ABRvS, 23-09-2015, nr. 201501829/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:2991
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-09-2015
- Zaaknummer
201501829/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2991, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑09‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2016/1011
Uitspraak 23‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 2.500,00.
201501829/1/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2015 in zaak nr. 14/2896 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 2.500,00.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door P. Mooi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 125,00 per dag met een maximum van € 2.500,00, gelast om de overtreding te beëindigen. Volgens dit besluit is op het perceel [locatie] te Haren in strijd met artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een balkon gebouwd aan de achterzijde van de op het perceel aanwezige loods. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
2. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 15 oktober 2013 besloten om tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] op 7 mei 2013 aan een inspecteur van de gemeente heeft medegedeeld dat de overtreding niet is beëindigd en dat op 24 september 2013 door een inspecteur van de gemeente is geconstateerd dat het balkon niet is verwijderd, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, zodat niet aan de last is voldaan en het college bevoegd was om tot invordering over te gaan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit 4 maart 2013 onrechtmatig is. Daartoe voert hij aan dat het besluit onder bijzondere omstandigheden tot stand is gekomen. Voorts voert hij aan dat voor het realiseren van het balkon geen omgevingsvergunning is vereist zodat het college niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Hij voert verder aan dat het college aan de verkeerde regelgeving heeft getoetst.
3.1. Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het college beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 4 maart 2013 gemaakte bezwaar. Tegen dat eerst genoemde besluit heeft [appellant] geen beroep ingesteld zodat de besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden.
Hetgeen [appellant] aanvoert, heeft betrekking op de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 maart 2015 in zaak nr. 201405860/1/A1), kunnen bezwaren die betrekking hebben op de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, waaronder de bevoegdheid tot het opleggen van die last, niet meer aan de orde komen in het kader van de toetsing van de invorderingsbeschikking.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
414-712.