HR, 15-05-2018, nr. 17/01023
ECLI:NL:HR:2018:707
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
17/01023
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:707, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:454
ECLI:NL:PHR:2018:454, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:707
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 16/03963, 16/03980 en 16/04436.
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 17/01023
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2016, nummer 22/005438-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 16/03963, 16/03980 en 16/04436.
Nr. 17/01023 Zitting: 20 maart 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte bij arrest van 26 juli 2016, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2014, ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd” en het onder 3 en 4 bewezenverklaarde “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij ABN Amro geheel en van de benadeelde partij [A] gedeeltelijk toegewezen en een daarmee overeenkomende schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het bestreden arrest vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/03963, 16/03980 en 16/04436. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte is op 8 augustus 2016 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging zoals bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is op 23 maart 2017 aan de verdachte in persoon betekend. Namens hem is door mr. Taghi, advocaat te Waardenburg, echter geen middel van cassatie voorgesteld.
Ingevolge art. 437 lid 2 Sv dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie te zijn ingediend. Nu de verdachte niet door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, dient hij in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG