Gst. 2019/167
De norm van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor strekt in dit geval kennelijk niet tot bescherming van appellante, waardoor het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling door de Afdeling. (Rotterdam)
ABRvS 29-05-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1756, m.nt. m.nt. K. Burgman
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29 mei 2019
- Magistraten
Mrs. C.H.M. van Altena, J. Kramer en B.J. Schueler
- Zaaknummer
201805457/1/A1
- Noot
m.nt. K. Burgman
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS96277:1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Omgevingsvergunning
Bestuursprocesrecht / Beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2019:1756, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑05‑2019
- Wetingang
(Art. 8:69a Awb; art. 4 lid 3 bijlage II Bor)
Essentie
De norm van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor strekt in dit geval kennelijk niet tot bescherming van appellante, waardoor het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling door de Afdeling. (Rotterdam)
Samenvatting
Appellante voert aan dat het college de omgevingsvergunning voor drie terrassen op het achtererf van twee samen te voegen woningen niet met toepassing van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor had mogen verlenen. Deze beroepsgrond ziet op de toepassing van een bevoegdheid. Dat is geen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.