZ het gebruik is door verschillende gebruikers.
[36]
Dit geld ook voor het feit dat het niet relevant is voor hoeveel ik het pand zou willen verkopen, dit was mij door één van de rechters na de pauze van de zitting gevraagd. Wat relevant is dat de correcte waardevaststelling op basis van de Wet WOZ wordt vastgesteld.
[37]
M.b.t. Artikel 2 Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten WOZ heeft de gemeente niet aangetoond waarom het afgebakende gedeelte nu niet onder deze vrijstelling valt terwijl in de eerdere uitspraak van 28 oktober 1998 op basis van dezelfde feiten, door dezelfde gemeente, wel onder dezelfde vrijstelling viel.
[38]
Omdat de gemeente dit niet heeft kunnen aantonen en deze vrijstelling in deze procedure niet (gemotiveerd) in het geding heeft gebracht is het niet aan het Hof om deze vrijstelling te betwisten omdat het Hof geen partij is in deze procedure.
[39]
Subsidiair merk ik het volgende op; één van de rechters vroeg mij of ik bedrijfsmatig exploiteerde. Mijn antwoord was dat ik niet de definitie ken van ‘bedrijfsmatige exploitatie’ maar dat mijn doel is om winst te maken. Dit sluit niet uit dat er tevens van de ontstane natuur genoten kan worden m.b.t. artikel 2, 1c Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten WOZ. Het is mijn positie dat als van artikel 2,1a niet van toepassing is dan is van artikel 2,1c van toepassing of allebei. M.b.t artikel 2,1c merk ik op dat ik een rechtspersoon ben want het tegenovergestelde is geen rechtspersoon, een persoon zonder rechten. Hoewel ik niet in Nederland woonachtig ben heb ik wel de Nederlandse nationaliteit en heb dus ook mijn (grondwettelijk) rechten.
[40]
Een mestboekje is niet relevant ten eerste omdat er niet gemest wordt en ten tweede zou dit slechts een administratieve handeling zijn wat niets te maken heeft met het feitelijke gebruik.
Conclusie:
[41]
Aangezien de gemeente zelf erkend dat het allemaal moeilijk, niet inzichtelijk en onduidelijk is kan onomstotelijk worden vastgesteld dat de feitelijke situatie voor de gemeente onduidelijk was.
[42]
Als voor de gemeente de situatie onduidelijk is had zij op zijn minst bij betrokkenen, mij en de huurders, kunnen informeren. De gemeente erkent dit niet gedaan te hebben en evenmin kunnen aantonen dit zelfs maar geprobeerd te hebben.
[43]
De enigste ‘onderbouwing’ van de stellingen en beoordeling van de gemeente van de feitelijke situatie is naar luchtfoto's gekeken te hebben.
[44]
Op grond van onterechte vergelijkingsmethode van de objectwaarde, het feit dat het taxatierapport op illegale wijze en onrechtmatige gronden is verkregen en m.b.t. de objectafbakening, het feitelijk gebruik en de vrijstelling daarvan, is het Hof tot een verkeerde beoordeling gekomen en verzoek hierbij tot vernietiging van beide uitspraken van zowel het Gerechtshof, de Rechtbank als van de beschikkingen op mijn bezwaarschrift van de gemeente met veroordeling van de gemeente in alle kosten incl. schadevergoeding en de proceskosten.