Bedoeld is waarschijnlijk “diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel”.
HR, 10-03-2015, nr. 14/00774
ECLI:NL:HR:2015:533
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
14/00774
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:533, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:167, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:167, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:533, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0125
NTFR 2015/1168 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het benoemen van een deskundige. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van verdachte t.t.v. het plegen van de tlgd. feiten, is een verzoek a.b.i. art. 328 Sv i.v.m. art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek de juiste maatstaf toegepast. De beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek in de periode rond het plegen van de aan hem tlgd. feiten, ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. 14/00774
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2014, nummer 21/007265-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige.
2.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "appelschriftuur" van de raadsman van de verdachte. Deze appelschriftuur houdt in:
"1. Appellant verzoekt het gerechtshof om een gedragswetenschapper als deskundige te benoemen, die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent appellant zijn geestestoestand ten tijde van het delict. Redengevend voor toewijzing van dit verzoek is het volgende;
Appellant werd in de periode juni t/m augustus 2010 in verband met een psychose opgenomen bij het Regionaal Psychiatrisch Centrum in Woerden. Vanaf september 2010 was appellant hiervoor in behandeling bij het Forensische Functie Assertive Community Treatment Team van Altrecht in Utrecht. Appellant werd gediagnosticeerd op een psychose met de classificatie P689. Appellant heeft vervolgens tot medio februari 2011 een rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus 2012 wordt appellant opnieuw opgenomen door de crisisdienst. Appellant wordt geplaatst bij Altrecht in Zeist op de gesloten afdeling van Acute Psychiatrie.
Appellant wordt op 24 juni 2013 vanuit zijn detentie in het Penitentiair Psychisch Centrum van PI Vught overgebracht naar het RPCW. Appellant verkeert op dat moment in een psychotische toestand. Nadat zijn psychiatrische toestand was gestabiliseerd was er geen aanleiding voor directe behandeling. Appellant is op 12 juli 2013 ontslagen uit het RPCW. Onderhavige feit dateert van 18 juli 2013. Geconcludeerd kan worden dat appellant zijn psychische stoornis na 2010 nagenoeg op hetzelfde niveau is gebleven."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De verdediging verzoekt uw Hof het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. De verdediging persisteert in haar verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige (...)
1. Benoemen gedragsdeskundige die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand ten tijde van het delict.
Cliënt werd in de periode juni t/m augustus 2010 in verband met een psychose opgenomen bij het RPC in Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt hiervoor in behandeling bij Altrecht in Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met een psychose met classificatie P689. Cliënt heeft vervolgens tot medio februari 2011 een rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus 2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de gesloten Acute Psychiatrie afdeling van Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in detentie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21 juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrijheid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni 2013 een voorlopige machtiging verleend ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24 juni 2013 in een psychotische toestand overgebracht naar het RPC in Woerden. Nadat cliënt zijn psychiatrische toestand was gestabiliseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen uit het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze zaak verdacht van diefstal gepleegd op 19 juli 2013, slechts 5 dagen nadat zijn psychotische toestand zou zijn gestabiliseerd. Cliënt wordt na zijn voorgeleiding in eerste instantie geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afdeling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar wordt al snel overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit het selectieadvies d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn te volgen, in het luchtledige praat en dat hij op nachtrapport is gezet om hem in de gaten te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelingen en dient te worden overgeplaatst naar het PPC van PI Vught om zijn psychose te stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 september 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit naar voren komt dat er bij cliënt sprake is van psychiatrische problematiek. Er was een vermoeden van een schizofrene stoornis in combinatie met middelengebruik. Het denken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en verward waarbij cliënt af en toe een bizarre indruk maakte. De verdediging stelt dat cliënt zijn psychische stoornis vanaf 2010 nagenoeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen ziektebesef.
Volgens de verdediging zijn er deswege aanwijzingen om te veronderstellen dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat cliënt over onvoldoende capaciteiten beschikte om de betekenis van zijn gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn wil te bepalen. De verdediging stelt dat de feiten hem deswege niet kunnen worden toegerekend. De verdediging stelt dat er in ieder geval aanwijzingen zijn dat cliënt verminderd toerekeningsvatbaar is. De verdediging stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn overgelegd aan uw Hof en het Openbaar Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni 2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013, selectieadvies d.d. 5 september 2013, indicatiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebeslissing d.d. 6 september 2013, reclasseringsadvies d.d. 11 september 2013, beslissing op bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013.
