ABRvS, 15-09-2014, nr. 201402501/1/V3
ECLI:NL:RVS:2014:3527
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-09-2014
- Zaaknummer
201402501/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3527, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑09‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
201402501/1/V3.
Datum uitspraak: 15 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 maart 2014 in zaak nr. 13/29079 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 maart 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juli 2011 in zaak nr. 201100714/1/V3) is het aanbod van de staatssecretaris aan de vreemdeling om een taalanalyse te laten verrichten een tegemoetkoming om het door haar gestelde aannemelijk te maken en is het haar keuze om al dan niet in te gaan op dit aanbod. De Afdeling heeft voorts overwogen dat de staatssecretaris daarom in een geval waar het gaat om een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet is gehouden de bij hem gerezen twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst nader te motiveren.
De klacht is reeds hierom terecht voorgedragen. Dit leidt evenwel niet tot het ermee beoogde doel, gelet op hetgeen hierna onder 3. wordt overwogen.
2. In de vierde grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak de omstandigheid dat de bij het taalanalysegesprek aanwezige tolk enkel Kirundi spreekt ten onrechte als onzorgvuldig heeft aangemerkt.
Door aldus te overwegen heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris miskend dat het Kinyamulenge, Kinyarwanda en Kirundi onderling verstaanbare dialecten zijn. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat zij tijdens het taalanalysegesprek meermaals heeft gezegd dat zij de tolk niet kon verstaan, kan volgens de staatssecretaris geen betekenis worden toegekend. De vreemdeling heeft immers eerst ter zitting bij de rechtbank aangevoerd dat zich tijdens het taalanalysegesprek problemen hebben voorgedaan, terwijl uit het rapport contra-expertise van 21 november 2013 niet blijkt dat tijdens dit gesprek taalproblemen of misverstanden zijn voorgevallen, aldus de staatssecretaris.
2.1. Nog daargelaten dat in het door de vreemdeling overgelegde rapport contra-expertise van 21 november 2013 is vermeld dat het Kinyamulenge, Kinyarwanda en Kirundi onderling verstaanbaar zijn, is in dit rapport tevens vermeld dat het interview goed is uitgevoerd, dat de vragen duidelijk waren en dat de vreemdeling de kans heeft gekregen haar bekwaamheid in het spreken van het Kinyamulenge en kennis van het gestelde herkomstgebied te demonstreren.
Nu de vreemdeling eerst ter zitting bij de rechtbank heeft gesteld dat zich tijdens het taalanalysegesprek taalproblemen hebben voorgedaan en het rapport contra-expertise daarvan geen blijk geeft, bestaat geen grond voor het oordeel dat het gesprek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De klacht is derhalve terecht voorgedragen. Dit leidt evenwel evenmin tot het ermee beoogde doel, gelet op hetgeen hierna onder 3. wordt overwogen.
3. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Agtersloot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Agtersloot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2014
699.