Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2208 2013001851.
Rb. Oost-Brabant, 28-08-2013, nr. 01/845374-13
ECLI:NL:RBOBR:2013:4795
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
28-08-2013
- Zaaknummer
01/845374-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2013:4795, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 28‑08‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑08‑2013
Inhoudsindicatie
- Bewezenverklaring van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Opgelegd een gevangenisstraf van twee maanden met aftrek voorarrest. - De opnamen van de geweldshandelingen zijn met toestemming van de officier van justitie uitgezonden in een opsporingsprogramma. Tevens heeft de officier van justitie toestemming gegeven om de camerabeelden op internet te zetten. Met het op deze wijze integraal vrijgeven van de camerabeelden voor uitzending is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Artikel 19 van de Wet politiegegevens bepaalt dat in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang, kan worden besloten tot het verstrekken van politiegegevens aan derden voor onder meer het opsporen van strafbare feiten. Verder is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het verstrekken van beelden de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal van belang. Bij de besluitvorming tot uitzending van de beelden constateert de rechtbank een aantal gebreken. De rechtbank ziet deze gebreken in de besluitvorming als onherstelbare vormverzuimen. Deze vormverzuimen en de gevolgen die de buitengewoon grote media-aandacht voor verdachte hebben gehad, leiden tot strafvermindering.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01/845374-13]
Strafrecht
Parketnummer: 01/845374-13
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 januari 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] - al dan niet terwijl die [slachtoffer], roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, althans éénmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 januari 2013 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Vestdijk, althans op of aan een openbare weg, in elk geval ten aanschouwen van, althans zichtbaar voor het publiek, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of slaan en/of duwen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van primair medeplegen van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte een van de geweldplegers is geweest, maar dat verdachte geen geweld heeft gebruikt dat zou kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer of hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Aan het explosieve en excessieve geweld dat wordt uitgeoefend door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] nam verdachte geen deel. Verdachte heeft zich kort daarvoor van deze geweldshandelingen gedistantieerd door weg te lopen. Nu ook niet is gebleken dat tevoren een plan bestond tot dit geweld of dat daarover afspraken waren gemaakt, kan verdachte ook niet als medepleger van de primair ten laste gelegde poging doodslag of poging zware mishandeling worden aangemerkt. Hij zal daarom daarvan worden vrijgesproken.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en tegen zijn arm heeft geschopt. De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen significante rol heeft gespeeld bij de openlijke geweldpleging. Verdachte heeft niet het opzet gehad om in vereniging [slachtoffer] te mishandelen.
Het oordeel van de rechtbank.1.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de feiten de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op 4 januari 2013 rond 3:30 uur na een avond stappen in Eindhoven met zeven vrienden naar de auto is gelopen. Op enig moment heeft medeverdachte [medeverdachte 1] een fietsslot van de grond opgeraapt en daarmee tegen fietsen geslagen. Een toevallige voorbijganger, het latere slachtoffer [slachtoffer], heeft daar een opmerking over gemaakt.2.Vervolgens heeft er op de kruising Oude Stadsgracht – Vestdijk een geweldsincident plaatsgevonden dat is vastgelegd door camera’s van de regionale toezichtruimte. Deze camerabeelden zijn bekeken door verbalisanten. Hun bevindingen zijn opgenomen in een proces-verbaal.3.
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en stelt vast dat met de in het proces-verbaal bevindingen omschreven persoon 1 [medeverdachte 1] wordt bedoeld, met persoon 2 verdachte [verdachte], persoon 3 [medeverdachte 3] en persoon 4 [medeverdachte 4].4.De verdediging heeft dit ter zitting niet betwist. In het hiernavolgende zal daarom de naam van verdachte en medeverdachten worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat op de beelden het volgende is te zien.
[slachtoffer] krijgt contact met de groep jongens, en in het bijzonder met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] benadert [slachtoffer] aan diens rechterzijde en duwt hem direct hard met beide handen tegen het bovenlichaam waardoor [slachtoffer] achterover valt. [slachtoffer] staat weer op en wordt vastgepakt door [medeverdachte 3]. [slachtoffer] maakt zich hieruit los. Verdachte loopt snel in de richting van [slachtoffer] en slaat hem direct met kracht drie maal tegen zijn hoofd, waarvan in ieder geval twee slagen raak zijn. Hierdoor valt [slachtoffer] nogmaals achterover op de grond. Niet is te zien dat [slachtoffer] zichzelf in die val tracht op te vangen. Verdachte [verdachte] schopt vervolgens een keer in de richting van [slachtoffer] die nog op de grond ligt en raakt daarbij diens arm. Vervolgens loopt verdachte weg en komt niet meer in beeld.
Hierna wordt [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] weer tegen de grond gewerkt en meermalen tegen hoofd en lichaam geschopt. Hiervoor is overwogen dat de rechtbank verdachte voor dat deel van de geweldpleging niet verantwoordelijk houdt.
Van ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de geweldshandelingen die verdachte heeft uitgeoefend te weten het tweemaal slaan tegen het hoofd en het trappen tegen de arm van [slachtoffer], sprake is van een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 04 januari 2013 te Eindhoven met anderen, op of aan de openbare weg, Vestdijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het trappen en slaan en duwen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van openlijk geweld (subsidiair) een gevangenisstraf geëist voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, met de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een behandeling bij het Dok te Tilburg in het kader van agressiebeheersing.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat strafvermindering niet aan de orde is.
Bij de beslissing om de beelden uit te zenden is een belangenafweging gemaakt waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen. Gelet op de ernst van het feit is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Eerst nadat uitzending van de beelden binnen de politieorganisatie niet tot resultaat leidde en andere effectieve mogelijkheden om tot snelle identificatie van de verdachten te komen ontbraken, zijn de beelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant getoond. Daarmee is volgens de officier van justitie ook voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
De officier van justitie stelt dat de grote belangstelling op het internet en in de andere media voor de ernstige mishandeling en daarmee samenhangend ook voor de verdachten, het directe gevolg is van het buitenproportionele geweld dat door de verdachten is gebruikt. Bovendien hebben de verdachten er zelf voor gekozen om zich niet te melden bij de politie, waardoor uitzending van de beelden noodzakelijk was om achter de identiteit van de verdachten te komen.
Verder stelt de officier van justitie dat de beslissing tot het uitzenden van de beelden weliswaar niet zoals is voorgeschreven in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, is genomen door de hoofdofficier van justitie, maar omdat de officier van justitie bij het vrijgeven van de beelden wel de juiste afweging heeft gemaakt en de persofficier van justitie als gemandateerde functionaris tot eenzelfde beslissing zou zijn gekomen, is de verdachte door dit vormverzuim niet in zijn belang geschaad en kan dat zonder gevolg blijven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in aanmerking moet komen voor strafvermindering, omdat hij reeds voor aanvang van de zitting is gestraft. Nadat het beeldmateriaal van de mishandeling in het opsporingsprogramma Bureau Brabant was uitgezonden en zijn identiteit bekend is geworden, is er een ware heksenjacht ontstaan. Verdachte heeft daarvan in zijn dagelijkse leven veel last ondervonden. Verdachte verwacht dat de beelden hem ook in de toekomst nog zullen achtervolgen en verstrekkende gevolgen zullen hebben voor zijn verdere leven.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld, nadat een vriend van hem door een voorbijganger, [slachtoffer], werd aangesproken op baldadig gedrag. Uit het dossier en uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] enorm is aangedaan door het geweld dat tegen hem is gebruikt en dat hij ook nu nog lijdt aan gevoelens van onveiligheid. Groepsgeweld op straat doet bovendien afbreuk aan het gevoel van veiligheid in de samenleving. Ook draagt dit feit bij aan angst in de samenleving om een ander op dergelijk gedrag aan te spreken.
Verdachte werd niet eerder veroordeeld. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en heeft daarvoor spijt betuigd. De rechtbank heeft de indruk dat deze spijtbetuiging oprecht is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Strafvermindering
Overweging ten aanzien van de rechtmatigheid van de opsporingsberichtgeving.
Op 4 januari 2013 is het slachtoffer door een groep jonge mannen ernstig mishandeld en in hulpeloze toestand achtergelaten.