Het inschakelen van een gedragsdeskundige is relevant voor de toerekeningsvraag en de strafmaat.
Het verzoek om een deskundige te benoemen en de opdracht te geven om verslag uit te brengen, is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat het verdedigingsbelang noopt tot benoeming van een deskundige. Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3 sub d EVRM noopt tot het inschakelen van een deskundige."
2.2.3.
De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep aldaar nog het volgende aangevoerd:
"Ik heb de deskundige nodig om iets te kunnen zeggen over het causale verband tussen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machtiging overgebracht en dan is er toch iets ernstigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat het delict niet met de stoornis te maken heeft, maar verdachte doet rare dingen."
2.2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft het Hof het verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige als volgt afgewezen:
"het verzoek van de raadsman om een gedragskundig onderzoek bij de verdachte te laten verrichten wordt afgewezen nu het hof zich op basis van de thans aanwezige stukken waaronder ook hetgeen de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om antwoord te geven op de vragen van 350 Sv, waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedragskundig onderzoek bij verdachte niet noodzakelijk acht."
2.3.
Het Hof heeft het door de raadsman gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat als een verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van de verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Een dergelijk verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek derhalve de juiste maatstaf toegepast. Die beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij de verdachte aanwezige psychiatrische problematiek in de periode rond het plegen van de aan hem tenlastegelegde feiten, ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het benoemen van een deskundige. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige voor nader (gedrags)deskundig onderzoek naar de geestestoestand van verdachte t.t.v. het plegen van de tlgd. feiten, is een verzoek a.b.i. art. 328 Sv i.v.m. art. 330 Sv om gebruik te maken van een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit verzoek de juiste maatstaf toegepast. De beslissing is evenwel, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, in het bijzonder omtrent de aard van de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek in de periode rond het plegen van de aan hem tlgd. feiten, ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 14/00774 Zitting: 3 februari 2015 | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is wegens 1. “diefstal” en 2. “diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel”1.veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Tevens heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 14/00775 waarin ik vandaag ook zal concluderen.
3. Mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte zeven middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het vierde en het vijfde middel klagen over de afwijzing van getuigenverzoeken en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Aangevoerd wordt dat de afwijzing door het hof van de verzoeken onbegrijpelijk is - waaruit ik afleid dat de steller van de middelen bedoelt dat het hof de verzoeken ten onrechte heeft afgewezen - en dat de beslissing niet toereikend is gemotiveerd.
5. In de tijdig ingediende appelschriftuur heeft de raadsman van verdachte het hof onder meer verzocht [betrokkene] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen te (doen) horen. Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is hierop klaarblijkelijk niet welwillend beslist. De raadsman heeft de verzoeken ten overstaan van het hof herhaald onder aanvoering van het volgende:
“[Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]]
Cliënt ontkent stellig schuld aan de ten laste gelegde feiten. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de processen-verbaal van de getuigen [[verbalisant 1] en [verbalisant 2]]. De verdediging betwist in het bijzonder dat verbalisanten toevallig op het juiste moment door getuigen [betrokkene] en NN werden aangesproken, die uit eigen beweging zouden hebben verklaard dat cliënt uit de Jaguar was gestapt. Daarnaast wil de verdediging de getuigen horen over hun eigen bevindingen met betrekking tot het aantreffen van cliënt in de nabijheid van de Jaguar. Het horen van de getuigen is relevant en zelfs van doorslaggevend belang voor het oordeel of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De verdediging stelt met het horen van de getuigen de onbetrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen te kunnen aantonen en daarmee tevens de onschuld van cliënt. De verdediging wil de getuigen horen om hun betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. De getuigen zijn door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat zij aan het verdedigingsbelang het recht ontleent de getuigen in hoger beroep te horen. Voorts stelt de verdediging dat zij aan artikel 6 lid 3 sub d EVRM het ondervragingsrecht ontleent om de getuigen te horen. Immers de verdediging stelt dat uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat cliënt in beslissende mate is veroordeeld op de verklaringen van de getuigen terwijl de verdediging de getuigen niet heeft kunnen ondervragen of doen ondervragen. De verdediging wordt daarnaast niet in staat gesteld om getuige [verbalisant 2][2.] en de NN-getuige te ondervragen of te doen ondervragen, en mogelijkheden om de verklaringen op andere c.q. indirecte wijze te betwisten en aan te vechten heeft de verdediging niet. Het ontbreekt aan compenserende factoren.
[Getuige [betrokkene]]
Cliënt ontkent stellig schuld aan de ten laste gelegde feiten. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de door getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] overgebrachte verklaring van de getuige. De verdediging betwist in het bijzonder dat hij gezien heeft dat cliënt uit de Jaguar is gestapt. De verdediging wil de getuige horen over de persoon die uit de auto is gestapt, hoeveel personen er op dat moment in de straat stonden, de autosleutels van de Jaguar, de vermeende aanwezigheid van de NN-getuigen en diens persoons- en adresgegevens. Daarnaast wil de verdediging de getuige horen over het tijdsverloop tussen het parkeren van de auto, de komst van de politie en de arrestatie van cliënt. De verdediging stelt met het horen van de getuige de onbetrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaring te kunnen aantonen en daarmee tevens de onschuld van cliënt. De verdediging wil de getuige horen om zijn betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Het horen van de getuige is relevant voor het oordeel of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De getuige is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat zij aan het verdedigingsbelang het recht ontleent de getuige in hoger beroep te horen. Voorts stelt de verdediging dat zij aan artikel 6 lid 3 sub d EVRM het ondervragingsrecht ontleent om de getuige te horen. Immers de verdediging stelt dat uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat cliënt in beslissende mate is veroordeeld op de verklaring van deze getuige en de verklaring van de NN-getuige (bewijsmiddel 2), terwijl de verdediging de getuige niet heeft kunnen ondervragen of doen ondervragen. De verdediging wordt daarnaast niet in staat gesteld om getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 2] en de NN-getuige te ondervragen ofte doen ondervragen. Mogelijkheden om de verklaringen op andere c.q. indirecte wijze te betwisten en aan te vechten heeft de verdediging niet. Het ontbreekt aan compenserende factoren.”
6. Het hof heeft de verzoeken afgewezen en heeft deze beslissing als volgt - summier -gemotiveerd:
“het verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen wordt afgewezen, nu het hof de gegeven onderbouwing, die in de kern neerkomt op de enkele betwisting van hetgeen door de politie is waargenomen, onvoldoende acht en de verdachte door afwijzing van het verzoek derhalve redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.”
7. Op 1 juli jl. oordeelde de Hoge Raad dat
“alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.
Enerzijds impliceert deze regeling een terughoudend gebruik door het openbaar ministerie onderscheidenlijk de rechter van zijn bevoegdheid tot afwijzing van het verzoek, doch anderzijds veronderstelt zij dat het verzoek door de verdediging naar behoren wordt gemotiveerd. Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor het doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen van getuigen à charge die in het vooronderzoek zijn gehoord, teneinde deze personen of hun afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen.”3.
8. Gezien de stellig ontkennende houding van verdachte, ligt het bezien vanuit het gezichtspunt van de verdediging in de rede de betrokken verbalisanten en de enige traceerbare onafhankelijke getuige te willen horen over respectievelijk hun bevindingen met betrekking tot het aantreffen van verdachte in de nabijheid van de gestolen Jaguar en het tijdsverloop tussen het parkeren van de auto, de komst van de politie en de arrestatie van verdachte. De overweging van het hof dat deze onderbouwing van de verzoeken in de kern neerkomt op de enkele betwisting van hetgeen door de politie is waargenomen komt mij niet begrijpelijk voor, laat staan dat deze punten in redelijkheid niet van belang zouden kunnen zijn voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing.
9. Zonder nadere motivering acht ik het oordeel van het hof dat verdachte door de afwijzing van de getuigenverzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, niet begrijpelijk. De middelen slagen.
10. Het tweede middel klaagt dat de afwijzing door het hof van het verzoek om gedragskundig onderzoek te laten verrichten niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd.
11. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014 heeft de raadsman van verdachte het volgende verzoek tot het hof gericht:
“De verdediging verzoekt uw Hof het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. De verdediging persisteert in haar verzoek tot het benoemen van een gedragsdeskundige […].
Benoemen gedragsdeskundige die zich in verband met de toerekeningsvraag een oordeel dient te vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand ten tijde van het delict.
