Procestaal: Hongaars.
HvJ EU, 09-06-2016, nr. C-69/15
ECLI:EU:C:2016:425
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
09-06-2016
- Magistraten
T. von Danwitz, C. Lycourgos, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe
- Zaaknummer
C-69/15
- Roepnaam
Nutrivet
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:425, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 09‑06‑2016
Uitspraak 09‑06‑2016
T. von Danwitz, C. Lycourgos, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe
Partij(en)
In zaak C-69/15,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsrechter Budapest, Hongarije) bij beslissing van 2 februari 2015, ingekomen bij het Hof op 16 februari 2015, in de procedure
Nutrivet D.O.O.E.L.
tegen
Országos Környezetvédelmi és Természetvédelmi Főfelügyelőség,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Lycourgos (rapporteur), E. Juhász, C. Vajda en K. Jürimäe, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér, G. Koós en M. Tátrai als gemachtigden,
- —
de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door D. Holderer als gemachtigde,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door B. Koopman, M. Bulterman en H. Stergiou als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Havas, A. Sipos en D. Loma-Osorio Lerena als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punt 35, onder g), iii), artikel 18, lid 1, onder a), en artikel 50 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 255/2013 van de Commissie van 20 maart 2013 (PB 2013, L 79, blz. 19) (hierna: ‘verordening nr. 1013/2006’), en van punt 15 van bijlage I C bij die verordening.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Nutrivet D.O.O.E.L. (hierna: ‘Nutrivet’) en de Országos Környezetvédelmi és Természetvédelmi Főfelügyelőség (nationale autoriteit die belast is met de inspectie van de milieu- en natuurbescherming; hierna: ‘nationale inspectie-autoriteit’), betreffende de administratieve geldboeten die door deze autoriteit zijn opgelegd voor inbreuken op de regeling betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 1, 7, 15, 21 en 33 van verordening nr. 1013/2006 luiden als volgt:
- ‘(1)
Hoofddoel en belangrijkste onderdeel van deze verordening is de bescherming van het milieu; de effecten van de verordening op de internationale handel zijn van bijkomend belang.
[…]
- (7)
Het is van belang het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van de verordening in de gehele Gemeenschap.
[…]
- (15)
In het geval van overbrenging van in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.
[…]
- (21)
In het geval van overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de afvalbeheersinstallaties die onder richtlijn 96/61/EG [van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB 1996, L 257, blz. 26), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 (PB 2006, L 33, blz. 1),] vallen, de in die richtlijn gedefinieerde beste beschikbare technieken toepassen overeenkomstig de vergunning van de installatie. De lidstaten moeten er ook voor kunnen zorgen dat afvalstoffen worden behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsnormen voor handelingen die tot nuttige toepassing leiden en, gelet op artikel 7, lid 4, van richtlijn 2006/12/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9)], in overeenstemming met de afvalbeheersplannen die zijn opgesteld overeenkomstig die richtlijn, teneinde de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen.
[…]
- (33)
De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met richtlijn 2006/12/EG en andere communautaire wetgeving inzake afval, binnen de Gemeenschap overgebrachte en in de Gemeenschap ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden behandeld zonder dat er sprake is van gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. […]’
4
Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 bepaalt dat in deze verordening de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen worden vastgelegd, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.
5
Artikel 2 van die verordening, met als opschrift ‘Definities’, luidt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- 12)
‘handelaar’: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2006/12/EG;
- 13)
‘makelaar’: eenieder die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2006/12/EG;
- 14)
‘ontvanger’: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;
- 15)
‘kennisgever’:
- a)
in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen en gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:
[…]
- iv)
een geregistreerde handelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;
- v)
een geregistreerde makelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;
[…]
- 22)
‘land van verzending’: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;
- 23)
‘land van bestemming’: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;
[…]
- 35)
‘illegale overbrenging’: een overbrenging van afvalstoffen:
[…]
- c)
met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of
[…]
- g)
waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4:
[…]
- iii)
de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document.’
6
Artikel 3 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift ‘Algemeen procedureel kader’, bepaalt in lid 2 het volgende:
‘Overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:
- a)
afvalstoffen van bijlage III of III B;
[…]’
7
Artikel 18 van die verordening, met als opschrift ‘Afvalstoffen die van bepaalde informatie vergezeld dienen te gaan’, luidt:
- ‘1.
Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:
- a)
teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie;
- b)
bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen.
[…]
- 3.
De lidstaten kunnen conform de nationale wetgeving met het oog op controle, handhaving, planning en statistische doeleinden, informatie, zoals omschreven in lid 1, vereisen over transporten waarop dit artikel van toepassing is.
[…]’
8
Artikel 24 van die verordening, met als opschrift ‘Terugname bij illegale overbrenging’, bepaalt:
- ‘1.
Indien een bevoegde autoriteit een transport ontdekt dat volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis.
- 2.
Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging berust bij de kennisgever, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen:
- a)
worden teruggenomen door de kennisgever de facto, of, indien geen kennisgeving is gedaan,
- b)
worden teruggenomen door de kennisgever de jure, of, indien dit niet mogelijk is,
- c)
worden teruggenomen door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,
- d)
anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in het land van bestemming of verzending door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,
- e)
anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in een ander land door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.
[…]
- 3.
Indien de verantwoordelijkheid voor […] een illegale overbrenging berust bij de ontvanger, zorgt de bevoegde autoriteit van bestemming ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd of nuttig toegepast worden, en wel:
- a)
door de ontvanger, of, indien dit niet mogelijk is,
- b)
door de bevoegde autoriteit zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.
[…]
- 9.
In het geval van een illegale overbrenging zoals omschreven in artikel 2, punt 35, onder g), gelden voor de opdrachtgever voor de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.
[…]’
9
Artikel 42 van die verordening, met als opschrift ‘Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel [inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, goedgekeurd namens de Europese Economische Gemeenschap bij besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 (PB 1993, L 39, blz. 1)] of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties’, bepaalt het volgende:
- ‘1.
Bij de invoer in de Gemeenschap van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, gelden mutatis mutandis de bepalingen van titel II, met de wijzigingen en aanvullingen die in de leden 2 en 3 zijn omschreven.
[…]
- 4.
De overbrenging mag pas aanvangen wanneer, naast de voorschriften van titel II:
- a)
de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer heeft ontvangen, alsmede aan de gestelde voorwaarden is voldaan;
- b)
de kennisgever en de ontvanger een contract hebben gesloten dat juridisch bindend is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5;
- c)
een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, die juridisch bindend is en in werking is getreden zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 5, en artikel 6; en
- d)
de bescherming van het milieu gewaarborgd is overeenkomstig artikel 49.
[…]’
10
In artikel 45 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift ‘Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit een land waarop het [besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van besluit C(92) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing] niet van toepassing is maar dat partij is bij het Verdrag van Bazel of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties’, heet het:
‘Voor invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap:
- a)
uit een land waarop het [besluit van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)] niet van toepassing is […]
[…]
geldt mutatis mutandis artikel 42.’
11
Artikel 49 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift ‘Bescherming van het milieu’, bepaalt in lid 1:
‘De producent, de kennisgever en de overige bij een afvalstoffenoverbrenging en/of de nuttige toepassing of verwijdering daarvan betrokken ondernemingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door hen vervoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, de nuttige toepassing en de verwijdering zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op ecologisch verantwoorde wijze beheerd worden. In het bijzonder wordt daartoe, indien de overbrenging in de Gemeenschap plaatsvindt, voldaan aan de eisen van artikel 4 van richtlijn 2006/12/EG en de afvalstoffenwetgeving in de Gemeenschap.’
12
Artikel 50 van deze verordening, met als opschrift ‘Handhaving in de lidstaten’, luidt:
- ‘1.
De lidstaten bepalen de voorschriften inzake sancties op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. […]
[…]
- 4.
De controles op de overbrengingen behelzen controle van de documenten, bevestiging van de aard van de afvalstoffen en, indien daar aanleiding voor is, fysieke controle van de afvalstoffen.
[…]’
13
Punt 15 van bijlage I C bij die verordening, met als opschrift ‘Specifieke instructies voor het invullen van het kennisgevings- en het vervoersdocument’, luidt als volgt:
‘Normaal gesproken is de ontvanger de in vak 10 genoemde inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing. In sommige gevallen kan de ontvanger echter ook iemand anders zijn, bijvoorbeeld een handelaar, een makelaar of een rechtspersoon, zoals het hoofdkantoor of een mailadres van de in vak 10 genoemde ontvangende inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing. Om als ontvanger te kunnen optreden, dient een handelaar, makelaar of rechtspersoon onder de rechtsmacht van het land van bestemming te vallen en in het bezit te zijn van, dan wel een andere vorm van wettelijke controle hebben over de afvalstoffen op het moment dat deze in het land van bestemming arriveren. In die gevallen dient in vak 2 informatie met betrekking tot de handelaar, makelaar of rechtspersoon te worden ingevuld.’
14
Bijlage III bij verordening nr. 1013/2006 bevat de ‘Lijst van afvalstoffen die vergezeld moeten gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 [van die verordening]’, met als opschrift ‘‘Groene’ lijst van afvalstoffen’ (hierna: ‘groene lijst’).
15
Het in artikel 18, lid 1, van die verordening bedoelde document (hierna: ‘geleidedocument’) is opgenomen in bijlage VII bij verordening nr. 1013/2006, met als opschrift ‘Begeleidende informatie bij overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4’. Bijlage VII ziet er uit als volgt:
Hongaars recht
16
Artikel 19, lid 1, van de hulladékról szóló 2012. évi CLXXXV. törvény (wet nr. CLXXXV van 2012 betreffende afvalstoffen, Magyar Közlöny 2012/160; hierna: ‘wet betreffende de afvalstoffen’), bepaalt:
‘Op het grondgebied van Hongarije kunnen afvalstoffen worden binnengebracht mits voldaan wordt aan het bepaalde in verordening […] nr. 1013/2006 […] en het regeringsdecreet betreffende de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen.’
17
Artikel 86, lid 1, van die wet luidt als volgt:
‘De milieubeschermingsautoriteit legt overeenkomstig het bepaalde in het regeringsdecreet tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent afvalbeheerboetes een afvalbeheerboete op aan natuurlijke of rechtspersonen, eenmanszaken of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die:
- a)
handelen in strijd met het bepaalde in de wettelijke voorschriften, rechtstreeks toepasselijke handelingen van de Europese Unie of besluiten genomen op het gebied van afvalbeheer;
- b)
een activiteit van afvalbeheer waarvoor toestemming of goedkeuring door, registratie bij of kennisgeving aan de overheid is vereist, verrichten zonder die toestemming, goedkeuring of registratie te hebben verkregen of kennisgeving te hebben gedaan, of de activiteit op een andere manier verrichten dan daarin is aangegeven;
- c)
de milieubeschermingsautoriteit niet of naar behoren op de hoogte stellen van de productie of het ontstaan van bijproducten, of afvalstoffen gebruiken, in de handel brengen of opslaan als producten of bijproducten.’
18
Artikel 1 van de hulladékgazdálkodási bírság mértékéről, valamint kiszabásának és megállapításának módjáról szóló 271/2001. (XII. 21.) Kormányrendelet (regeringsdecreet nr. 271/2001 van 21 december 2001 betreffende de hoogte en de wijze van vaststelling en oplegging van afvalbeheerboetes,Magyar Közlöny 2001/150; hierna: ‘regeringsdecreet’) luidt:
- ‘1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, leden 4 tot en met 8, en artikel 3, lid 4, is de hoogte van de boete het bedrag dat wordt verkregen door de in dit decreet vastgestelde basisbedragen te vermenigvuldigen met de factoren waarmee de basisbedragen worden aangepast, zoals in de bijlage is aangegeven.
[…]
- 3.
Het basisbedrag van de afvalbeheerboete (hierna: ‘basisbedrag’) bedraagt maximaal:
[…]
- f)
200 000 [Hongaarse forint (HUF)] voor illegale grensoverschrijdende overbrenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
[…]
- 5.
Met uitzondering van de in lid 3, onder e), van dit artikel genoemde gevallen kan het basisbedrag van de boete worden vastgesteld op 25 % tot en met 100 % van de met toepassing van de leden 3 en 4 van dit artikel en artikel 2, lid 3, verkregen bedragen indien de overtreder de gevolgen van de overtreding ongedaan maakt en de overtreding beëindigt voordat het boetebesluit is genomen.’
19
Artikel 3 van voormeld regeringsdecreet bepaalt:
- ‘1.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete moet eerst worden nagegaan van welk basisbedrag dient te worden uitgegaan.
[…]
- 4.
Bij illegale grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (invoer, uitvoer of doorvoer over het nationale grondgebied) is de hoogte van de te betalen boete het bedrag dat wordt verkregen door het in artikel 1, lid 3, onder f) of g), vastgestelde basisbedrag te vermenigvuldigen met de hoeveelheid van de afvalstoffen. Indien de hoeveelheid afvalstoffen niet precies kan worden vastgesteld, wordt bij de berekening uitgegaan van het in tonnen uitgedrukte gemiddelde van een reeks geschatte waarden.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20
Blijkens de verwijzingsbeslissing is bij controles die op 15 en 18 oktober 2013 door de Hongaarse autoriteiten zijn uitgevoerd op twee vrachtwagens met kenteken van de Voormalige Joegoslavische republiek Macedonië die op het punt stonden Hongarije binnen te rijden, gebleken deze vrachtwagens een lading van 23,2 respectievelijk 21,8 ton onder de groene lijst vallend papierafval vervoerden. Elk van de ladingen was vergezeld van het geleidedocument en van een internationale vrachtbrief.
21
Wat de eerste lading betreft, was in het geleidedocument in vak 1 vermeld dat Nutrivet de opdrachtgever voor de overbrenging was, en in de vakken 2 en 7, dat de te Wiener Neudorf (Oostenrijk) gevestigde Hamburger Recycling Group GmbH zowel importeur-ontvanger als inrichting voor nuttige toepassing was, terwijl in de internationale vrachtbrief was vermeld dat de lading moest worden geleverd op de zetel van Hamburger Hungária Kft., een te Dunaújváros (Hongarije) gevestigde vennootschap naar Hongaars recht.
22
Wat de tweede lading betreft, was in het geleidedocument in vak 1 vermeld dat Nutrivet de opdrachtgever voor de overbrenging was, in vak 2, dat Hamburger Recycling Group de importeur-ontvanger was, en in vak 7, dat Hamburger Hungária de inrichting voor nuttige toepassing was, terwijl in de internationale vrachtbrief en in andere aan de Hongaarse autoriteiten overgelegde documenten was vermeld dat die lading ook moest worden geleverd op de zetel van die laatste vennootschap.
23
In vak 11, ‘Betrokken landen/staten’, van die twee geleidedocumenten waren de Voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, Servië en Hongarije vermeld.
24
De nationale inspectie-autoriteit heeft vastgesteld dat voor de twee overbrengingen van afvalstoffen het geleidedocument niet in overeenstemming was met de bepalingen van verordening nr. 1013/2006, aangezien de inhoud van de vakken 2 en 7 niet overeenkwam met die van vak 11, en dat de eindbestemming van die overbrengingen niet met zekerheid kon worden vastgesteld. In het kader van de tegen haar ingeleide procedure heeft Nutrivet met de nationale inspectie-autoriteit samengewerkt door haar met name op 18 en 25 oktober 2013 voor elke overbrenging een nieuw, verbeterd geleidedocument te bezorgen alsook andere documenten tot staving van de informatie in dat verbeterde document. Uit die documenten bleek duidelijk dat de ontvanger en de eindbestemming van de lading in beide gevallen Hamburger Hungária waren.
25
Bij besluiten van 30 oktober 2013 heeft de nationale inspectie-autoriteit overeenkomstig de wet betreffende de afvalstoffen aan Nutrivet geldboeten opgelegd wegens niet-nakoming van haar verplichting uit hoofde van het beheer van afvalstoffen en de procedurekosten ten laste van die vennootschap gebracht. Wat de eerste overbrenging betreft, werd het bedrag van de geldboete en dat van de procedurekosten op respectievelijk 1 160 000 HUF (circa 3 738 EUR) en 124 942 HUF (circa 402 EUR) vastgesteld. Wat de tweede overbrenging betreft, bedroegen het bedrag van de geldboete en dat van de procedurekosten respectievelijk 1 090 000 HUF (circa 3 513 EUR) en 182 250 HUF (circa 587 EUR). Ter motivering van haar besluiten heeft die autoriteit gesteld dat, gelet op de vaststellingen die in het kader van de administratieve procedure waren gedaan, de betrokken overbrengingen illegaal waren in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006. Ter bepaling van het bedrag van de geldboeten is die autoriteit overeenkomstig het regeringsdecreet uitgegaan van het basisbedrag voor het betrokken type afvalstoffen (200 000 HUF, dus circa 3 205 EUR), dat zij heeft verlaagd met het maximumpercentage van 75 % teneinde rekening te houden met samenwerking van Nutrivet. Vervolgens heeft zij het aldus vastgestelde bedrag (50 000 HUF) vermenigvuldigd met het gewicht van de vervoerde afvalstoffen.
26
Met haar beroep bij de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság verzoekt Nutrivet onder meer om nietigverklaring van voornoemde besluiten. Volgens haar hebben de woorden ‘op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document’ in artikel 2, punt 35, onder g), iii), van de verordening betrekking op het opzettelijk weglaten of het niet vermelden van voor de bescherming van het milieu belangrijke informatie, maar niet op het verkeerd invullen van het geleidedocument wanneer de juiste informatie duidelijk blijkt uit andere beschikbare documenten. Voorts stelt verzoekster dat die bepaling niet ruim mag worden uitgelegd, omdat anders steeds sprake zou zijn van illegale overbrenging wanneer de begeleidingsbrief verkeerd is ingevuld, en dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het geval waarin de begeleidingsbrief opzettelijk verkeerd wordt ingevuld om de toezichthoudende autoriteiten te misleiden, en het geval waarin de vergissing louter het gevolg is van de niet-nakoming van een administratieve verplichting.
27
De nationale inspectie-autoriteit concludeert tot verwerping van het beroep. Zij stelt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overbrengingen van afvalstoffen elk vergezeld moesten gaan van een naar behoren ingevulde begeleidingsbrief overeenkomstig de voorschriften van artikel 18 en bijlage VII van de verordening. Zij erkent dat de ‘importeur/ontvanger’, waarvan de naam moet worden vermeld in vak 2 van dat document, niet hoeft overeen te komen met de ‘inrichting voor nuttige toepassing’, waarvan de naam moet worden vermeld in vak 7 van dat document, maar voert aan dat in dat geval de handelaar of makelaar volgens punt 15 van bijlage I C bij de verordening onder de rechtsmacht van het land van bestemming dient te vallen.
28
Op vraag van de verwijzende rechter heeft de nationale inspectie-autoriteit expliciet erkend dat zij op de hoogte was van de route van de afvalstoffen hoewel de begeleidingsbrieven verkeerd waren ingevuld. Voorts heeft zij erkend dat zij de procedure van artikel 24 van verordening nr. 1013/2006 niet had toegepast, de betrokken bevoegde autoriteiten niet in kennis had gesteld en geen terugname van de volgens haar illegaal overgebrachte afvalstoffen had bevolen.
