Vgl. HR 20 december 2012, ECLI:NL:HR:2013:2056.
HR, 25-03-2014, nr. 13/01945
ECLI:NL:HR:2014:694
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-2014
- Zaaknummer
13/01945
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:694, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:200
ECLI:NL:PHR:2014:200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:694
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0155
Uitspraak 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: 81.1 RO. Ambtshalve: in aanmerking genomen dat verdachte t.t.v. de uitspraak in h.b. meerderjarig was, had het Hof o.g.v. art. 77aa.4 SR slechts een reclasseringsinstelling a.b.i. art. 14d.2 Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en verdachte daarbij hulp en steun te verlenen.
Partij(en)
25 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/01945 J
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2013, nummer 23/005524-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. Hogeterp, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van het bestreden arrest in die zin, dat de bijzondere voorwaarde moet luiden dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens deze instelling en dat aan deze instelling de opdracht wordt gegeven om hem hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
Het dictum van de bestreden uitspraak luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
"Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 55 (vijfenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt (...) dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam te Zaandam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien dit inhoudt dat de verdachte zal meewerken aan begeleiding vanuit Care Express.
Geeft Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen."
3.2.
In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had het Hof op grond van art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak vernietigen wat betreft de strafoplegging.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014.
Conclusie 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: 81.1 RO. Ambtshalve: in aanmerking genomen dat verdachte t.t.v. de uitspraak in h.b. meerderjarig was, had het Hof o.g.v. art. 77aa.4 SR slechts een reclasseringsinstelling a.b.i. art. 14d.2 Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en verdachte daarbij hulp en steun te verlenen.
Nr. 13/01945 J
Mr. Harteveld
Zitting 18 februari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 11 maart 2013 ter zake van “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en “mishandeling, begaan tegen zijn moeder” veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde van - kort gezegd - toezicht door Bureau Jeugdzorg, alsmede tot 140 uren werkstraf, subsidiair 70 dagen jeugddetentie. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.247,89 hoofdelijk toegewezen en in zoverre een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, subsidiair 22 dagen jeugddetentie.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld en mr. L. Hogeterp, advocaat te Haarlem, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft verzuimd bij arrest te beslissen op een getuigenverzoek waarbij de verdediging heeft gepersisteerd. Het tweede middel klaagt dat het Hof het getuigenverzoek ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2013 houdt het volgende in:
“De raadsvrouw deelt - zakelijk weergegeven - het volgende mede:
Bij appelschriftuur van 18 januari 2013 heb ik mijn onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Voorafgaand aan de terechtzitting van heden heb ik contact met het ressortsparket over het oproepen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Ik heb begrepen dat het niet mogelijk was om de getuigen vandaag op te roepen ter zitting. Ik verzoek het hof daarom de zaak aan te houden voor het horen van getuigen. Het is naar mijn mening noodzakelijk om de getuigen te horen. Mijn cliënt is veroordeeld op basis van het dossier, zoals dat er lag ten tijde van de behandeling in eerste aanleg. De getuigenverklaringen zijn op essentiële punten tegenstrijdig. Ook is het mogelijk dat de getuigen, als zij wederom worden gehoord, een andere houding zullen innemen, dat zij terugkomen op hun verklaringen. Ik zou de getuigen willen vragen of zij willen terugkomen op hun eerder afgelegde verklaringen. Met name wil ik hen bevragen over tegenstrijdigheden. De getuigen zijn gehoord bij de politie en bij de rechter-commissaris, ze hebben op veel punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Niet onmogelijk dat zij, als ze nogmaals worden gehoord, anders zullen antwoorden op de eerder gestelde vragen. Ook wil ik de getuigen vragen of zij volharden in hun eerder afgelegde verklaringen.
