Hof 's-Hertogenbosch, 14-03-2014, nr. 13-00587
ECLI:NL:GHSHE:2014:731
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-03-2014
- Zaaknummer
13-00587
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:731, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑03‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 234 Gemeentewet
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/212 met annotatie van L.J. Boone
JG 2014/30 met annotatie van mr. J.D.C. de Jong
NTFR 2014/1399 met annotatie van mr. B.S. Kats
Uitspraak 14‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting door Hof vernietigd Belanghebbende heeft de auto van zijn partner op 15 augustus 2012 geparkeerd in een zone die is aangeduid als ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’. Voor het parkeren in deze zone geldt, ongeacht de duur van het parkeren, van maandag tot en met zaterdag van 08.00 uur – 18.00 uur een dagtarief van € 12,50. Belanghebbende heeft voor de duur van 38 minuten voor een bedrag van € 1 een parkeerkaart gekocht in de naastgelegen zone. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van € 66,50, bestaande uit € 12,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 54 aan kosten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat 1. het ter plaatse geldende parkeerbeleid onvoldoende duidelijk is, 2. niet nageheven kan worden over het bedrag van € 1, dat is voldaan en 3. de naheffingsaanslag is opgelegd in strijd met het bepaalde in artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet. Het Hof heeft aan de hand van foto’s en kaarten geoordeeld dat het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is. Voorts oordeelt het Hof, na te hebben vastgesteld dat belanghebbende een parkeerkaart heeft gekocht in een andere zone dan de zone waar de auto stond geparkeerd, dat belanghebbende de belasting niet heeft voldaan, en dat kan worden nageheven zonder rekening te houden met de betaling van € 1. Het Hof vernietigt evenwel de naheffingsaanslag, omdat deze naar het oordeel van het Hof is opgelegd in strijd met artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet, waarin wordt bepaald dat ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling heeft gestaan. Daarbij acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende niet langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. Uitgaande van de parkeerduur van een uur en gegeven de naheffing parkeerbelasting van € 12,50 is naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende de facto een naheffingsaanslag opgelegd naar een uurtarief van € 12,50. Een dergelijk tarief acht het Hof, mede in het licht van het hoogste tarief per uur dat de gemeente in 2012 hanteerde, te weten € 3, buitenproportioneel en derhalve niet aanvaardbaar. De aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag is dan ook ten onrechte opgelegd en dient derhalve vernietigd te worden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Tiende
enkelvoudige
Belastingkamer
Kenmerk: 13/00587
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 18 april 2013, nummer AWB 12/1600 in het geding tussen
belanghebbende,
en
BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden naheffingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder nummer [nummer] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 66,50 (hierna: de naheffingsaanslag). De naheffingsaanslag bestaat uit € 12,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 54 aan kosten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118,00.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 januari 2014 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar mevrouw [A]. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1
Belanghebbende heeft de personenauto van zijn partner (hierna: de auto), kenteken [kenteken], op 15 augustus 2012 omstreeks 15:20 uur geparkeerd aan de Monseigneur Boermansstraat te Venlo, tegenover huisnummer 1c.
2.2.
Bij het inrijden van de Monseigneur Boermansstraat, komende vanuit de Sint Martinusstraat, is belanghebbende in eerste instantie een bord “Zone Betaald Parkeren” voorbijgereden en vervolgens een bord “Zone Betaald Parkeren Dagkaarten”.
2.3.
Na de auto te hebben geparkeerd, heeft belanghebbende bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat met nummer 3301 een parkeerticket gekocht voor € 1 voor de parkeerduur van 38 minuten, derhalve tot 15:58 uur.
2.4.
Omstreeks 15:29 uur heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat met de auto is geparkeerd op een plaats waarbij niet op de juiste wijze de parkeerbelasting is voldaan. De parkeercontroleur legt een naheffing parkeerbelasting op van € 12,50 en brengt € 54 kosten naheffing in rekening, zodat in totaal € 66,50 verschuldigd is. Als omschrijving van het feitnummer is vermeld:
“Parkeren bij parkeerautomaat zonder kaart aan te brengen op voorgeschreven wijze.”