29
In die omstandigheden heeft de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is sprake van een overbrenging van afvalstoffen die geschiedt ‘op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document’ in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening […] nr. 1013/2006, wanneer de opdrachtgever voor de overbrenging de vakken met betrekking tot de ‘importeur/ontvanger’, de ‘inrichting voor nuttige toepassing’ en de ‘betrokken land(en)/sta(a)t(en)’ (respectievelijk de vakken 2, 7 en 11) van het in bijlage VII bij de verordening opgenomen document op onderling onverenigbare wijze invult, maar de desbetreffende informatie duidelijk vermeld staat op de internationale vrachtbrief (en andere beschikbare documenten)?
- 2)
Zo ja, mag het dan als redelijk worden beschouwd dat op grond daarvan een boete wordt opgelegd die even hoog is als de boete voor degene die niet voldoet aan de verplichting om het in bijlage VII bij verordening […] nr. 1013/2006 opgenomen document in te vullen?
- 3)
Is het om te kunnen spreken van illegale overbrenging van afvalstoffen in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening […] nr. 1013/2006 noodzakelijk dat degene die het in bijlage VII bij de verordening opgenomen document invult, de autoriteit opzettelijk misleidt?
- 4)
Is het om te kunnen spreken van illegale overbrenging van afvalstoffen die geschiedt ‘op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document’ in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening […] nr. 1013/2006, van belang dat de niet feitelijk gespecificeerde gegevens of inlichtingen relevant zijn voor de bescherming van het milieu? Zo ja, welke gegevens of inlichtingen van het in bijlage VII bij de verordening opgenomen document zijn relevant voor de bescherming van het milieu?
- 5)
Is sprake van een overbrenging van afvalstoffen die geschiedt ‘op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document’ in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening […] nr. 1013/2006, wanneer de autoriteit de procedure van artikel 24 van de verordening niet toepast, de betrokken autoriteiten niet in kennis stelt en geen terugname van de illegaal overgebrachte afvalstoffen beveelt?
- 6)
Wat moet worden verstaan onder rechtsmacht in de zin van artikel 18, lid 1, onder a), van verordening […] nr. 1013/2006 en hoe moeten worden nagegaan of daarvan sprake is?
- 7)
Wat moet worden verstaan onder de in punt 15 van bijlage I C bij verordening […] nr. 1013/2006 opgenomen bewoordingen dat om als ontvanger te kunnen optreden, een handelaar of makelaar onder de rechtsmacht van het land van bestemming dient te vallen?’
Opmerkingen vooraf
30
Vooraf dient te worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde afvalstoffen volgens de verwijzingsbeslissing blijkbaar zijn ingevoerd uit een derde land, namelijk de Voormalige Joegoslavische republiek Macedonië. De prejudiciële vragen van de verwijzende rechter vooronderstellen dat de bepalingen van de artikelen 42 en 45 van verordening nr. 1013/2006 in casu niet van toepassing zijn.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en derde tot en met vijfde vraag
31
Met zijn eerste en derde tot en met vijfde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in bijlage III bij die verordening, die bestemd zijn voor nuttige toepassing, moet worden geacht illegaal te zijn in de zin van deze bepaling wanneer het geleidedocument dat ziet op de overbrenging onjuiste of inconsistente informatie betreffende de importeur/ontvanger, de inrichting voor nuttige toepassing en de betrokken landen/staten bevat, en of het voor die kwalificatie van belang is of die informatie correct is vermeld in andere documenten die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten zijn gesteld, de bedoeling bestaat om die autoriteiten te misleiden, de informatie relevant is voor de bescherming van het milieu en die autoriteiten de procedures van artikel 24 van die verordening toepassen.
32
Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt dat overweging 1 van verordening nr. 1013/2006 stelt dat deze verordening tot doel heeft het milieu te beschermen. Bovendien geeft overweging 7 van deze verordening aan, dat het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen moet worden georganiseerd en gereguleerd op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren.
33
Wat de overbrenging betreft van onder de groene lijst vallende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, zoals die waarover het in het hoofdgeding gaat, preciseert overweging 15 van die verordening dat het wenselijk is te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.
34
Aldus vereist artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 dat, teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor zorgt dat de afvalstoffen vergezeld gaan van het geleidedocument, dat de bevoegde nationale autoriteiten met het oog op controle, handhaving van deze verordening, planning en statistische doeleinden kunnen opvragen (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C-292/12, EU:C:2013:820, punt 65). Aangezien dat document de enige gedetailleerde informatiebron is betreffende de overbrenging van afvalstoffen waarin die verordening voorziet om de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen in staat te stellen de krachtens deze verordening op hun rustende taak van toezicht en controle uit te voeren, moet het naar behoren worden ingevuld door degene die opdracht geeft voor een dergelijke overbrenging.
35
In dat verband zij opgemerkt dat de informatie die verplicht moet worden vermeld in het geleidedocument, en die met name de importeur/ontvanger, de inrichting voor nuttige toepassing en de betrokken landen/staten betreft, het mogelijk maakt de overbrengingen adequaat op te volgen. Die informatie is immers niet alleen relevant voor de bescherming van het milieu, maar ook noodzakelijk om de taken van toezicht en controle correct uit te voeren, teneinde de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren.