Door toezichtcamera’s van de regionale toezichtsruimte van de politie op de Aalsterweg in Eindhoven zijn van de geweldshandelingen opnamen gemaakt. De beelden zijn van goede kwaliteit. De daders komen duidelijk herkenbaar in beeld. De beelden zijn op 8 januari 2013 in beslag genomen. Er hebben zich geen getuigen gemeld die informatie konden geven over de identiteit van de daders.
Op 8 januari 2013 is er overleg geweest met de officier van justitie onder meer over uitzending van de beelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant. De officier van justitie gaf tevens toestemming om de camerabeelden op internet te zetten.
Op 12 augustus 2013 is door de politie een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin wordt vermeld dat de beelden op 8 januari 2013 op de regionale briefing van de politie Eindhoven zijn getoond. De beelden zijn ook aangeboden voor de landelijke briefings. Op deze briefings zijn geen reacties gekomen. Vervolgens zijn de beelden op 21 januari 2013 getoond in het opsporingsprogramma Bureau Brabant. De dag daarna was de identiteit van de daders bij justitie bekend.
De rechtbank is van oordeel dat door de officier van justitie met het op deze wijze integraal vrijgeven van de camerabeelden voor uitzending in het opsporingsprogramma Bureau Brabant, inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Nadat de beelden waren uitgezonden hebben verdachte en zijn familie daarvan in hun dagelijkse leven veel last ondervonden, mede doordat, zoals voorzienbaar was, de beelden ook door andere televisie-omroepen zijn uitgezonden, zijn overgenomen door andere media, zijn geplaatst op internetsites zoals bijvoorbeeld “Youtube” en - ook door particulieren - zijn verspreid via de sociale media zoals Facebook. De beelden, waarop verdachte goed herkenbaar in beeld te zien is, zijn veelvuldig uitgezonden en nog steeds op elk gewenst moment te bekijken via internet.
Het recht op privé-leven wordt beschermd door artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. (hierna: EVRM) en artikel 10 van de Grondwet. Inmenging op het recht op privé-leven door de overheid is slechts toegestaan voor zover noodzakelijk en door de wet voorzien.
In artikel 19 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is bepaald dat in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang, kan worden besloten tot het verstrekken van politiegegevens aan derden voor onder meer het opsporen van strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de betreffende beelden van de toezichtcamera’s politiegegevens als bedoeld in de Wpg.
Verder is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het verstrekken van de beelden voor uitzending van belang de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (hierna: Aanwijzing).
Deze Aanwijzing bevat regels en waarborgen voor de inzet van opsporingsberichtgeving.
- Ten aanzien van de besluitvorming is bepaald dat op regionaal niveau publicatie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving. Voor regionale opsporingsberichtgeving is toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie.
- Verder wordt vermeld dat het Openbaar Ministerie bij de beslissing om gebruik te maken van opsporingswetgeving een belangenafweging dient te maken tussen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen, waaronder verdachte en slachtoffer, anderzijds. Het Openbaar Ministerie dient uitdrukkelijk rekening te houden met het grote bereik van de verschillende mediavormen en de omstandigheid dat eenmaal gepubliceerde berichtgeving zich niet zonder meer laat verwijderen.
- Met betrekking tot het verstrekken van beeld- en geluidsmateriaal aan mediapartners voor het opsporingsbericht is bepaald dat de betreffende mediapartner het materiaal alleen mag gebruiken voor dat bericht. Tegelijkertijd wordt erkend dat door de mogelijkheden van de huidige techniek beelden worden overgenomen en uitgezonden of gepubliceerd door derden. Het Openbaar Ministerie kan niet voorkomen dat de beelden worden verspreid en/of bewerkt. De officier van justitie moet dit gegeven meewegen bij de beslissing om het beeld- en geluidsmateriaal te gebruiken bij de opsporingsberichtgeving.
De rechtbank stelt allereerst ten aanzien van de totstandkoming van het besluit om de beelden voor uitzending ter beschikking te stellen van Bureau Brabant vast, dat er in strijd met de Aanwijzing geen overleg met het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving heeft plaatsgevonden en dat niet de hoofdofficier van justitie of de gemandateerde persofficier van justitie toestemming heeft gegeven voor het uitzenden van de beelden.
Ten aanzien van de inhoud van de besluitvorming oordeelt de rechtbank als volgt.
Het staat buiten kijf dat er sprake is van een zeer ernstig feit, waardoor de rechtsorde is geschokt. Met de opsporing van de daders was dan ook een zwaarwegend algemeen belang gediend. Dat neemt niet weg dat bij de keuze van het opsporingsmiddel, in casu het verstrekken van de beelden van de mishandeling voor uitzending in het opsporingsprogramma Bureau Brabant, andere belangen, waaronder de belangen van verdachten en het slachtoffer, moesten worden meegewogen. Bij de keuze voor integrale uitzending van de beelden lag het in de lijn der verwachting dat, gelet op de impact die bewegende beelden hebben en de, ook in de Aanwijzing genoemde, oncontroleerbare verspreiding via de moderne communicatiemiddelen, uitzending van de beelden grote gevolgen zou hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de verdachten, maar ook, zoals ook feitelijk is gebleken, van het slachtoffer. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de officier van justitie deze belangen bij zijn besluitvorming heeft betrokken. In het dossier wordt volstaan met de enkele mededeling dat er op 8 januari 2013 telefonisch contact is geweest en dat de officier van justitie toestemming heeft verleend om de camerabeelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant uit te zenden. Uit het dossier blijkt niet dat, behoudens het vertonen van de beelden bij de interne briefings, is geprobeerd om via minder ingrijpende opsporingsmiddelen de identiteit van de verdachten te achterhalen. Niet is gebleken of bijvoorbeeld is overwogen “stills” te vertonen of de gezichten van de verdachten onherkenbaar te maken. De rechtbank ziet genoemde gebreken in de besluitvorming als onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van strafrecht. Verdachte is daarbij in zijn belangen geschaad. De rechtbank zal daarom de op te leggen straf verlagen.
Een andere grond voor strafvermindering is gelegen in de gevolgen die de buitengewoon grote media-aandacht voor verdachte heeft gehad. De camerabeelden, waarop verdachte goed herkenbaar in beeld te zien is, zijn veelvuldig uitgezonden en nog steeds op elk gewenst moment te bekijken via internet. Verdachte heeft de voortdurende media-aandacht als zeer belastend ervaren. Nadat door de officier van justitie het beeldmateriaal van de mishandeling was vrijgegeven en de identiteit van verdachte bekend was geworden, is verdachte door bekende en onbekende personen benaderd. Verdachte is behalve voor zijn aandeel in de mishandeling ook verantwoordelijk gehouden voor veel verdergaande handelingen die hij niet heeft verricht. Hij heeft zijn baan verloren en zijn relatie is beëindigd. Zijn naam, telefoonnummers en adressen stonden op internet. Hij is op straat herkend en achtervolgd. Men heeft voor zijn huis gepost. Hij is enkele dagen ondergedoken bij vrienden. Hij is zelfs enige tijd beveiligd door de Belgische politie. In de gevangenis is hij zodanig bedreigd dat hij, om zijn veiligheid te kunnen garanderen, moest worden overgeplaatst. Verdachte verwacht dat de beelden hem ook in de toekomst nog zullen achtervolgen en verstrekkende gevolgen zullen hebben voor zijn verdere leven.
De rechtbank zal voor de geconstateerde vormverzuimen en vanwege de hierboven weergegeven nadelige gevolgen die verdachte reeds heeft ondervonden een strafvermindering toepassen van twee maanden gevangenisstraf.
Overige overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 2 juli 2013 blijkt dat verdachte problemen heeft met het hanteren van zijn agressie. De reclassering heeft geadviseerd dat verdachte zich daarom bij het Dok Tilburg laat behandelen voor zijn agressiebeheersing. Verdachte heeft ter terechtzitting ook aangegeven daaraan mee te willen werken. De rechtbank overweegt dat, hoewel dit is geïndiceerd, de strafmaat geen ruimte laat om een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een verplichting tot behandeling in het kader van agressiebeheersing. Evenwel is het mogelijk dat verdachte op eigen initiatief hiervoor een behandeling zoekt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het subsidair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2013.
mr. S. van Lokven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑08‑2013