Cliënt werd in de periode juni t/m augustus 2010 in verband met een psychose opgenomen bij het RPC in Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt hiervoor in behandeling bij Altrecht in Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met een psychose met classificatie P689. Cliënt heeft vervolgens tot medio februari 2011 een rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus 2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de gesloten Acute Psychiatrie afdeling van Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in detentie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21 juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrijheid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni 2013 een voorlopige machtiging verleend ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24 juni 2013 in een psychotische toestand overgebracht naar het RPC in Woerden. Nadat cliënt zijn psychiatrische toestand was gestabiliseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen uit het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze zaak verdacht van diefstal gepleegd op 19 juli 2013, slechts 5 dagen nadat zijn psychotische toestand zou zijn gestabiliseerd. Cliënt wordt na zijn voorgeleiding in eerste instantie geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afdeling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar wordt al snel overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit het selectieadvies d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn te volgen, in het luchtledige praat en dat hij op nachtrapport is gezet om hem in de gaten te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 september 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelingen en dient te worden overgeplaatst naar het PPC van PI Vught om zijn psychose te stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 september 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit naar voren komt dat er bij cliënt sprake is van psychiatrische problematiek. Er was een vermoeden van een schizofrene stoornis in combinatie met middelengebruik. Het denken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en verward waarbij cliënt af en toe een bizarre indruk maakte. De verdediging stelt dat cliënt zijn psychische stoornis vanaf 2010 nagenoeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen ziektebesef.
Volgens de verdediging zijn er deswege aanwijzingen om te veronderstellen dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat cliënt over onvoldoende capaciteiten beschikte om de betekenis van zijn gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn wil te bepalen. De verdediging stelt dat de feiten hem deswege niet kunnen worden toegerekend. De verdediging stelt dat er in ieder geval aanwijzingen zijn dat cliënt verminderd toerekeningsvatbaar is. De verdediging stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn overgelegd aan uw Hof en het Openbaar Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni 2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013, selectieadvies d.d. 5 september 2013, indicatiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebeslissing d.d. 6 september 2013, reclasseringsadvies d.d. 11 september 2013, beslissing op bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013.
Het inschakelen van een gedragsdeskundige is relevant voor de toerekeningsvraag en de strafmaat.
Het verzoek om een deskundige te benoemen en de opdracht te geven om verslag uit te brengen, is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De verdediging stelt dat het verdedigingsbelang noopt tot benoeming van een deskundige. Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3 sub d EVRM noopt tot het inschakelen van een deskundige.”
12. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman hieraan het volgende toegevoegd:
“Ik heb de deskundige nodig om iets te kunnen zeggen over het causale verband tussen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machtiging overgebracht en dan is er toch iets ernstigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat het delict niet met de stoornis te maken heeft, maar verdachte doet rare dingen.”
13. Het hof heeft hierop als volgt gerespondeerd:
“het verzoek van de raadsman om een gedragskundig onderzoek bij de verdachte te laten verrichten wordt afgewezen nu het hof zich op basis van de thans aanwezige stukken waaronder ook hetgeen de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om antwoord te geven op de vragen van 350 Sv, waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedragskundig onderzoek bij verdachte niet noodzakelijk acht”.
14. Uit het pleidooi van de raadsman en de bijlagen die aan de pleitnota zijn gehecht, kan worden afgeleid dat verdachte in de eerste helft van 2013 drie maanden in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught heeft verbleven en dat vervolgens in het kader van de Wet BOPZ een (voorlopige) rechterlijke machtiging is verleend om verdachte tot het eind van het jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Kennelijk is het niet tot zo een langdurige opname gekomen, aangezien verdachte na een kort verblijf in het Regionaal Psychiatrisch Centrum te Woerden op vrije voeten is gesteld. De psychotische toestand waarin verdachte aldaar was opgenomen was toen kennelijk weliswaar gestabiliseerd, maar de voorlopige hechtenis die verdachte zeer kort daarna heeft ondergaan in het kader van de onderhavige strafzaak is grotendeels ten uitvoer gelegd in het PPC te Vught omdat verdachte wederom psychotisch gedrag vertoonde. Gelet op de uit verscheidene overgelegde stukken naar voren komende sterke aanwijzingen voor langdurige ernstige psychische problematiek bij de nog relatief jonge verdachte en de psychotische toestand waarin hij in ieder geval kort voor en na het ten laste gelegde feit verkeerde, acht ik het wederom slechts zeer summier gemotiveerde oordeel van het hof dat de noodzaak van gedragskundig onderzoek niet is gebleken, niet zonder meer begrijpelijk.
15. Het middel is terecht voorgesteld.
16. Gelet op mijn beoordeling van het tweede, vierde en vijfde middel behoeven de overige middelen geen bespreking meer. Indien uw Raad hierover anders oordeelt, ben ik uiteraard graag bereid aanvullend te concluderen.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2015
Bedoeld wordt waarschijnlijk getuige [betrokkene].
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.5-2.6.