36
Hieruit volgt dat wanneer het geleidedocument dergelijke onjuiste of inconsistente informatie bevat, de hierboven bedoelde taken van toezicht en controle niet zouden kunnen worden verzekerd overeenkomstig verordening nr. 1013/2006, aangezien de bevoegde autoriteiten, bij gebreke van correcte informatie over de modaliteiten van de betrokken overbrenging, voor die overbrenging niet zouden kunnen zorgen voor een gepaste opvolging met het oog op de voorkoming van negatieve gevolgen voor het milieu en activiteiten die de gezondheid van de mens schaden.
37
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing enerzijds dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde geleidedocumenten in vak 2 niet de vennootschap vermeldden waarnaar de in geding zijnde afvalstoffen daadwerkelijk zouden worden overgebracht, namelijk Hamburger Hungária, dat te Dunaújváros is gevestigd, maar een andere, in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, namelijk Hamburger Recycling Group, dat te Wiener Neudorf is gevestigd. Anderzijds was in vak 7 van een van die documenten, deze laatste vennootschap vermeld als inrichting voor nuttige toepassing, hoewel zij zich niet bevindt in het in vak 11 van dat document vermelde land van bestemming, namelijk Hongarije.
38
Gelet op die onjuistheden en inconsistenties, blijkt dat de in geding zijnde geleidedocumenten als zodanig niet konden verzekeren dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overbrengingen van afvalstoffen werden gevolgd. Bijgevolg moeten die overbrengingen van afvalstoffen worden geacht illegale overbrengingen in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006 te zijn.
39
Bijgevolg moet een overbrenging van afvalstoffen, zoals deze bedoeld in bijlage III bij die verordening, welke bestemd zijn voor nuttige toepassing, worden geacht illegaal te zijn in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van die verordening, wanneer het geleidedocument onjuiste of inconsistente informatie, zoals die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde geleidedocumenten, betreffende de importeur/ontvanger, de inrichting voor nuttige toepassing en de betrokken landen/staten bevat.
40
Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de in het geleidedocument verplicht te vermelden informatie correct is vermeld in andere documenten die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten zijn gesteld. Evenmin is in dat verband van belang dat er geen sprake was van opzet en dat de procedures van artikel 24 van voormelde verordening niet zijn toegepast.
41
Artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006 vermeldt immers geen van die drie elementen.
42
Meer in het bijzonder moet, wat, ten eerste, het feit betreft dat de in het geleidedocument verplicht te vermelden informatie correct is vermeld in andere documenten, worden opgemerkt dat het geleidedocument gedetailleerde gegevens moet bevatten betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zodat de door die verordening nagestreefde doelstellingen van toezicht op en controle van de overbrengingen kunnen worden verwezenlijkt. Een dergelijk document is aldus vastgesteld door een specifieke wettelijke regeling en strekt ertoe specifieke doelstellingen van de wetgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen te verwezenlijken, terwijl andere documenten, zoals een internationale vrachtbrief of een handelsfactuur, die doelstelling niet hebben.
43
Bovendien blijkt uit artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006 dat de wijze waarop de betrokken overbrenging van afvalstoffen geschied moet zijn gespecificeerd in het geleidedocument, en niet ergens anders. Die verplichting draagt ertoe bij dat een dergelijke overbrenging beter kan worden gevolgd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 1, onder a), van die verordening, en dat een doeltreffende controle wordt verzekerd die het mogelijk maakt onmiddellijk te beoordelen of een fysieke inspectie van de betrokken afvalstoffen nodig is. De doeltreffendheid van de controles van de afvalstoffen tijdens hun vervoer of bij hun aankomst op de plaats van bestemming wordt immers verhoogd doordat de autoriteiten van de staat van doorvoer of van bestemming door de raadpleging van het geleidedocument onmiddellijk op de hoogte zijn van de nodige gegevens, zonder dat zij nog verdere verificaties hoeven uit te voeren, die noodzakelijkerwijs een geruime tijd in beslag nemen en met hoge kosten gepaard gaan, aangezien zij veronderstellen dat de betrokken lading wordt geïmmobiliseerd.
44
Wat, ten tweede, de vraag betreft, of het oogmerk de bevoegde autoriteiten te misleiden in aanmerking moet worden genomen om vast te stellen of een overbrenging van afvalstoffen illegaal is in de zin van artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006, moet worden benadrukt dat de bewoordingen van deze bepaling niet vereisen dat de fouten of inconsistenties in de gegevens die in het in bijlage VII bij die verordening bedoelde geleidedocument moeten worden gespecificeerd, het resultaat zijn van een frauduleuze handeling.
45
Ongeacht of een fout al dan niet opzettelijk is gemaakt, blijft het bovendien een feit dat wanneer een fout resulteert in een inconsistentie, zij de controleautoriteiten van de betrokken lidstaten verplicht om nadere verificaties uit te voeren, waardoor de onmiddellijke controle van de overbrenging louter op basis van de bijlage VII bij verordening nr. 1013/2006 onmogelijk wordt gemaakt, zodat deze twee types fouten althans in het stadium van de kwalificatie van de inbreuk, op dezelfde wijze moeten worden behandeld.
46
Wat ten derde de omstandigheid betreft, dat de procedures van artikel 24 van verordening nr. 1013/2006 niet zijn toegepast, moet worden opgemerkt dat noch dat artikel noch enige andere bepaling van die verordening die procedures in verband brengt met de definitie van een illegale overbrenging. Aangezien dat artikel volgens de bewoordingen ervan uitsluitend betrekking heeft op afvalstoffen die illegaal worden overgebracht, kan de omstandigheid dat die procedures niet zijn toegepast integendeel niet van invloed zijn op de kwalificatie van de betrokken overbrenging als illegale overbrenging in de zin van artikel 2, punt 35, van die verordening.
47
Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de derde tot en met de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in bijlage III bij die verordening, die bestemd zijn voor nuttige toepassing, moet worden geacht illegaal te zijn in de zin van deze bepaling wanneer het geleidedocument dat ziet op de overbrenging onjuiste of inconsistente informatie betreffende de importeur/ontvanger, de inrichting voor nuttige toepassing en de betrokken landen/staten bevat, zoals de informatie in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde geleidedocumenten, ongeacht of die informatie correct is vermeld in andere documenten die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten zijn gesteld, de bedoeling bestaat om die autoriteiten te misleiden, en deze autoriteiten de procedures van artikel 24 van die verordening toepassen.
Tweede vraag
48
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, waarin is bepaald dat de door de lidstaten toegepaste sancties wegens inbreuken op de bepalingen van die verordening met name evenredig moeten zijn, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling, zoals die in het hoofdgeding, die bepaalt dat wanneer het geleidedocument onjuiste of inconsistente informatie bevat, een geldboete wordt opgelegd waarvan het basisbedrag overeenkomt met het basisbedrag van de geldboete die wordt opgelegd in geval van niet-nakoming van de verplichting om dat document in te vullen.
49
In dat verband zij opgemerkt dat artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 voorschrift dat de lidstaten ‘de voorschriften [bepalen] inzake sancties op inbreuken op de bepalingen van deze verordening […]’, en preciseert dat ‘[d]e aldus vastgestelde sancties […] doeltreffend, evenredig en afschrikkend [moeten] zijn.’ Vastgesteld moet worden dat deze verordening geen nauwkeurigere regels bevat voor de invoering van deze nationale sancties en met name geen uitdrukkelijk criterium voor de beoordeling van de evenredigheid van deze sancties vaststelt.
50
Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn de lidstaten bij ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van de door deze wetgeving ingestelde regeling, bevoegd de sancties te kiezen die hun passend voorkomen. Zij moeten deze bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het recht van de Unie en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (arrest van 9 februari 2012, Urbán, C-210/10, EU:C:2012:64, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat bij de beoordeling of een sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, inzonderheid rekening moet worden gehouden met de aard en de ernst van de inbreuk waarvoor de sanctie wordt opgelegd en met de wijze waarop de hoogte ervan wordt bepaald (arrest van 20 juni 2013, Rodopi-M 91, C-259/12, EU:C:2013:414, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De lidstaten zijn dus eveneens aan het evenredigheidsbeginsel gebonden voor de beoordeling van de factoren die in overweging kunnen worden genomen bij de bepaling van de geldboete (arrest van 9 februari 2012, Urbán, C-210/10, EU:C:2012:64, punt 54).
52
Het staat uiteindelijk evenwel aan de nationale rechter om, rekening houdend met alle feitelijke en juridische omstandigheden die de bij hem aanhangig gemaakte zaak kenmerken, te beoordelen of het boetebedrag niet verder gaat dan nodig is om de door de betrokken wetgeving nagestreefde doelstellingen te bereiken. De concrete toepassing van dit evenredigheidsbeginsel dient immers te worden verricht door de verwijzende rechter die moet nagaan of de nationale maatregelen verenigbaar zijn met het recht van de Unie, aangezien het Hof slechts bevoegd is om de nationale rechter alle uitleggingselementen betreffende het recht van de Unie te verschaffen, aan de hand waarvan hij de verenigbaarheid kan beoordelen (zie in die zin arrest van 29 juli 2010, Profaktor Kulesza, Frankowski, Jóźwiak, Orłowski, C-188/09, EU:C:2010:454, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
Wat de sancties betreft die worden toegepast ingeval inbreuk wordt gemaakt op de bepalingen van verordening nr. 1013/2006, die een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens beoogt te waarborgen, heeft het Hof in zijn arrest van 26 november 2015, Total Waste Recycling (C-487/14, EU:C:2015:780, punt 55), geoordeeld dat de nationale rechter bij de toetsing van de evenredigheid van een dergelijke sanctie gehouden is in het bijzonder rekening te houden met de gevaren die deze inbreuk op het gebied van de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens kan veroorzaken.
