Rb. Rotterdam, 14-03-2016, nr. ROT 15/6905
ECLI:NL:RBROT:2016:1847
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-03-2016
- Zaaknummer
ROT 15/6905
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:1847, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑03‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Eiser stelt terecht dat, nu de wetgever de individuele inkomenstoeslag in het leven heeft geroepen voor personen in de leeftijd van 21 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, de door de gemeenteraad van Rotterdam in de Verordening neergelegde keuze om uitsluitend personen van 18 tot 27 jaar in aanmerking te laten komen voor de individuele inkomenstoeslag in strijd is met artikel 36 lid 1 Pw. Het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep in combinatie met een leeftijdgrens, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort of ouder is dan 26 jaar wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, acht de rechtbank eveneens in strijd met het door de wetgever geformuleerde uitgangspunt van individueel maatwerk dat ervoor zorgt dat de toeslag terechtkomt bij mensen die deze toeslag echt nodig hebben.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/6905
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2016 in de zaak tussen
[eiser]
gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en heeft verweerder ermee ingestemd dat de meervoudige kamer zonder nadere zitting uitspraak doet. Na de zitting heeft eiser hiermee telefonisch ingestemd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Pw. Op 28 april 2015 heeft eiser een individuele inkomenstoeslag aangevraagd.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag. Daartoe voert verweerder aan dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag, zoals aangewezen bij de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2015 (de Verordening).
3. Eiser betoogt dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte baseert op de Verordening. De Verordening is onverbindend, omdat de daarin gemaakte keuze voor een categoriale vaststelling van de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag in strijd is met artikel 36 van de Pw.
3.1.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pw kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Pw worden tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend:a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; enb. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt in deze paragraaf verstaan onder belanghebbende: de ouder met een huishouding waartoe één of meerdere minderjarige kinderen behoren.
Artikel 2 van de Verordening bepaalt onder welke voorwaarden “de belanghebbende van 18 tot 27 jaar” in aanmerking komt voor de individuele inkomenstoeslag.
Op grond van artikel 5 van de Verordening is verweerder bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende van de bepalingen in deze verordening af te wijken indien toepassing van de Verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.2.
Eiser stelt terecht dat, nu de wetgever de individuele inkomenstoeslag in het leven heeft geroepen voor personen in de leeftijd van 21 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, de door de gemeenteraad van Rotterdam in de Verordening neergelegde keuze om uitsluitend personen van 18 tot 27 jaar in aanmerking te laten komen voor de individuele inkomenstoeslag in strijd is met de tekst van artikel 36, eerste lid, van de Pw.Dat de Verordening een hardheidsclausule bevat, artikel 5, doet daar niet aan af. Als verweerder al bevoegd zou zijn op grond van deze bepaling af te wijken van de leeftijdsgrens die is neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Verordening, is dat gelet op het gebruik van het begrip belanghebbende in de hardheidsclausule en de in artikel 1 van de Verordening gegeven definitie van dit begrip uitsluitend mogelijk bij ouders met een huishouding waartoe één of meerdere minderjarige kinderen behoren. Deze hardheidsclausule is op veel personen van 27 jaar of ouder dus hoe dan ook niet van toepassing.
Overigens is de Verordening naar het oordeel van de rechtbank eveneens in strijd met het tweede lid van artikel 36 van de Pw, nu de daar vermelde omstandigheden niet kenbaar zijn verdisconteerd in de Verordening.
3.3.
De in de Verordening neergelegde leeftijdsgrens is voorts in strijd met de bedoeling van de wetgever. De memorie van toelichting op de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten vermeldt onder meer het volgende (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, blz. 22).
“ In het regeerakkoord is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag in de bijstand wordt vervangen door een individuele toeslag voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder dat zij zicht hebben op verbetering van dat inkomen. De regering hecht eraan te benadrukken dat deze individuele toeslag evenals de individuele bijzondere bijstand is bedoeld voor personen die deze – gelet op hun individuele omstandigheden – echt nodig hebben. (…) De regering is van mening dat de beoordeling of er al dan niet sprake is van «zicht op inkomensverbetering» door het college aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moet plaatsvinden. De huidige mogelijkheid tot het categoriaal benaderen van de doelgroep van de langdurigheidstoeslag en het daarmee het risico dat de inkomensondersteuning tot een ongerichte verstrekking leidt, wil de regering voorkomen. Net als bij de verlening van bijzondere bijstand, beoogt de regering ook bij deze vorm van aanvullende inkomensondersteuning het individueel maatwerk als uitgangspunt te laten gelden zodat de individuele inkomenstoeslag terecht komt bij de mensen die het echt nodig hebben.
Met dit wetsvoorstel wordt daarom de mogelijkheid van een categoriale benadering van de langdurigheidstoeslag afgeschaft. De categoriale langdurigheidstoeslag wordt omgevormd tot een individuele inkomenstoeslag voor personen tot de AOW gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van het inkomen. Hiertoe heeft de regering ervoor gekozen om in de bijstand op te nemen welke individuele omstandigheden de colleges in ieder geval in de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag, moeten betrekken.”
Het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep in combinatie met een leeftijdsgrens, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort of ouder is dan 26 jaar wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, acht de rechtbank in strijd met het door de wetgever geformuleerde uitgangspunt van individueel maatwerk dat ervoor zorgt dat de toeslag terechtkomt bij mensen die deze toeslag echt nodig hebben.
3.4.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 36 van de Pw.
4.1.
De beroepsgrond dat verweerder het bestreden besluit niet mag baseren op de Verordening omdat daarin een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt op grond van leeftijd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
4.2.
Ook het betoog van eiser over de voormalige langdurigheidstoeslag behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit heeft daarop geen betrekking. Eiser stelt in beroep geen aanvraag om een langdurigheidstoeslag te hebben ingediend, waaruit de rechtbank begrijpt dat hij daarvoor niet (langer) in aanmerking wenst te komen.
5. Gelet op artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief en op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Gelet hierop en nu naar haar oordeel geen andere uitkomst mogelijk is, verklaart de rechtbank het bezwaar gegrond, herroept zij het primaire besluit en bepaalt zij dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Verweerder mag dit nieuwe besluit gelet op het voorgaande niet baseren op de Verordening omdat die onverbindend is wegens strijd met artikel 36 van de Pw.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het met een hoorzitting gelijk te stellen telefonisch horen in bezwaar en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.488,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. M.C. Woudstra en mr. D. Brugman, leden, in aanwezigheid van mr. C.L. Heins, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.