Kennelijk abusievelijk maakt de steller van het middel in de toelichting melding van het gironummer van [C] , waar het gironummer van de verdachte ( [001] ) wordt bedoeld.
HR, 27-02-2024, nr. 21/04830
ECLI:NL:HR:2024:225
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
21/04830
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:225, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:29
ECLI:NL:PHR:2024:29, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:225
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen van door oplichting verkregen geldbedragen door rechtspersoon, meermalen gepleegd, art. 420bis.1.b Sr. 1. Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid OM vanwege onzorgvuldige bewaring van inbeslaggenomen dragers van elektronische gegevens, waardoor niet de complete digitale administratie voor verdediging toegankelijk was. 2. Bewijsklacht. Kan overdragen en/of omzetten van geldbedragen uit bewijsvoering volgen? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/04832, 21/04834, 21/04835 en 21/04841.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04830
Datum 27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2021, nummer 22-002659-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000 volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen van gelden uit oplichting door Stichting Genealogie Nederland zulks door het aanbieden van 'unieke familiekronieken' die in werkelijkheid geen inzicht gaven in afstamming, maar slechts van overeenkomsten in achternamen. Ontvankelijkheidsverweer vanwege onzorgvuldige bewaring van inbeslaggenomen digitale administratie. Bewijsklachten over witwassen. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04830
Zitting 9 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [geboorteplaats] ,
hierna: de verdachte
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 18 november 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens "medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,-, met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R. Zilver, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Voor een inleiding in deze zaak verwijs ik naar mijn conclusie van heden in de hiermee samenhangende zaak tegen een medebestuurder van de verdachte, [medeverdachte 1] (21/04835), die in cassatie wordt bijgestaan door dezelfde raadsman als de verdachte.
Het eerste middel
4. Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Het verweer, alsook ‘s hofs verwerping van het verweer en het daartegen voorgestelde middel zijn identiek aan het eerste middel in de genoemde zaak tegen [medeverdachte 1] . Voor een weergave van een en ander verwijs ik naar mijn conclusie in die zaak. Dat geldt ook voor mijn bespreking van het middel. Het middel faalt op de daarin genoemde gronden.
Het tweede middel
6. Het tweede middel komt op tegen de bewezenverklaring en klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van ‘overdragen’ en ‘omzetten’ van de geldbedragen.
7. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
- door tussenkomst van [A] en
- in verband met de verkoop van familiekronieken
op en/of via bankrekening [001] geldbedragen heeft overgedragen en omgezet,
terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte geldbedragen heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en evenmin waaruit het ‘overdragen’ en ‘omzetten’ heeft bestaan, terwijl ook niet zonder meer duidelijk is op welke wijze de verdachte dit op en/of via bankrekening [001] heeft gepleegd.1.De enkele omstandigheid dat geldbedragen naar een bankrekening van een rechtspersoon zijn overgemaakt is onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat de verdachte die bedragen heeft overgedragen en/of omgezet, aldus de steller van het middel.
9. Hierover het volgende. Uit de bewijsvoering komt naar voren dat de met de mailingbrief aangeschreven personen die belangstelling hadden voor het in die brief aangeboden product (de familiekroniek) geld overmaakten naar [A] ( [A] ), waarachter [betrokkene 1] schuilging. Op 15, 16 19, 20 en 21 september 2005 zijn van deze rekening geldbedragen van in totaal € 85.500,- afgeschreven ten behoeve van de verdachte.2.De medeverdachte [medeverdachte 2] kon beschikken over de bankrekening van [A] en kon dus de facto geldbedragen overmaken dan wel opnemen vanaf deze rekening.3.
10. De in het middel verwoorde klacht gaat eraan voorbij dat het hof het medeplegen van witwassen bewezen heeft verklaard. Voor deze bewezenverklaring is dus niet vereist dat de verdachte de geldbedragen zelf heeft overgedragen en/of omgezet, dat kan ook – met haar medeweten, in de zin van voorwaardelijk opzet – zijn verricht door haar mededaders. Het overmaken van gelden naar girorekening [001] van de verdachte (door medeverdachte [medeverdachte 2] namens [A] ) heeft het hof kunnen aanmerken als ‘overdragen’, terwijl de verwisseling van de vordering van [A] op de ABN AMRO-bank voor een girale vordering van de verdachte op ING door het hof als een ‘omzetting’ kon worden beschouwd.
11. Ook het tweede middel faalt.
Slotsom
12. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve wijs ik erop dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, omdat de Hoge Raad niet voor 22 november 2023 uitspraak doet. Gelet op de hoogte en aard van de opgelegde straf kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG