Hof Den Haag, 13-01-2016, nr. 200.163.784/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:133, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-01-2016
- Zaaknummer
200.163.784/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:133, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑01‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:360, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 13‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Na beantwoording van de prejudiciële vragen over de kinderalimentatie door de Hoge Raad, bepaalt het hof de definitieve kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 januari 2016
Zaaknummer : 200.163.784/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3246
Zaaknummer rechtbank : C/10/449578
[De vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.F. Nelisse te Schiedam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Huisman te Rotterdam.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor de loop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 26 augustus 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is, voor zover thans nog in hoger beroep van belang, de door de man aan de vrouw voorlopig te betalen kinderalimentatie, in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de gestelde prejudiciële vragen in de zaak van dit hof van 3 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1288, voor de periode 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 op € 176,- per maand bepaald en met ingang van 1 juli 2015 voorlopig op € 13,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 en de proceskosten is aangehouden.
De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 de hierna nader te noemen prejudiciële beslissing gegeven en partijen zijn bij brief van 21 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op die beslissing, waarbij zij aan kunnen geven welke consequenties die uitspraak heeft voor de eerder ingenomen stellingen.
Van de zijde van de man is op 4 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is binnen de door het hof gestelde termijn geen reactie ingekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Thans is nog in geschil de definitieve bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015, ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] .
2. Ter zake van de wijzigingen die de Wet hervorming kindregelingen tot gevolg heeft, overweegt het hof als volgt. De Hoge Raad heeft bij zijn uitspraak van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) geoordeeld dat bij de bepaling van de ingevolge artikel 1:397 BW jo 1:404 BW door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Hierbij dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget nu beide toeslagen dezelfde aard en strekking hebben.
Behoefte
3. Bij beschikking van 26 augustus 2015 heeft het hof de behoefte van de minderjarige, rekening houdend met een kindgebonden budget van € 85,- per maand, vastgesteld op € 268,- per maand. De uitspraak van de Hoge Raad leidt ertoe dat het kindgebonden budget niet in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de minderjarige maar, inclusief de alleenstaande ouderkop (in beginsel) bij het inkomen van de vrouw moet worden geteld.
Gelet hierop stelt het hof de behoefte van de minderjarige met ingang van 1 januari 2015 vast op € 353,- per maand.
Draagkracht vrouw vanaf 1 januari 2015
4. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt (productie 11 bij V-formulier van 17 juni 2015) en dat zij daarnaast met ingang van 1 februari 2015 tot 1 januari 2016 bijzondere bijstand ter zake de woonlasten ontvangt. Gelet hierop acht het hof het niet redelijk dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van de minderjarige.
Draagkracht man vanaf 1 januari 2015
5. Bij beschikking van 26 augustus 2015 heeft het hof de draagkracht van de man berekend op € 923,- per maand (70% x (3.112 – (0,3 x 3.112 + 860).
Aangezien het inkomen van de man in 2015 ten opzichte van zijn inkomen in 2014 ongewijzigd is gebleven berekent het hof de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2015 op € 912,- per maand (70% x (3.112 – (0,3 x 3.112 + 875).
Het hof houdt geen rekening met een zorgkorting van 15% van de behoefte van de minderjarige. Weliswaar heeft de man bij V-formulier van 4 november 2015 betoogd dat er buiten zijn schuld nog steeds geen omgang tot stand is gekomen en het hof leidt hieruit af dat de man verzoekt toch een zorgkorting in aanmerking te nemen, doch het hof heeft reeds bij beschikking van 26 augustus 2015 overwogen dat rekening wordt gehouden met een zorgkorting vanaf de datum dat het contact feitelijk is hersteld. Het hof handhaaft dat oordeel.
Conclusie
6. Het vorenstaande leidt ertoe dat de man in de volledige behoefte van de minderjarige kan voorzien en dat het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 derhalve zal bepalen op € 353,- per maand.
De bedragen die de man vanaf 1 januari 2015 tot heden heeft betaald strekken in mindering op de thans vast te stellen kinderalimentatie van € 353,- per maand.
Proceskosten
7. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 op € 353,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat de bedragen die de man vanaf 1 januari 2015 tot heden heeft betaald daarop in mindering strekken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C. van Nievelt en E.C. Punselie, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2016.