Hof Amsterdam, 26-03-2021, nr. 23-001374-18
ECLI:NL:GHAMS:2021:871
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-03-2021
- Zaaknummer
23-001374-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:871, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑03‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:530
ECLI:NL:GHAMS:2019:2310, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑06‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Invoer en verlengde invoer van ruim een kilo cocaïne. 65 maanden gevangenisstraf. Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de beoogde invoer van de in beslag genomen 1.808 kilo cocaïne. Het hof beschouwt de verdachte als een spin in het web met betrekking tot de activiteiten die zijn ontplooid op en rond het transport op 8 december 2016. Redelijke termijn geschonden.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003629-19
datum uitspraak: 26 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997127-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1, 2 en 12 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2016 tot en met 8 december 2016 te Medemblik en/of Antwerpen en/of Turbo (Colombia), in elk geval in Nederland en/of België en/of Colombia,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen komt.
Bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1,082 kilo cocaïne, zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet (Ow) en het opzettelijk vervoeren van die cocaïne.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken
van de hem ten laste gelegde invoer van 1.800 kilo cocaïne en van 1,082 kilo cocaïne en enkel kan worden veroordeeld voor de verlengde invoer van 1,082 kilo cocaïne. De verdachte was vóór 6 december
2016, het moment waarop de lading in Antwerpen was, niet in beeld. Zijn handelingen nadien maken hem enkel medepleger wat betreft de verlengde invoer.
Oordeel van het hof
Opmerking vooraf
Omwille van de leesbaarheid zal de verdachte in de bewijsoverweging, net als de medeverdachten, met ‘verdachte’ of met zijn achternaam ([verdachte]) worden aangeduid.
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 november 2016 is het schip [naam schip] vanuit de haven van Turbo (Colombia) vertrokken naar de haven van Antwerpen (België). Aan boord bevond zich een lading, bestaande uit 96 pallets met 4.608 dozen Premium Baccota bananen (hierna: de lading). Volgens het in Colombia afgegeven Certificado de Circulation was de lading bestemd voor [bedrijf] in Rotterdam. Uit bijkomende gegevens bleek dat als contact van [bedrijf] was opgegeven [bijnaam medeverdachte 1] met (onder meer) het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
Het schip is op 5 december 2016 om 09:30 uur via de Westerschelde de Nederlandse territoriale wateren binnen gevaren, heeft deze omstreeks 12:03 uur weer verlaten, om later die dag aan te meren in de haven van Antwerpen.
De douane in Antwerpen heeft de lading de volgende dag aan een controle onderworpen. Daarbij zijn in 4 van de 96 pallets bananen telkens 24 kartons met cocaïne aangetroffen, in totaal 96 positieve kartons. In die 96 kartons bevonden zich in totaal 1.525 pakketten cocaïne met een totaalgewicht van 1.808 kilo.
De Belgische autoriteiten hebben na overleg met de Nederlandse autoriteiten de cocaïne in beslag genomen en besloten tot gecontroleerde doorlating naar Nederlands grondgebied, door de cocaïne uit de lading te halen en slechts een kleine hoeveelheid van diezelfde partij cocaïne, in totaal 47,3 gram, in 3 buisjes met rode dop (hierna: de proefbuisjes) tussen de bananen in dozen van 3 van de genoemde 4 pallets terug te plaatsen.
Uit opgenomen telefoongesprekken met eerder genoemd nummer [telefoonnummer 1] is naar voren gekomen dat ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ (naar later bleek: de verdachte [medeverdachte 1]) en ‘[bijnaam verdachte]’ (naar later bleek: de verdachte [verdachte]) zich beiden inspanden om vier vrachtwagens met chauffeurs te regelen om de lading vanuit Antwerpen naar een loods in Medemblik te vervoeren. Dat de lading bananen niet gekoeld kon worden vervoerd, vond [medeverdachte 1] niet van belang. Ook onderhielden [verdachte] en [medeverdachte 1] contact met de beoogde legale afnemer van de bananen, [afnemer] (hierna: [afnemer]). Deze afnemer werd aan het lijntje gehouden en hem werd voorgespiegeld dat hij de bananen pas op 9 december 2016 in Medemblik kon afhalen, terwijl [afnemer] kenbaar had gemaakt dat hij al op 8 december 2016 transportmogelijkheden gereed had. Zo beantwoordde [verdachte] op 7 december 2016 de telefoon van [medeverdachte 1] en zei tegen [afnemer] dat hij alles in één keer naar Nederland ging halen en dat binnen nu en vrijdag alles er zou zijn. Op 8 december 2016 meldde [medeverdachte 1] aan [afnemer] dat de bananen in een loods in de regio Alkmaar werden neergezet, waarop [afnemer] reageerde dat dat helemaal niet goed was, omdat het veel te ver uit de route was. Later die dag meldde [afnemer] aan [medeverdachte 1] dat hij transport had gevonden en het liefst alles, maar in ieder geval een deel van de bananen die dag wilde ophalen, waarop [medeverdachte 1] uiteindelijk kenbaar maakte dat de bananen pas de dag daarna opgehaald konden worden.