54
In casu hield de onjuiste en inconsistente informatie in de geleidedocumenten in het hoofdgeding, zoals blijkt uit punt 38 van het onderhavige arrest, een inbreuk in op de bepalingen van verordening nr. 1013/2006. Voor een dergelijke inbreuk kan dus in beginsel een sanctie worden opgelegd die overeenkomt met die waarin is voorzien voor niet-nakoming van de verplichting om het geleidedocument in te vullen.
55
Volgens de rechtspraak van het Hof zou evenwel de oplegging van een geldboete ter bestraffing van een overbrenging van afvalstoffen waarvoor het geleidedocument onjuiste of inconsistente informatie bevat, waarbij het bedrag van die boete even hoog is als de boete die wordt toegepast in geval van niet-nakoming van de verplichting om dit document in te vullen, als evenredig worden beschouwd indien uit de omstandigheden waarin de inbreuk is gepleegd kan worden afgeleid dat het om even zware inbreuken gaat vanuit het oogpunt van de gevaren die de inbreuk kan opleveren voor de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat (zie in die zin arrest van 26 november 2015, Total Waste Recycling, C-487/14, EU:C:2015:780, punten 54 en 56).
56
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, waarin is bepaald dat de door de lidstaten toegepaste sancties wegens inbreuken op de bepalingen van die verordening evenredig moeten zijn, aldus moet worden uitgelegd dat voor de overbrenging van afvalstoffen waarbij het in bijlage VII bij die verordening bedoelde geleidedocument onjuiste of inconsistente informatie bevat, in beginsel een geldboete kan worden opgelegd waarvan het bedrag overeenkomt met dat van de geldboete die wordt opgelegd in geval van niet-nakoming van de verplichting om dat document in te vullen. Bij de toetsing of een dergelijke sanctie evenredig is, moet de verwijzende rechter inzonderheid rekening houden met de gevaren die de inbreuk kan opleveren voor de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens.
Zesde en zevende vraag
57
Met zijn zesde en zevende vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe het begrip ‘de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever’ in artikel 18, lid 1, onder a), van verordening nr. 1013/2006, alsook de woorden ‘onder de rechtsmacht van het land van bestemming […] vallen’, in punt 15 van bijlage I C bij die verordening moeten worden uitgelegd.
58
In dit verband zij eraan herinnerd dat de krachtens artikel 267 VWEU ingestelde procedure volgens vaste rechtspraak van het Hof een instrument is voor de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, dat het Hof in staat stelt de nationale rechter de elementen voor uitlegging van het Unierecht te verschaffen die laatstbedoelde nodig heeft om uitspraak te kunnen doen in het bij hem aanhangige geding (arresten van 13 maart 2014, FIRIN, C-107/13, EU:C:2014:151, punt 29, en van 6 oktober 2015, Capoda Import-Export, C-354/14, EU:C:2015:658, punt 23).
59
In het kader van deze samenwerking rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende het Unierecht. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arresten van 13 maart 2014, FIRIN, C-107/13, EU:C:2014:151, punt 30, en van 5 maart 2015, Banco Privado Português en Massa Insolvente do Banco Privado Português, C-667/13, EU:C:2015:151, punt 36).
60
In casu moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing niet aangeeft waarom de zesde en de zevende vraag noodzakelijk zijn voor de beslechting van het hoofdgeding en niet de gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op die vragen.
61
Bijgevolg moeten de zesde en de zevende vraag niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten
62
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 2, punt 35, onder g), iii), van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 255/2013 van de Commissie van 20 maart 2013, moet aldus worden uitgelegd dat de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in bijlage III bij die verordening, die bestemd zijn voor nuttige toepassing, moet worden geacht illegaal te zijn in de zin van deze bepaling wanneer het in bijlage VII bij de verordening bedoelde document dat ziet op de overbrenging onjuiste of inconsistente informatie betreffende de importeur/ontvanger, de inrichting voor nuttige toepassing en de betrokken landen/staten bevat, zoals de informatie in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde geleidedocumenten, ongeacht of die informatie correct is vermeld in andere documenten die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten zijn gesteld, de bedoeling bestaat om die autoriteiten te misleiden, en deze autoriteiten de procedures van artikel 24 van die verordening toepassen.
- 2)
Artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 255/2013, waarin is bepaald dat de door de lidstaten toegepaste sancties wegens inbreuken op de bepalingen van die verordening evenredig moeten zijn, moet aldus worden uitgelegd dat voor de overbrenging van afvalstoffen waarbij het in bijlage VII bij die verordening bedoelde document onjuiste of inconsistente informatie bevat, in beginsel een geldboete kan worden opgelegd waarvan het bedrag overeenkomt met dat van de geldboete die wordt opgelegd in geval van niet-nakoming van de verplichting om dat document in te vullen. Bij de toetsing of een dergelijke sanctie evenredig is, moet de verwijzende rechter inzonderheid rekening houden met de gevaren die de inbreuk kan opleveren voor de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑06‑2016