Rb. Amsterdam, 30-01-2013, nr. C/13/518303 / HA ZA 12-669
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0489
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
30-01-2013
- Zaaknummer
C/13/518303 / HA ZA 12-669
- LJN
BZ0489
- Roepnaam
A c.s./Delta Lloyd
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0489, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 30‑01‑2013
Uitspraak 30‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Verzekeringszaak. Brandstichting door minderjarige. Beroep door verzekeraar op opzetclausule. Welke gradatie van het opzet valt onder de clausule? Dient het opzet te zijn gericht op de gevolgen van de brandstichting?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/518303 / HA ZA 12-669
van 30 januari 2013
in de zaak van
1. [A] (voor zich en als wettelijk vertegenwoordiger van eiser sub 2),
wonende te --,
2. [AA],
wonende te --,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Eisers sub 1 en 2 zullen hierna afzonderlijk [A senior] respectievelijk [AA] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als [A c.s.] Gedaagde zal Delta Lloyd worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 25 mei 2012, met producties,
- -
de conclusie van antwoord, met producties,
- -
het tussenvonnis van 8 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2012,
- -
de brief van de zijde van mr. Vermeulen van 8 november 2012, met als bijlage de rechterlijke machtiging van [A senior] om ten behoeve van [AA] de onderhavige procedure te voeren.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen [A senior] en Delta Lloyd is een gezinsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten (hierna: de polis). [AA] is meeverzekerd onder de polis.
2.2.
Artikel 23.1 van de polisvoorwaarden (hierna: de opzetclausule) luidt, voor zover relevant, als volgt.
“(…)
- 23.1.
Opzet
De aansprakelijkheid van een verzekerde is niet verzekerd:
- 1.
als de schade veroorzaakt is door en/of voortvloeit uit opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of uit het nalaten van een verzekerde.
(…)”
2.3.
Op 1 oktober 2009 hebben vier jongens, waaronder [AA], die toen veertien jaar oud was, een verlaten schoolgebouw in [plaatsnaam] betreden. Drie van de jongens, waaronder [AA], hebben in het gebouw papier en plastic met een aansteker in brand gestoken en hebben daarop (telkens) nieuw papier gelegd dat vlam vatte. Daarna hebben de jongens getracht om het vuur uit te maken door er een deken op te leggen en aarde erover heen te gooien, waarna zij het pand hebben verlaten. Het vuur was echter niet afdoende uitgemaakt, waardoor een uitslaande brand is ontstaan. De gealarmeerde brandweer heeft het gebouw gecontroleerd laten uitbranden. Het schoolgebouw was eigendom van de gemeente [plaatsnaam] (hierna: de gemeente).
2.4.
[AA] is bij vonnis van 1 april 2010 door de rechtbank te Den Haag veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren wegens het medeplegen van opzettelijke brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de rechtbank aangenomen dat aan de zijde van [AA] voorwaardelijk opzet op (het medeplegen van) de brandstichting bestond.
2.5.
De verzekeraar van de gemeente, Nationale Nederlanden, heeft ter zake van de door de brand veroorzaakte schade een bedrag van € 49.526,51 aan de gemeente uitgekeerd.
2.6.
Op 21 december 2011 heeft Nationale Nederlanden, mede namens de gemeente, [AA] aansprakelijk gesteld voor de schade en een bedrag van € 49.776,51 gevorderd (het uitgekeerde bedrag van € 49.526,51 vermeerderd met het eigen risico van de gemeente van € 250,00).
2.7.
Namens [AA] is vervolgens een schademelding aan Delta Lloyd gedaan, met het verzoek te bevestigen dat de eventuele aansprakelijkheid van [AA] onder de dekking van de polis valt.
2.8.
Delta Lloyd heeft zich, met een beroep op de opzetclausule, op het standpunt gesteld dat de polis geen dekking biedt.
3. Het geschil
3.1.
[A c.s.] vorderen samengevat - (i) een verklaring voor recht dat de schade als gevolg van de brand is gedekt onder de polis, (ii) Delta Lloyd te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en (iii) Delta Lloyd te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid [A senior]
4.1.
Delta Lloyd voert aan dat [A senior] niet ontvankelijk is in zijn vordering, aangezien niet hij, maar [AA] is aangesproken door Nationale Nederlanden. Het ligt ook niet in de rede dat [A senior] in de toekomst aansprakelijk zal worden gesteld, aangezien hij zich op grond van artikel 6:169 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zal kunnen disculperen. Bovendien staat het regresverbod voor vorderingen gebaseerd op artikel 6:169 BW zoals opgenomen in artikel 6:197 lid 2 BW, alsmede de Bedrijfsregeling Brandregres 2000, in de weg aan verhaal door Nationale Nederlanden op [A senior], aldus steeds Delta Lloyd. [A c.s.] stellen in dit verband dat niet (in rechte) is vastgesteld, dan wel door Nationale Nederlanden is erkend dat [A senior] zich kan disculperen als bedoeld in artikel 6:169 lid 2 BW, zodat [A senior] wel degelijk het risico loopt aansprakelijk te zullen worden gesteld.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Zolang niet vaststaat dat [A senior] niet door Nationale Nederlanden dan wel door de gemeente zal worden aangesproken ter zake van de brandstichting, loopt hij het risico wel te worden aangesproken. Reeds vanwege dit risico heeft [A senior] een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 3:303 BW bij de vordering (in ieder geval ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht). Dat [A senior] zich mogelijk zal kunnen disculperen voor de brandstichting, of dat er (wettelijke) beperkingen bestaan ten aanzien van de regresmogelijkheden van Nationale Nederlanden, doet aan het voorgaande niet af. [A senior] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
De opzetclausule
4.3.
[A c.s.] stellen dat de opzetclausule slechts ziet op opzet als oogmerk dan wel als zekerheidsbewustzijn en niet tevens omvat het voorwaardelijke opzet in de zin dat de verzekerde de aanmerkelijke kans op schade heeft aanvaard. Dit volgt volgens [A c.s.] uit vaste jurisprudentie, waaronder Hof ’s-Hertogenbosch 21 mei 1974, NJ 1975/359, Hoge Raad 30 mei 1975, NJ 1976/572 en RvT op het schadeverzekeringsbedrijf 15 november 1985, VR 1986/149. [A c.s.] voeren in dit verband aan dat, voor zover er onduidelijkheid bestaat over welke gradaties van opzet onder de opzetclausule vallen, op grond van de contra-preferentum-regel de voor [A c.s.] meest gunstige uitleg prevaleert. [A c.s.] voeren voorts aan dat, zo begrijpt de rechtbank, voor zover al sprake is van opzet aan de zijde van [AA], dit opzet slechts was gericht op het in brand steken van materialen en niet op de gevolgen daarvan, te weten het uitbranden van de school en de daarmee verband houdende schade.
4.4.
De rechtbank begrijpt het verweer van Delta Lloyd als volgt. Het opzet zoals bedoeld in de opzetclausule is uitdrukkelijk gekoppeld aan de gedraging zelf en niet aan de gevolgen van de gedraging. Dit opzet is niet beperkt tot opzet als oogmerk of zekerheidsbewustzijn, maar omvat mede voorwaardelijk opzet. Vast staat dat [AA] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke en wederrechtelijke brandstichting en dat de schade daardoor is ontstaan. Dat [AA] de gevolgen daarvan, te weten de uitslaande brand en de daarmee verband houdende schade, niet heeft beoogd is voor de toepasselijkheid van de opzetclausule niet van belang. Delta Lloyd wijst erop dat de opzetclausule gelijk is aan de door het Verbond van Verzekeraars aanbevolen “Opzetclausule 2000” en voert aan dat uit de toelichting daarop onmiskenbaar volgt dat het nooit de bedoeling is geweest de gevolgen van criminele gedragingen, zoals brandstichting, te dekken.