Op 8 december 2016 is de lading, die de Belgische douane had vrij gegeven, vanaf 06:45 uur in België en Nederland door de politie geobserveerd.
Omstreeks 09:45 uur is de eerste van de vier vrachtwagens uit Antwerpen met bestemming Medemblik vertrokken. Deze vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] werd om 09:48 uur gevolgd door een tweede, met kenteken [kenteken 2]. In deze tweede vrachtwagen waren de pallets met de dozen met daarin de proefbuisjes cocaïne geladen. Het observatieteam zag dat deze vrachtwagen om 13:05 uur het terrein van een loods aan de [adres loods] (adres achteringang: [adres loods]) in Medemblik op reed.
Vrijwel meteen daarna, omstreeks 13:08 uur, zag het observatieteam een BMW met kenteken [kenteken 3] (hierna: de BMW) met drie inzittenden stapvoets langs het terrein van de loods rijden. Ook later die dag, tussen 13:15 uur en 14:00 uur, om 16:12 uur en tussen 16:40 en 16:45 uur is de BMW in de omgeving van de loods gezien. Zoals achteraf is vastgesteld, zijn de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] inzittenden van de BMW geweest; [medeverdachte 2] als bestuurder, [medeverdachte 3] als bijrijder en [medeverdachte 4] achterin.
Vier dagen eerder, op 4 december 2016, is er een ontmoeting geweest tussen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de [pub] in Amsterdam.
De vrachtwagens zijn gelost met behulp van een door [medeverdachte 7] bestuurde pompwagen en twee heftrucks waarvan er één door [verdachte] werd bestuurd en die door ‘[bijnaam verdachte]’ ([verdachte] dus) op naam van [bedrijf] zijn gehuurd. [verdachte] had ook contact met de chauffeurs van beide vrachtwagens en heeft van hen de vrachtbrieven in ontvangst genomen.
Om 15:58 uur sloot [verdachte] met [betrokkene 1] het hek van het terrein van de loods af met drie zware kettingen en bijbehorende hangsloten.
Om 16:08 uur stapten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de BMW waarna [medeverdachte 4] om 16:12 uur bij de loods uitstapte en om 16:13 uur de loods betrad. De BMW reed weg in de richting van de [straatnaam].
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gingen enige tijd later naar snackbar [snackbar] aan de [straatnaam] in Medemblik en gaven [verdachte], die daar al was, een hand. Ruim een half uur later verlieten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de snackbar, waarna zij om 16:47 uur de loods betraden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] liepen hierna een tweede keer snackbar [snackbar] binnen. In de snackbar gingen zij bij [verdachte] aan tafel zitten en spraken met hem, waarna zij gedrieën de snackbar verlieten en om 17:42 uur, nadat van binnenuit voor hen de deur was opengedaan, de loods betraden.
Uit de OVC-opnamen van de gesprekken die in de loods zijn gevoerd, kan worden afgeleid dat vanaf 13:48 uur [verdachte] (met een onderbreking van ongeveer 15:58 uur tot 17:42 uur), [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] en vanaf 16:13 uur ook [medeverdachte 4] zochten naar nummers of codes, dat dozen werden geopend en dat de verdachten naar iets op zoek waren dat zij niet konden vinden.
Onder meer is op die opnamen het volgende te horen:
- [medeverdachte 5] zegt op het moment dat hij zich met [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [verdachte], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] in de loods bevindt: ‘Twee van ons tillen ze eraf, twee van ons kijken en de andere twee maken ze netjes, want morgen worden ze verkocht’.
Zoals hiervoor is vermeld, zouden de bananen de volgende dag naar afnemer [afnemer] gaan.
- Er wordt gezocht naar nummers. [medeverdachte 5] zoekt onder meer naar nummer 46. [medeverdachte 4] praat over diverse nummers ‘na de PM, ja’. [medeverdachte 5] vraagt of de 5014603 op de lijst staat.
Het hof stelt vast dat deze nummers overeenkomen met na te noemen nummers op de dozen.
- [medeverdachte 5] zegt dat [medeverdachte 4] de ‘baas’ is, bepaalt welke dozen worden geopend en dat het ‘zijn klus’ is.
[medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] bespreken dat ‘het’ er niet in zit, maar dat het eruit ziet alsof er iets in heeft gezeten. [medeverdachte 5] zegt tegen [medeverdachte 4] ‘Kijk, luister, als jouw mensen thuis zeggen, dat is de code, dit is de code, we kijken, er zit niets in..’.
Dit duidt naar het oordeel van het hof op de betrokkenheid van diverse partijen bij het transport, evenals een aantal van de volgende opmerkingen.
- [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] bespreken dat de pallets door elkaar zijn teruggeplaatst. [medeverdachte 4] vraagt dan ‘mijn mensen, nee….’ waarop [medeverdachte 6] antwoordt ‘nee, nee, de andere mensen’ en [medeverdachte 5] zegt ‘begrijp je, dat ze zijn gekomen en hebben genomen en daarna weer ingepakt’.
- Op verschillende momenten bespreken [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] ook dat het mogelijk gestolen is.
- [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] bespreken ook problemen die ze met hun bazen verwachten als ze niet elke doos openmaken. [medeverdachte 5] zegt hierover onder meer ‘Is het mijn baas ‘krchtt’, je weet wel…’ waarop [medeverdachte 8] zegt ‘Ja, de mijne, ik ook’ en [medeverdachte 5] weer zegt ‘hetzelfde geldt voor jou, hetzelfde geldt voor jou’.
- [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] spreken onderling in het Turks, waarbij [medeverdachte 7] zich afvraagt of ze zijn ‘genaaid/geript ofzo’.
- [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] spreken verder over een reageerbuisje ‘with Charlie in it’, dat in de auto is gelegd. Ook met [verdachte] wordt dit besproken. [medeverdachte 6] spreekt over “flake”.
Met Charlie en flake wordt in het drugscircuit cocaïne bedoeld.
- [verdachte] vraagt [medeverdachte 5] of hij de vier specifieke pallets heeft gevonden.
- [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] bespreken de mogelijkheid dat de douane ‘het’ eruit heeft gehaald en dat er mogelijk een onderzoek loopt. Te horen is dat [medeverdachte 6] hierover zegt ‘Als de douane het had gestolen, zouden ze nu hier binnen zijn en wij zouden vast zitten’. [medeverdachte 5] zegt ‘Als de douane het uit de haven heeft gehaald, ja? Hebben ze het er om één reden uitgehaald. Ze zullen naar ons kijken en denken, hij, hij, hij, zijn slechts kleine visjes, kleine visjes en ze kijken en zullen proberen grotere vissen op te pakken, begrijp je?’. [medeverdachte 4] zegt ‘Het is de Belgische douane, ze kunnen hier naartoe komen om ons dit te laten doen, weet je, misschien is het onderzoek begonnen’. Ook [medeverdachte 8] spreekt over de Belgische douane. Hij oppert dat de Belgische douane contact kan opnemen met Holland.
Om 17:50 uur viel de politie de loods binnen en trof daar de volgende situatie aan.
[verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] werden aangetroffen rondom de pallets met bananen waar even daarvoor de OVC-gesprekken werden gevoerd. [medeverdachte 2] probeerde te vluchten door achterin de loods een raam te verbreken om zo naar buiten te klimmen. [medeverdachte 5] vluchtte naar de bovenverdieping achterin de loods. [verdachte] probeerde zich tussen de pallets te verstoppen. De acht verdachten werden om 18:10 uur aangehouden.
In de loods stonden pallets met daarop dozen met bananen. De pallets waren zo neergezet dat rondom elke pallet een ruimte was van ongeveer één meter. Tussen de pallets met bananendozen lagen (half) lege bananendozen, trossen bananen en zakken met trossen bananen los op de grond. De bananendozen op de pallets en op de grond rondom de pallets waren voorzien van een sticker met een code. Vrijwel alle dozen die op de grond lagen of op een bijna lege pallet stonden, waren voorzien van een sticker met een serienummer dat begon met PM-501-46. Dit zijn getallen die in de OVC-opnamen zijn genoemd.
In de loods bevonden zich in de nabijheid van de pallets een Ford Transit (kenteken [kenteken 4]) en een door [medeverdachte 8] op 7 december 2016 geleende Fiat Ducato (kenteken [kenteken 4]). Van beide voertuigen stonden de achterdeuren, die toegang gaven tot de laadruimte, wijd open. De Ford was geladen met een stapel houten platen. Uit het midden van de stapel was een deel gezaagd waardoor een grote bergplaats (206x87x58,5 cm) was ontstaan. De verzaagde platen waren onderling en aan het voertuig vast geschroefd. Naast de Ford stonden vier onverzaagde houten platen. Als deze vier intacte losse platen bovenop de vast geschroefde platen werden gelegd, was het gezaagde gat niet zichtbaar. In de Ford is in de voorcabine aan de bijrijderszijde een Nokia telefoon voorzien van een geactiveerde simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen. In de fouillering van [medeverdachte 3] is een simkaarthouder aangetroffen die hoort bij deze simkaart. De laadruimte van de Fiat was gevuld met nieuwe, lege, voor gebruik gereed zijnde gevouwen verhuisdozen.
Bij de loods bevond zich een Volkswagen Caddy (kenteken [kenteken 5]), in gebruik bij [verdachte]. In het dashboardkastje is een BlackBerry Curve PGP-telefoon aangetroffen. In een sporttas op de achterbank is een handgeschreven notitie aangetroffen (hierna: het briefje) waarop onder meer het volgende is te lezen: ‘welke boot? [rederij 1], [rederij 2], [rederij 3]’ en ‘BV. 96 pallets p. week t/m dec’. [rederij 1] en [rederij 2] zijn namen van rederijen met schepen die varen op Turbo (Colombia). De hoeveelheid vermelde pallets is hetzelfde als die van het onderhavige transport.
Onder een pallet met bananendozen in de loods zijn twee geladen vuurwapens aangetroffen: een Ruger en een CZ/P-07. Op de loop van de Ruger is een spoor aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 5].
Op de vloer van de loods zijn twee BlackBerry telefoons aangetroffen waarvan er één door midden was gebroken. [verdachte] had in zijn kleding ook een BlackBerry Bold PGP-telefoon. In die telefoon zijn berichten aangetroffen van en aan ‘[bijnaam]’ waarin [verdachte] ‘[bijnaam]’ op de hoogte hield. Zo berichtte [verdachte] [bijnaam] op 8 december 2016 onder meer:
- om 14:47 uur: ‘2 gelost, 2 staan er al. Alle pallets lijken origineel, je hartslag kan omlaag’,
- om 15:30 uur: ‘Ik ga niet weg zonder mijn deel bro. Heb hard gewerkt en aan het front gestaan!’ en
- om 17:25 uur: ‘Het ziet er slecht uit, ze kunnen niks vinden’
[bijnaam] droeg [verdachte] vervolgens op buiten te blijven en de vrachtbrieven te bewaren.
[medeverdachte 7] had eveneens een BlackBerry PGP-telefoon bij zich. [medeverdachte 4] had een BlackBerry Z3 PGP-telefoon in zijn achterzak. Deze bleek ten tijde van de aanhouding van [medeverdachte 4] te zijn terug gezet naar de fabrieksinstellingen.
In de BMW is in de opbergruimte van het voorportier aan de bestuurderskant een geladen vuurwapen: een Glock aangetroffen. In het dashboardkastje van de BMW is een buisje met rode dop met daarin cocaïne aangetroffen, een van de proefbuisjes die de douane in de lading had geplaatst. In de kofferbak lag het paspoort van [medeverdachte 2].
Na de aanhoudingen van de verdachten is een deel van de partij bananen aan de voedselbank in Huizen geschonken. In een van die dozen is een verpakking met 1,035 kilo cocaïne aangetroffen, die kennelijk door de Belgische douane niet uit de lading was gehaald. In de loods was dus op 8 december 2016 in totaal een gewicht van 1,082 kilo cocaïne aanwezig.
[verdachte] heeft, onder meer ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij was gevraagd voor een klus en dat hij (uiteindelijk) wist dat het om cocaïne ging. Hij heeft geassisteerd bij het regelen van transport van Antwerpen naar Medemblik, waarbij hij zich in telefoongesprekken voordeed als ‘[bijnaam verdachte]’. Hij heeft geregeld dat bekenden van hem (waarmee kennelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn bedoeld) zorgden dat het er bij de loods netjes uitzag, onder meer door gras te maaien, om ervoor te zorgen dat de loods er minder verdacht uit zag. Op 8 december 2016 heeft hij in de loods gewerkt en bananendozen verplaatst. Hij heeft ter plaatse twee heftrucks gehuurd, waarvan hij er een heeft gebruikt om de lading te lossen. Hij kreeg instructies via een PGP-telefoon van een persoon die de naam ‘[bijnaam]’ gebruikte. Het in zijn auto aangetroffen briefje over onder meer ’96 pallets’ heeft hij geschreven.
Juridisch kader
Met de rechtbank onderscheidt het hof drie invoermomenten:
- invoer 1: het moment waarop het schip met daarin de 1.808 kilo cocaïne, afkomstig uit Colombia, de Westerschelde (Nederlands grondgebied) is opgevaren;
- invoer 2: het moment waarop de vrachtwagens met de dozen bananen met daarin de teruggeplaatste proefbuisjes met cocaïne en de niet in beslag genomen kilo cocaïne via België Nederland inreden;
- invoer 3: de verlengde invoer in de loods in Medemblik, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet.
Van (verlengde) invoer kan in beginsel alleen sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Nu op 6 december 2016 in Antwerpen reeds cocaïne uit de lading in beslag is genomen, kunnen invoer 2 en de daarop volgende verlengde invoer (invoer 3) enkel betrekking hebben op de hoeveelheid cocaïne die nadien het Nederlandse grondgebied is binnengekomen. Dat betreft de teruggeplaatste cocaïne (proefbuisjes) en de later bij de voedselbank teruggevonden hoeveelheid cocaïne, in totaal ongeveer 1,082 kilo cocaïne.
Conclusie
Het hof is met de rechtbank en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van invoer 1.
Het hof leidt uit de te bezigen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het aan de verdachte ten laste gelegde medeplegen van de invoer en de verlengde invoer van ongeveer 1,082 kilo cocaïne in Antwerpen en Medemblik (invoer 2 en 3) en het vervoeren daarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dit verband wordt nog het volgende overwogen.
Medeplegen
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte 1] het vervoer geregeld van Antwerpen naar Medemblik van de lading bananen, waarin de cocaïne zich bevond. Ook heeft [verdachte] met [medeverdachte 1] contact onderhouden met de beoogde afnemer van de bananen, [afnemer], kennelijk om ervoor te zorgen dat er voorafgaand aan het afleveren van de bananen voldoende gelegenheid zou zijn om de cocaïne daaruit veilig te stellen.
[verdachte] heeft verder heftrucks voor het lossen en in de loods plaatsen van de pallets met de dozen bananen geregeld. Samen met medeverdachten heeft hij de vrachtwagens gelost en in de loods naar de dozen met cocaïne gezocht. Toen de verdachten in de loods de cocaïne niet konden vinden, sprak [verdachte] in snackbar [snackbar] geruime tijd met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en ging hij met hen naar de loods. Gedurende de dag informeerde [verdachte] met zijn PGP-telefoon ‘[bijnaam]’ over de aankomst en het lossen van de lading en dat ze niets konden vinden, waarna hij van ‘[bijnaam]’ de instructie kreeg dat hij buiten moest blijven en de vrachtbrieven moest bewaren.
In de loods zijn om 18:10 uur de acht verdachten aangehouden in een situatie, die hiervoor bij de relevante feiten en omstandigheden is beschreven. De verdachten hielden zich op dat moment gezamenlijk bezig met het veiligstellen van de cocaïne die in de bananendozen was verborgen, met het oog op, en de aanwezige benodigde vervoermiddelen voor, verder vervoer van de uit Antwerpen afkomstige cocaïne in Nederland.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt eveneens dat de acht in de loods aangehouden verdachten al sinds ongeveer 13:00 uur die middag in of rondom de loods aanwezig waren. Zij hebben geruime tijd handelingen verricht, gericht op het verdere vervoer. [verdachte] vervulde daarbij gedurende die dag en de dagen ervoor een centrale en coördinerende rol, waarbij hij contact hield met de verschillende medeverdachten, niet aangehouden betrokkenen (waaronder ‘[bijnaam]’) en onwetende derden (waaronder vrachtwagenchauffeurs en de afnemer van de bananen).
[verdachte] heeft daarmee nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 1] om de cocaïne van Antwerpen naar Medemblik te vervoeren en aldus binnen Nederlands grondgebied te brengen. In Medemblik heeft [verdachte] vervolgens nauw en bewust samengewerkt met de zeven medeverdachten die die dag in de loods zijn aangehouden. [verdachte] heeft daarbij een materiële bijdrage van aanzienlijk gewicht geleverd aan zowel invoer 2 als aan de verlengde invoer (invoer 3). Daarmee heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer en de verlengde invoer van 1,082 kilo cocaïne en het vervoer daarvan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 november 2016 tot en met 8 december 2016 te Medemblik en Antwerpen, in elk geval in Nederland en België,
tezamen en in vereniging met anderen
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en
op 8 december 2016 opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden.
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de ondergeschikte rol van de verdachte, met het feit dat hij sedert deze zaak niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en met zijn zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft een baan en de zorg voor zijn 16-jarige dochter en voor zijn ouders, die de leeftijd van 90 jaren ruim zijn gepasseerd. Hij heeft ook een partner met twee kinderen die hij ondersteunt. Met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is de maatschappij, noch de verdachte gebaat. Tenslotte dient de overschrijding van de redelijke termijn te worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne door het mede-organiseren van het transport van de lading bananen, waarin deze harddrugs waren verborgen, vanuit de opslag bij de Antwerpse haven naar een loods in Medemblik (invoer 2).
De verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer en het vervoeren van de cocaïne die in de loods in Medemblik aanwezig was (verlengde invoer 3).
Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren de handelingen van de verdachten gezamenlijk op 8 december 2016 in en rondom de loods in Medemblik erop gericht de pakketten met cocaïne uit de lading bananen veilig te stellen en verder te vervoeren in Nederland. Het bewezenverklaarde medeplegen van de invoer en de verlengde invoer betreft dus 1,082 kilo cocaïne.
Bij de strafoplegging zal het hof evenwel rekening houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid cocaïne, die aanwezig was voorafgaand aan het ingrijpen door de Belgische douane.
Dat de verdachten niet als doel hadden een geringe hoeveelheid cocaïne veilig te stellen maar wel degelijk rekening hielden met een grote hoeveelheid van dit verboden middel, leidt het hof af uit een aantal omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien.
- de logistieke operatie rondom het transport was omvangrijk en professioneel, er is veel materieel ingezet, er waren vuurwapens voorhanden en er werd gecommuniceerd via versleutelde PGP-telefoons.
- [verdachte] wist -blijkens zijn verklaring- van de hoed en de rand en het grote belang van het welslagen van het transport vanaf de Antwerpse haven, dat mede door hem is georganiseerd.
- maar liefst acht verdachten waren in de loods aanwezig tijdens de inval van de politie. Een aantal van hen heeft zich beziggehouden met het zoeken naar en doorzoeken van de dozen waarin de cocaïne was verborgen ([medeverdachte 8], [medeverdachte 7], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en uiteindelijk ook [medeverdachte 4] en [verdachte]).
- het aanmerkelijke tijdsbestek van de aanwezigheid van de aangehouden verdachten in de loods en in de directe omgeving van de loods (men was daar die dag minimaal gedurende vijf uur aanwezig).
- het internationale karakter van het gezelschap: een Nederlander, vier Britten, twee Turks sprekende mannen en een Colombiaan. Deze Colombiaan, [medeverdachte 4], heeft zich in de loods beziggehouden met de PGP-communicatie met (kennelijk) de verzender van de partij cocaïne.
- uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat men zeer bevreesd was voor het lot dat hen was beschoren omdat men geen cocaïne tussen de bananen aantrof.
- in de loods stonden in de buurt van de pallets twee bestelbusjes gereed met openstaande laaddeuren, beide waren geschikt voor het vervoer van een flink aantal pakketten met cocaïne.
De bij de controle door de douane aangetroffen hoeveelheid cocaïne van ruim 1.800 kilo is dusdanig groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel.
De verdachte heeft zich door zijn handelingen met de medeverdachten welbewust begeven op het terrein van de grootschalige internationale handel in verdovende middelen en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs en alle daarmee samenhangende andere ernstige vormen van criminaliteit, variërend van witwassen tot en met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit.
Vanwege dit aspect gaat het hof uit van generale preventie als één van de doelen van de op te leggen straf.
De verdachte heeft zich kennelijk niet om de (abstracte) gevolgen van cocaïnehandel bekommerd, noch om de verwoestende gevolgen voor de levens van harddrugsgebruikers. Hij was dus zonder mededogen kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent het hof hem zwaar aan. Daarom beoogt het hof speciale preventie met de op te leggen straf. Het hof wil hiermee voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst nogmaals zal bezighouden met dergelijke ernstige strafbare feiten.
Rolverdeling en strafmaat
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat er een zekere rolverdeling is geweest tussen de acht verdachten die in de loods zijn aangehouden. Op grond van deze rolverdeling zal een differentiatie worden aangebracht in de aan de verdachten op te leggen straffen.
Het hof merkt (de reeds onherroepelijk veroordeelde) [medeverdachte 1] en [verdachte] aan als de Nederlandse hoofdverdachten en beschouwt [medeverdachte 4] als de Colombiaanse afgezant van de verzender van de partij cocaïne uit zijn moederland.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hielden toezicht op de gang van zaken rondom het transport op 8 december 2016, communiceerden met de logistiek coördinator [verdachte] toen het mis leek te lopen en spraken tenslotte in de loods de daar aanwezige uitpakkers en beoogd cocaïne vervoerders. Zij werden aangeduid als bazen.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben enkele dagen voor 8 december 2016 een bijeenkomst gehad met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], die in de loods naarstig op zoek zijn geweest naar de verborgen cocaïne. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] moesten het zoekwerk verrichten.
Al met al kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen en de onderlinge communicatie worden afgeleid dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hiërarchisch in hogere rang stonden dan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. Het hof duidt hun rol te dezen als van even groot belang als die van [medeverdachte 4].
[medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] zijn met een bestelbus met een hoeveelheid lege dozen naar Medemblik gereden. Zij hebben de auto vlakbij de pallets met openstaande laaddeuren geparkeerd, gereed voor het inladen van cocaïne. Zij moesten daarna een deel van de lading naar Rotterdam brengen. Hun activiteiten op 8 december 2016 waren niet identiek, maar sloten wel bij elkaar aan. [medeverdachte 7] heeft de pompwagen bediend om de pallets uit de vrachtwagens te halen, hij had een PGP-telefoon voorhanden en heeft samen met [medeverdachte 8] naar cocaïne gezocht door opgegeven codes te zoeken op de bananendozen en dozen te openen. [medeverdachte 8] heeft zich eveneens intensief bezig gehouden met het gezamenlijk traceren van de cocaïne en hij was met [medeverdachte 7] beoogd vervoerder van een deel van de cocaïne in hun auto.
Het hof beschouwt [verdachte] (met [medeverdachte 1]) als één van de Nederlandse hoofdverdachten: hij kan worden gezien als een spin in het web met betrekking tot de activiteiten die zijn ontplooid op en rond het transport op 8 december 2016. Zijn rol was essentieel, zowel bij de bewezenverklaarde invoer van de cocaïne van Antwerpen naar Medemblik als bij de verlengde invoer daarvan vanuit de loods in Medemblik.
Het hof betrekt bij de hoogte van de op te leggen straf, naast de hoogte van de op te leggen straffen aan de medeverdachten, eveneens dat de medeverdachte [medeverdachte 1] onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 februari 2021 is hij eerder ter zake van overtredingen van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft hem er niet van weerhouden de onderhavige strafbare feiten te plegen, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Het hof verwerpt op grond van al het voorgaande uitdrukkelijk de stelling van de raadsman dat de verdachte slechts een ondergeschikte rol heeft gespeeld.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte die de verdediging heeft aangevoerd, zijn niet van dien aard dat deze, afgewogen tegen de ernst van de door de verdachte begane feiten en zijn belangrijke rol daarbij, zodanig urgent zijn of destijds zo onvoorzienbaar waren dat deze nu in zijn voordeel dienen mee te wegen.
