Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-08-2018, nr. 21-001916-17
ECLI:NL:GHARL:2018:7214
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-08-2018
- Zaaknummer
21-001916-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:7214, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑08‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:899
Uitspraak 09‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling seksueel misbruik. Gevangenisstraf 24 maanden Bewijs- en betrouwbaarheidsverweer. Steunbewijs. Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij. Voor het overige deel is de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001916-17
Uitspraak d.d.: 9 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2017 met parketnummer 18-830169-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast is gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot € 1.500,- en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij het hiervoor vermelden vonnis ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 1 november 2000 tot 5 december 2002, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats] , (meermalen) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- getongzoend met die [slachtoffer] en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of betast en/of
- zichzelf door die [slachtoffer] laten aftrekken;
2:hij in of omstreeks de periode van 5 december 2002 tot 5 december 2004 te [plaats] , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- getongzoend met die [slachtoffer] en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of betast en/of
- zichzelf door die [slachtoffer] laten aftrekken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde zedendelicten. De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende bewijs is en de verklaringen niet betrouwbaar en geloofwaardig zijn.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het hof overweegt het volgende.
Het door de Hoge Raad geformuleerde, in dit verband relevante beoordelingskader luidt als volgt. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en met name HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1216).
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is voldoende wettig bewijs aanwezig. Naast de verklaringen van aangeefster is steunbewijs uit andere bron dan aangeefster aanwezig onder meer in de vorm van:
- de verklaring van [getuige 1] en
- de verklaring van [getuige 2] .
[slachtoffer] (aangeefster) heeft meerdere keren een verklaring afgelegd met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Zij is meerdere keren verhoord door de politie en heeft ook bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de aangifte overweegt het hof dat aangeefster in haar verklaringen bij de politie en bij de rechter-commissaris consistent is en een feitelijke weergave van de gebeurtenissen en omstandigheden vanuit haar gezichtspunt geeft. Zij geeft een begrijpelijke uitleg over het moment waarop zij aangifte doet. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. De verklaring is bruikbaar voor bewijs.
De aangifte wordt in de eerste plaats ondersteund door de verklaring die getuige
[getuige 1] , de zus van aangeefster, op 23 december 2015 heeft afgelegd bij de politie en die zij, op 4 april 2018, bij de raadsheer-commissaris heeft herhaald. Opvallend aan de verklaring van [getuige 1] is dat zij heel feitelijk heeft verklaard over wat er is gebeurd toen zij en [slachtoffer] bij verdachte logeerden. Zij heeft onder meer verklaard over hoe zij een en ander heeft beleefd. Zij ziet nog steeds het beeld dat verdachte [slachtoffer] uit bed tilt als een klein kind. [getuige 1] verklaart dat zij dan deed of zij sliep uit angst. Verder verklaart [getuige 1] dat zij en [slachtoffer] heel bang waren. [getuige 1] heeft verklaard: "We trokken onze dekens over ons hoofd en we dachten: "nee nee, één van ons is weer aan de beurt." Ook verklaart [getuige 1] feitelijk over dat zij verdachte en [slachtoffer] weleens heeft betrapt met zoenen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij nog steeds een schuldgevoel heeft. Het hof stelt vast dat de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer] - waar het het ten laste gelegde betreft - op essentiële delen overeenkomen. Waar zij over bepaalde details wisselend hebben verklaard, acht het hof die verschillen niet van zodanige aard dat die afbreuk doen aan de kern van hun verklaringen.
Daarnaast is er als ondersteunend bewijs de verklaring van de moeder van aangeefster, [getuige 2] . De moeder van [slachtoffer] is bij de politie gehoord en heeft heel feitelijk en controleerbaar verklaard. Zij bevestigt dat [slachtoffer] als kind samen met haar zus geregeld logeerde bij verdachte. Zowel [slachtoffer] en haar moeder beschrijven het eerste moment waarop [slachtoffer] vertelt dat zij misbruikt werd door verdachte op overeenstemmende wijze.
Uit die verklaringen is het volgende af te leiden. [slachtoffer] heeft in 2004 aan haar moeder verteld dat verdachte met zijn vingers aan haar had gezeten en dat [slachtoffer] verdachte moest aftrekken. Vervolgens is de moeder van [slachtoffer] naar de politie gegaan en heeft van het misbruik een melding gemaakt. Zij heeft verklaard dat uiteindelijk is geadviseerd om toen alleen een melding te doen vanwege de psychische gesteldheid destijds van [slachtoffer] . De betreffende politiemutaties van destijds zijn gemaakt door [verbalisant] en zijn bij het onderhavige dossier gevoegd. Hetgeen moeder verklaart, vindt bevestiging in de politiemutaties uit 2004. Verder heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] in de tijd dat het misbruik aan het licht kwam erg overspannen was. Volgens haar moeder was [slachtoffer] dat al een hele tijd maar zij konden het gedrag niet plaatsen. Ook verklaart haar moeder hoe het met [slachtoffer] ging nadat het misbruik naar voren was gekomen. Zij verklaart dat het wel een stukje opluchting gaf maar dat [slachtoffer] wel psychisch in de war bleef. Het hof is van oordeel dat de politiemutaties bijdragen aan de waardering of en in hoeverre sprake is van betrouwbaar bewijs.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de door aangeefster, haar zus en moeder afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. Zij vormen bewijs van het ten laste gelegde zoals hieronder weergegeven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde misbruik, zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:hij in de periode van 1 november 2000 tot 5 december 2002, op diverse data en tijdstippen, te [plaats] , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- getongzoend met die [slachtoffer] en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en betast en
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en betast en
- zichzelf door die [slachtoffer] laten aftrekken;
2:hij in de periode van 5 december 2002 tot 5 december 2004 te [plaats] , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- getongzoend met die [slachtoffer] en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en betast en
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en betast en
- zichzelf door die [slachtoffer] laten aftrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van het halfzusje van zijn vrouw. Het misbruik heeft gedurende enkele jaren plaatsgevonden op de momenten dat aangeefster samen met haar zus bij verdachte en zijn vrouw logeerden. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en heeft hij haar seksuele ontwikkeling ernstig verstoord. Daarnaast heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van de vertrouwensband die er tussen aangeefster en hem bestond. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als bewezen verklaard nog lang kunnen lijden aan de negatieve gevolgen daarvan. Uit de schriftelijke onderbouwing die aangeefster heeft gegeven bij haar vordering als benadeelde partij blijkt dat bij aangeefster ook op latere leeftijd (psychische) problemen zijn ontstaan en dat zij daarvoor de nodig hulp heeft (gehad). Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met het welzijn van het slachtoffer en heeft enkel gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Het hof heeft acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gezien de ernst en de frequentie van het seksueel misbruik is de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van langere duur het uitgangspunt voor straftoemeting.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 juni 2018 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft aangevoerd dat hij samen met zijn vrouw de zorg heeft voor twee kinderen. De jongste zoon is meervoudig gehandicapt. Zijn gezondheid gaat steeds verder achteruit en de zorg voor hem wordt alleen maar groter. Verdachte werkt 20 uur in de week en de rest van de tijd zorgt hij voor zijn zoon.
Gelet op al het bovenstaande acht het hof, alles afwegende, uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk en geboden. Het hof zal die straf dan ook opleggen. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft naar het oordeel van het hof geen toegevoegde waarde. Een deels voorwaardelijke straf zoals de rechtbank heeft opgelegd doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Hoewel het hof niet beschikt over een verklaring van een deskundige waaruit blijkt welke behandeling exact het gevolg is geweest van het seksuele misbruik, is het hof van oordeel dat het dossier wel degelijk informatie bevat waaruit genoegzaam kan worden geconcludeerd dat behandeling nodig is geweest. In de onderbouwing van de vordering is gemotiveerd en concreet aangegeven wat de impact van het seksueel misbruik is geweest en hoe dat het leven van de benadeelde partij in negatieve zin heeft beïnvloed.
Het hof acht een bedrag van € 3.000,00 als tot heden geleden schade op basis van de overgelegde informatie in ieder geval voor wat betreft door de benadeelde partij geleden immateriële schade aannemelijk geworden. Deze schade staat in zodanig rechtstreeks verband tot de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten dat deze daaraan kan worden toegerekend. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en is een civiele procedure – desgewenst – de geëigende procedure om de uiteindelijk hoogte van de toegebrachte immateriële schade vast te stellen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering voor het overige niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 december 2004.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 9 augustus 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.H. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.