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de feitelijke gang van zaken aangaande de brand en de oorzaak daarvan. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de opzetclausule. Deze uitleg dient plaats te vinden aan de hand van het Haviltex-criterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Daarbij komt het niet alleen aan op de tekst van de bepaling maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aangezien partijen niets concreet hebben gesteld omtrent relevante door hen bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst over en weer afgelegde verklaringen, op grond waarvan zij bepaalde bedoelingen en verwachtingen hadden ten aanzien van de inhoud van de polis, dient bij de uitleg de nadruk te liggen op de taalkundige betekenis van de opzetclausule. De stellingen van Delta Lloyd aangaande de toelichting op “Opzetclausule 2000” van het Verbond van Verzekeraars worden gepasseerd, aangezien is gesteld noch gebleken dat deze toelichting ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst op enigerlei wijze voor [A c.s.] kenbaar is geweest.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de opzetclausule met zich brengt dat in het onderhavige geval sprake is van het “opzettelijk en wederrechtelijk handelen tegen een zaak“. [AA] heeft immers materialen in brand gestoken in een verlaten schoolgebouw, terwijl de eigenaar van het schoolgebouw, de gemeente, hiervoor geen toestemming had gegeven. De precieze gradatie van het opzet (oogmerk, zekerheidsbewustzijn of voorwaardelijk opzet) heeft voor de uitleg van de opzetclausule geen zelfstandige betekenis. Die gradatie betreft een juridische kwalificatie en is - zonder bijkomende omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken - niet relevant voor de vraag hoe partijen het begrip “opzet“ redelijkerwijze hebben mogen begrijpen. Voor de beantwoording van die vraag is wel relevant dat, nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, het ervoor moet worden gehouden dat [AA], die ten tijde van het voorval veertien jaren oud was en dus geacht mag worden de gevolgen van zijn handelen te hebben kunnen overzien, welbewust en bij zijn volle verstand heeft gehandeld. Daarmee is het opzet, in ieder geval ten aanzien van het in brand steken van de materialen, gegeven. De wederrechtelijkheid van het handelen van [AA] is gelegen in het schenden van het eigendomsrecht van de gemeente.
4.7.
Dat [AA] strafrechtelijk is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting acht de rechtbank in zoverre van betekenis dat daarmee het opzettelijke en wederrechtelijke karakter van handelen van [AA] wordt onderstreept. De strafrechtelijke veroordeling is echter niet van doorslaggevend belang, nu het in deze zaak gaat om de civielrechtelijke uitleg die aan de opzetclausule dient te worden gegeven.
4.8.
Hiervoor is geoordeeld dat het in brand steken van de materialen een “opzettelijk en wederrechtelijk handelen tegen een zaak“ oplevert. Dat betekent dat de schade die is veroorzaakt dan wel voortgevloeid uit dit handelen, te weten de vermogensschade in verband met het uitbranden van het gebouw, is uitgesloten van dekking. Dat [AA] de gevolgen van zijn handelen niet heeft beoogd, is irrelevant. De opzetclausule vereist slechts dat de schade moet zijn veroorzaakt door en/of voortvloeien uit het handelen van de verzekerde en er zijn, naar objectieve maatstaven, geen aanwijzingen waarom de opzetclausule aldus zou moeten worden uitgelegd dat het opzet van de verzekerde gericht zou moeten zijn op het toebrengen van de schade. De door [A c.s.] gehanteerde uitleg van de opzetclausule, waarbij wel sprake moet zijn van opzet op het toebrengen van de schade, lijkt te zijn gebaseerd op de opzetclausule die in het verleden door verzekeraars werd gehanteerd. Die clausule in is in het onderhavige geval echter niet van toepassing. De door [A c.s.] aangehaalde jurisprudentie mist dan ook toepassing.
4.9.
Uit het bovenstaande volgt dat Delta Lloyd zich met het recht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schade van dekking is uitgesloten. Dit leidt ertoe dat de vordering integraal dient te worden afgewezen.
4.10.
[A c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, alsmede in de nakosten. De proceskosten aan de zijde van Delta Lloyd worden begroot op:
- -
griffierecht € 575,00
- -
salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op € 1.479,00,
5.3.
veroordeelt [A c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de hiervoor uitgesproken kostenveroordeling heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de (na)kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Bijleveld in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.?