Het hof is van oordeel dat, rekening houdend met de relevante LOVS-oriëntatiepunten en alles afwegende, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden passend en geboden. Dit is een hogere straf dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en een aanmerkelijk hogere straf dan de rechtbank heeft opgelegd. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf van de rechtbank doet volgens het hof onvoldoende recht aan de rol die de verdachte heeft vervuld bij de bewezen strafbare feiten en is niet te rijmen met de straf die aan de medeverdachten wordt opgelegd.
Het hof constateert dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Nu de verdachte op 8 december 2016 in verzekering is gesteld en tot 27 juli 2017 in voorlopige hechtenis heeft verbleven, gaat het hof uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg. Op 18 september 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg daarmee met 17 maanden overschreden. Deze termijnoverschrijding is in hoger beroep, alhoewel het hof binnen twee jaar arrest wijst, onvoldoende gecompenseerd. Om deze reden zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf verminderen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 65 maanden.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven BlackBerry Bold. Dit specifieke telefoontoestel betreft een PGP-toestel, dat is gebruikt met het enkele doel door middel van versleutelde informatie criminele activiteiten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken en de betrokkene(n) uit het zicht van politie en justitie te laten blijven. Het toestel zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De overige in beslag genomen voorwerpen, een BlackBerry Curve, een Black Berry 9320 en een iPhone, zullen aan de verdachte worden teruggegeven.
De BlackBerry Curve betreft het in de auto van de verdachte aangetroffen PGP-toestel. Uit het dossier volgt niet van enige betrokkenheid van deze telefoon en de andere twee telefoons in deze zaak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 65 (vijfenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1612 3 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD; RENSH63.01.01.002.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1612 1 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY CURVE; KS293P.01.01.001;
- 1612 4 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY 9320; RENSH63.01.01.004;
- 1612 2 1.00 STK Zaktelefoon APPLE IPHONE, KS293P.01.08.001.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2021.
Uitspraak 19‑06‑2019
Inhoudsindicatie
voorlopige hechtenis: vordering tot opheffing schorsing toegewezen, niet voldaan aan schorsingsvoorwaarden
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING op de vordering van de advocaat-generaal van 23 april 2019 strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres].
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft gezien de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018, alsmede van de schorsingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2017.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 19 juni 2019 gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers.
Het hof heeft gelet op artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering.
De beoordeling
Het hof constateert dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding bleek te wonen op een ander adres dan dat waarop hij blijkens de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van 27 juli 2017 had moeten verblijven. Inmiddels is hij volgens eigen opgave opnieuw verhuisd. Niet is gebleken dat hij, zoals eveneens vereist op grond van eerder genoemde schorsingsvoorwaarden, zijn adreswijzigingen aan de officier van justitie heeft doorgegeven.
Bovendien is de verdachte aangetroffen in een woning, waarvan hij heeft verklaard dat hij daar toen woonde, waarin de sleutel van de bij de woning behorende kelderbox aanwezig was. In deze kelderbox is onder andere een handelshoeveelheid illegale geneesmiddelen en onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. In de woning is voorts een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, terwijl niet gebleken is dat hij over een legale bron van inkomsten beschikt.
De verklaring die de verdachte voor een en ander heeft gegeven, acht het hof vooralsnog onvoldoende aannemelijk. Een en ander levert ernstige bezwaren op dat de verdachte zich in strijd met de schorsingsvoorwaarden schuldig heeft gemaakt aan een of meer strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande constateert het hof dat de verdachte de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Het hof ziet daarin aanleiding om heden de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te gelasten.
De beslissing
Het hof:
WIJST TOE de vordering van de advocaat-generaal van 23 april 2019 tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
HEFT OP de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Deze beschikking is gegeven op 19 juni 2019 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma voorzitter,
mrs. N.A. Schimmel en M. Iedema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. de Jong als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam 19 juni 2019,
de advocaat-generaal