De advocaat-generaal deelt - zakelijk weergegeven - het volgende mede:
Van het contact tussen de raadsvrouw en het ressortsparket was ik niet op de hoogte. Ik ben van mening dat de noodzaak tot het wederom horen van de getuigen, die eerder zijn gehoord bij de rechter-commissaris, ontbreekt. Ten aanzien van het horen van de moeder van de verdachte geldt het verdedigingsbelang, zij zou heden ter zitting moeten worden gehoord.
Na onderbreking voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede dat:
De verzoeken tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] worden afgewezen, nu deze naar het oordeel van het hof onvoldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden aangebracht - noch zijn die anderszins bekend geworden - die maken dat het noodzakelijk is om de getuigen opnieuw te horen.
(…)
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouw doet dit aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.”
3.3. Anders dan in het eerste middel wil, blijkt uit geen van de stukken dat het getuigenverzoek na de afwijzing daarvan ter terechtzitting opnieuw is gedaan, zodat het Hof niet gehouden was tevens bij arrest op het getuigenverzoek te beslissen.1.Het eerste middel mist derhalve feitelijke grondslag. Opmerking verdient nog dat het enkel bij pleidooi betreuren dat een verzoek niet is toegewezen - zoals in het middel wordt gesteld doch mij evenmin uit de stukken is gebleken - nog niet als herhaling van een verzoek heeft te gelden.
3.4. Ten aanzien van de afwijzing van het getuigenverzoek ter terechtzitting, waartegen het tweede middel is gericht, geldt het volgende. Verzocht is de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] na een eerder getuigenverhoor bij de berechting op tegenspraak in eerste aanleg opnieuw in hoger beroep te horen. [getuige 1] en [getuige 2] zijn de medeverdachten van de (tenlastegelegde en bewezenverklaarde) afpersing van [getuige 3].
Het Hof heeft aan de hand van art. 418, tweede lid, Sv beslist dat het opnieuw horen van de getuigen niet noodzakelijk is. Anders dan het middel wil, is de daartoe gegeven motivering - de onvoldoende onderbouwing van het verzoek en ook geen daartoe nopende andere feiten en omstandigheden - in het licht van het verhandelde ter terechtzitting niet onbegrijpelijk. Het getuigenverzoek is immers met name gedaan om de getuigen te vragen of zij volharden in hun verklaringen en voorts om hen te bevragen naar tegenstrijdigheden, omdat het “niet onmogelijk” is dat zij, als ze nogmaals worden gehoord, anders zullen antwoorden op de eerder gestelde vragen. Anders dan het middel wil, acht ik het niet onbegrijpelijk dat het Hof het op die gronden (en ook overigens) niet noodzakelijk heeft bevonden deze drie personen opnieuw als getuigen te horen.
4. De middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen.
5. Ambtshalve merk ik het volgende op. De verdachte was ten tijde van de uitspraak in hoger beroep reeds meerderjarig. Het Hof had derhalve op grond van art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. De bestreden uitspraak zal mijns inziens in zoverre in cassatie verbeterd kunnen worden gelezen.2.Dat verdachte ook aan het toezicht moet meewerken indien dit inhoudt dat hij zal meewerken aan begeleiding vanuit Care Express staat aan de verbeterde lezing niet in de weg en kan derhalve onverminderd van kracht blijven, omdat de instelling Care Express is gericht op de begeleiding van jongeren van 12 tot 25 jaar, ook indien sprake is van begeleiding in het kader van reclasseringstoezicht in verband met een veroordeling in het volwassenenstrafrecht.
Een andere grond die tot ambtshalve ingrijpen aanleiding behoort te geven heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing in die zin, dat de bijzondere voorwaarde moet luiden dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens deze instelling en dat aan deze instelling de opdracht wordt gegeven om hem hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑02‑2014
In HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0502 leidde dit verzuim tot vernietiging en terugwijzing ten aanzien van de strafoplegging, maar daarin waren er, afgaande op de conclusie van A-G Machielse meer manco’s in de strafoplegging waarop de steller van het middel terecht wees, bij welke optelsom een nieuwe blik van de feitenrechter op de strafoplegging meer aangewezen lijkt.