Als aanvullende opmerking is vermeld:
“Parkeerkaart met ander tarief van automaat 3301 in voertuig, thv 1c geen laad/losactiviteit waargenomen, automaat”
2.5.
Op 21 december 2011 is door de raad van de gemeente Venlo de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelasting 2012 vastgesteld (Verordening parkeerbelastingen 2012) (hierna: de Verordening).
2.6.
De Verordening luidt, voor zover hier van belang:
“(...)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen, de gebieden als bedoeld in bijlage 1 en door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze, waaronder begrepen de abonnementen;
b. (…).
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 5 Wijze van heffing
1. De belasting bedoeld in artikel 2, 1e lid, onderdeel a, wordt geheven door voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften en de voorschriften op of bij de parkeerapparatuur. (...)
(…)
Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, 1e lid, onderdeel a, mag worden geparkeerd (…) geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.
(…)
Artikel 11 Kosten naheffingsaanslag en wielklem
1. De kosten van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting als bedoeld in artikel 2 1e lid onderdeel a zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deeluitmakende tarieventabel
2. (…)
(…)”
2.7.
Bijlage 1 - Gebiedsomschrijvingen, luidt voor zover hier van belang:
“Gebiedsomschrijvingen als bedoeld in artikel 2, 1e lid onder a van de Verordening parkeerbelastingen 2012
a. (…)
(…)
h. Rosarium
de straten Lohofstraat, Prinsenhofstraat, Prinses Beatrixstraat, Ruijs de Beerenbrouckstraat, van Cleefstraat, Jan de Verwerstraat, Mgr. Boermansstraat (weggedeelte tussen Deken van Oppensingel en Wilhelminastraat, Julianastraat en Wilhelminastraat,
(…)”
2.8.
Bijlage 3, Tarieven parkeerbelastingen 2012, luidt voor zover hier van belang als volgt:
I. Garages, terreinen en straatparkeren | ||
a. bezoektarieven | Per uur | Per keer |
Mgr. Nolensplein | € 1,85 | |
Roermondsepoort | € 1,65 | |
Arsenaalplein | € 1,65 | |
Maaskade laag/hoog | € 1,60 | |
Maaskade hoog bussen | € 4,00 | |
Straatparkeren stadsdeel Venlo | € 1,60 | |
Straatparkeren kortparkeren stadsdeel Venlo | € 3,00 | |
Straatparkeren en terreinen stadsdeel Blerick | € 1,50 | |
Dagtarief Binnenstad Noord-Oost; Rosarium | € 12,50 | |
(…) | ||
Naheffingsaanslag en wielklem | ||
Naheffingsaanslag | € 54 |
2.9.
De plaats waar belanghebbende de auto heeft geparkeerd is gelegen in Rosarium.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk?
II. Kan een naheffingsaanslag worden opgelegd voor het gedeelte van het bedrag dat reeds door belanghebbende is voldaan, te weten € 1?
III. Is de naheffingsaanslag opgelegd in strijd met het bepaalde in artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord en vraag III bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting door de Heffingsambtenaar is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag (primair) dan wel vermindering van de naheffingsaanslag met de door belanghebbende betaalde € 1 (subsidiair). De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
I. Is het ter plaatse geldend parkeerregime voldoende duidelijk?
4.1.
Belanghebbende heeft een parkeerkaart gekocht in een andere zone, bij parkeerautomaat 3301, dan in de zone alwaar hij op dat moment geparkeerd stond.
4.2.
Belanghebbende stelt dat het ter plaatse geldende parkeerregime niet voldoende duidelijk is. Het enkele feit dat belanghebbende een bord ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’ is gepasseerd betekent volgens belanghebbende niet dat ter plaatse alleen dagkaarten zouden kunnen en moeten worden gekocht. In belanghebbendes optiek is verdedigbaar dat een dagkaart kon worden gekocht tegen een tarief van € 12,50, maar dat ook kon worden volstaan met minder, indien niet de gehele dag geparkeerd dient te worden.
4.3.
De Heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat de hiervoor in 4.2 door belanghebbende verdedigde interpretatie niet gevolgd kan worden. Na het passeren van het bord ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’ had het belanghebbende duidelijk moeten zijn dat hij een gebied binnenreed waar een ander parkeerregime geldt dan het regime dat geldt in het gebied waar belanghebbende een kaartje heeft gekocht.
4.4.
De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig dient kenbaar te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid en de hoogte van de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een weggebruiker mag echter worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren.
4.5.
Door de Heffingsambtenaar zijn foto’s en kaarten overgelegd van de situatie ter plaatse. Aan de hand daarvan stelt het Hof vast dat belanghebbende, komende vanuit de richting van de Sint Martinusstraat en de Monseigneur Boermansstraat inrijdende, net na de Martinusstraat het bord ‘Zone Betaald Parkeren’ passeert en even verderop, net voor de Wilhelminastraat het bord ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’. Kort na het bord ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’ heeft belanghebbende de auto geparkeerd. Voor het kopen van een parkeerkaart bij parkeermeter 3301 is belanghebbende opnieuw een bord ‘Zone Betaald Parkeren’ gepasseerd en bij het teruglopen om de parkeerkaart in de auto te deponeren wederom het bord ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’. Het moet naar het oordeel van het Hof voor belanghebbende, door op verschillende momenten langs de zone-borden te zijn gereden en gelopen, duidelijk zijn geweest dat de Monseigneur Boermansstraat in verschillende zones was onderscheiden, en hij had zich moeten vergewissen welk tarief van toepassing was in de zone waar hij de auto had geparkeerd. In het licht hiervan acht het Hof de interpretatie van belanghebbende niet verdedigbaar. Toetsing van zijn interpretatie aan de plaatselijke situatie en de daar geldende regels had belanghebbende geleerd dat er verschillende zones waren met elk een eigen parkeertarief. Alsdan had hij kunnen weten dat de parkeerautomaat waar hij zijn parkeerkaart had gekocht, niet de juiste was.
II. Kan een naheffingsaanslag worden opgelegd voor het bedrag van € 1, dat belanghebbende heeft voldaan?
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd voor het gedeelte van het bedrag dat reeds door belanghebbende is voldaan (€ 1). Volgens belanghebbende kan enkel worden nageheven over het gedeelte dat niet is voldaan.
4.7
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het ingevolge de Verordening niet mogelijk is om reeds betaalde bedragen te verrekenen dan wel de naheffingsaanslag te matigen. In dit verband verwijst hij voorts naar Hoge Raad 3 december 2004 (LJN: AR6881).
4.8.
In artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet is bepaald dat in het kader van partkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.
4.9.
Ingevolge artikel 234, eerste lid, van de Gemeentewet wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Dit artikel bepaalt in het tweede lid, onderdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder, voor zover relevant, dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeesters en wethouders gestelde voorschriften.
4.10.
Het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel a (belastbaar feit), artikel 5 (wijze van heffing) en artikel 9 (bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen) van de Verordening (zie het vermelde onder 2.6) en bijlage 1 - Gebiedsomschrijvingen (zie het vermelde onder 2.7) in onderlinge samenhang beschouwd, dient naar het oordeel van het Hof aldus te worden begrepen dat het voldoen van de belasting enkel kan geschieden door het in werking stellen van de parkeerapparatuur behorend bij de zone/gebied/terrein alwaar de auto is geparkeerd.
4.11.
Nu vaststaat dat belanghebbende voor het voldoen van de belasting ter zake van het parkeren een parkeerkaart heeft gekocht in een andere zone dan de zone waar de auto stond geparkeerd, heeft belanghebbende niet de belasting voldaan, en kan derhalve, zonder rekening te houden met de betaling van € 1, worden nageheven.
III. Is de naheffingsaanslag opgelegd in strijd met het bepaalde in artikel 234, vierde lid, Gemeentewet?
4.12.
Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift aangevoerd dat niet is gebleken van een omstandigheid dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan, dat belanghebbende immers op 15 augustus 2012 om 15:20 uur een parkeerkaart heeft aangeschaft ten bedrage van € 1 welke verstreek om 15:58 uur en dat de naheffingsaanslag is opgelegd om 15:29 uur, en dat derhalve geen naheffingsaanslag opgelegd had kunnen worden. Zowel de parkeerkaart als de naheffingsaanslag behoren tot de stukken van het geding.
4.13.
Ter zitting heeft het Hof de Heffingsambtenaar gevraagd op het door belanghebbende aangevoerde te reageren. De Heffingsambtenaar heeft daarop geantwoord dat de gemeente Venlo reeds sedert 1995 het in Rosarium gehanteerde parkeerbeleid voert. Op de vraag van het Hof of het dagtarief van € 12,50 mede geacht wordt het uurtarief te zijn, heeft de Heffingsambtenaar geantwoord:
“Ik kan daar geen antwoord op geven” en
“Ik heb daar geen antwoord op.”
4.14.
Artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet luidt:
“Ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, wordt deze berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.”
4.15.
Uit het vermelde onder 4.12 volgt dat de auto niet langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De Heffingsambtenaar, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het Hof zal er dan ook van uitgaan dat de auto niet langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan en dat in de onderhavige situatie een op te leggen naheffingsaanslag dient te worden berekend over een parkeerduur van een uur.
4.16.
De zone waar belanghebbende de auto geparkeerd had, is aangeduid als ‘Zone Betaald Parkeren Dagkaarten’. Van maandag tot en met zaterdag geldt van 08.00 uur – 18.00 uur, op koopavonden tot 21.00 uur en op koopzondagen van 12.00 uur – 18.00 uur een dagtarief van € 12,50. Het tarief geldt derhalve ongeacht de duur dat geparkeerd wordt.
4.17.
Het Hof stelt vast dat het door de gemeente gehanteerde dagtarief op geen enkele wijze kan worden herleid tot een uurtarief. Dit terwijl uit voormeld artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet volgt dat uitgangspunt is dat de naheffingsaanslag wordt opgelegd over een parkeerduur van een uur. Voorts stelt het Hof vast dat voormeld genoemd artikel dwingend geformuleerd is.
4.18.
Het Hof stelt verder vast dat een gemeente middels het heffen van parkeerbelasting in staat wordt gesteld haar parkeerbeleid vorm te geven en dat aan de gemeente in het algemeen een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van de parkeertarieven. Echter, de wijze van heffen waarbij gedurende bepaalde tijdstippen, zoals vermeld onder 4.16, een vast tarief van toepassing is, ongeacht de duur van het parkeren, is naar het oordeel van het Hof in strijd met artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet. Uitgaande van de parkeerduur van een uur (zie het vermelde onder 4.15) en gegeven de naheffing parkeerbelasting van € 12,50, is aan belanghebbende de facto een naheffingsaanslag opgelegd naar een uurtarief van € 12,50. Een dergelijk tarief acht het Hof, mede in het licht van het hoogste tarief per uur dat de gemeente in 2012 hanteerde (het tarief voor bussen buiten beschouwing latende), te weten € 3 voor het ‘Straatparkeren kortparkeren stadsdeel Venlo’, buitenproportioneel en derhalve niet aanvaardbaar. Het Hof is dan ook van oordeel dat de Verordening en de Tarieven parkeerbelasting 2012 voor zover betrekking hebbende op ‘Dagtarief Binnenstad Noord-Oost; Rosarium’ in de onderhavige situatie strijdig is met artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet, dat de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag dan ook ten onrechte is opgelegd en dat deze derhalve vernietigd dient te worden.
Slotsom
4.19.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigen en de naheffingsaanslag vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 respectievelijk € 118 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.21.
Belanghebbende heeft voordat de Heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 243 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 243.
Ten aanzien van de proceskosten
4.22.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het indienen van het beroep op 1 punt x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 487, en voor het indienen van het hoger beroep op 1 punt x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 487.
5. Beslissing
Het Hof
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;
- -
vernietigt de naheffingsaanslag;
- -
gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 160 vergoedt;
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar en van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.217, en
- -
wijst de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 14 maart 2014 door P.A.M. Pijnenburg, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.