Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
Artikel 12 [Bevoegde rechter]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
12-07-2012, Stb. 2012, 313 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken: 32891)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2012, Stb. 2012, 314 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Onverminderd de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en de uitoefening van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen in internationale gevallen, behoudens voor zover het betreft de erkenning, de niet-erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.
2.
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van een zaak als bedoeld in het eerste lid indien het kind binnen haar rechtsgebied gewone verblijfplaats heeft. In gevallen waarin het verdrag of de verordening een bevoegdheid toekent aan de autoriteiten van de verdragsstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, maar zich bevindt, is tot kennisneming daarvan bevoegd de rechtbank binnen wier rechtsgebied het kind zich bevindt. In gevallen waarin het verdrag of de verordening een bevoegdheid toekent aan de autoriteiten van een staat waar het kind noch zijn gewone verblijfplaats heeft noch zich bevindt, is tot kennisneming daarvan bevoegd de rechtbank Den Haag.