Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2015, nr. 200.113.245/01
ECLI:NL:GHARL:2015:8702
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-11-2015
- Zaaknummer
200.113.245/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:8702, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑11‑2015; (Hoger beroep kort geding)
ECLI:NL:GHARL:2014:9118, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑11‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Draagwijdte algemeen verbod om inbreuk te maken op de auteursrechten op een bouwwerk. De executierechter is door de beschermingsomvang van het betrokken bouwwerk (voorshands) vast te stellen binnen de juridische kaders gebleven, zoals die volgen uit HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8183 en HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5238. Het algemeen verbod is niet overtreden en er zijn dus geen dwangsommen verbeurd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.245/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 134630/ KG ZA 12-175)
arrest van de eerste kamer van 17 november 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J. Bolt, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geintimeerde/bouwbedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geintimeerde/bouwbedrijf],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 3 augustus van 2012 van de rechtbank Groningen, Sector civielrecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 30 augustus 2012,
- de memorie van grieven d.d. 5 maart 2013,
- de memorie van antwoord d.d. 8 juli 2014 met producties,
- het schriftelijke pleidooi van [appellant] d.d. 18 november 2014 met producties;
- het schriftelijke pleidooi van [geintimeerde/bouwbedrijf] d.d. 18 november 2014, tevens inhoudende een reactie op het schriftelijk pleidooi van [appellant] ;
- een schriftelijke reactie van [appellant] d.d. 9 december 2014 op het schriftelijk pleidooi van [geintimeerde/bouwbedrijf] .
2.2
[geintimeerde/bouwbedrijf] heeft de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"Dat het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en opnieuw rechtdoende:
Het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen d.d. 4 augustus 2012 tussen partijen gewezen, te vernietigen en [geintimeerde/bouwbedrijf] te veroordelen tot vergoeding van de kosten in beide instanties volgens de normering van artikel 1019h Rv."
3. De beoordeling in hoger beroep
De vaststaande feiten
3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het (bestreden) vonnis van 3 augustus 2012, is behoudens ten aanzien van de vaststelling van de voorzieningenrechter dat de woningen aan [naam straat 2] in juni 2011 gereed waren, waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Nu [appellant] bestrijdt dat woningen aan [naam straat 2] in juni 2011 zijn opgeleverd en [geintimeerde/bouwbedrijf] dit verder niet onderbouwt, staat dit dus niet vast. In zoverre slaagt deze grief.
3.2
In hoger beroep zal van de volgende feiten worden uitgegaan.
3.2.1
[geintimeerde/bouwbedrijf] exploiteert een bouwbedrijf. [appellant] exploiteert een technisch advies- en ontwerpbureau.
3.2.2
In oktober 1999 heeft de gemeente [naam gemeente] een zestal bedrijven - waaronder [geintimeerde/bouwbedrijf] - uitgenodigd om op eigen risico bouwplannen te ontwikkelen voor het nieuwbouwplan [X] te [naam gemeente] . Gunning zou leiden tot het door de aannemer mogen bouwen van de woningen.
3.2.3
[appellant] heeft in 1999/2000 in de gemeente Middenmeer woningen van het type Orion gerealiseerd (hierna te noemen Orion I).
3.2.4
Met het oog op nieuwbouwplan [X] is tussen partijen een samenwerkingsverband tot stand gekomen. [appellant] heeft een ontwerp voor twee-onder-één-kapwoning van het type Orion I aan [geintimeerde/bouwbedrijf] voorgelegd. Na overleg tussen partijen is dit ontwerp aangepast (hierna te noemen Orion II). Het ontwerp voor Orion II is uiteindelijk ter beoordeling aan de gemeente [naam gemeente] voorgelegd.
3.2.5
Gemeente [naam gemeente] heeft niet gekozen voor het door [geintimeerde/bouwbedrijf] en [appellant] ingediende ontwerp voor Orion II.
3.2.6
[geintimeerde/bouwbedrijf] heeft in de periode van 2004 tot 2006 twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd aan het [naam straat] te [naam gemeente] .
3.2.7
[appellant] heeft [geintimeerde/bouwbedrijf] in rechte betrokken, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de woningen aan het [naam straat] inbreuk maken op het aan hem toekomende auteursrecht op het ontwerp voor Orion I en II. De rechtbank te Assen heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.2.8
In hoger beroep heeft dit hof in zijn tussenarrest van 20 januari 2009, kort gezegd, beslist dat de ontwerpen voor Orion I en Orion II auteursrechtelijk beschermde werken zijn en dat [geintimeerde/bouwbedrijf] met het ontwerp voor de woningen aan het [naam straat] daarop inbreuk heeft gemaakt.
3.2.9
Bij eindarrest van 14 september 2010 heeft het hof als volgt beslist (voor zover thans van belang):
- verbiedt [geintimeerde/bouwbedrijf] door onrechtmatig gebruik, openbaarmaking en verveelvoudiging inbreuk te maken op het aan [appellant] toekomende auteursrecht betreffende de twee-onder-een-kapwoning Orion, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding, met een maximum van € 50.000,-;
3.2.10
Op 15 december 2010 is [geintimeerde/bouwbedrijf] gestart met de bouw van woningen in [naam straat 2] te [naam gemeente] .
3.2.11
Op 24 december 2010 is het arrest van 14 september 2010 aan [geintimeerde/bouwbedrijf] betekend.
3.2.12
Bij deurwaardersexploot van 23 februari 2012 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat de woningen aan [naam straat 2] inbreuk maken op het hem toekomende auteursrecht op het ontwerp Orion. [appellant] stelt dat [geintimeerde/bouwbedrijf] de in het arrest van
14 september 2010 vastgestelde verboden heeft overtreden door de volgende handelingen:
"- bouw zes woningen [naam gemeente] ;
- -
ontwerptekening overgenomen/copie;
- -
ontwerptekening gewijzigd;
- -
geen vermelding naam ontwerp Orion;
- -
afbeelding van ontwerp/gevels gemaakt en gepubliceerd op internet: op eigen website maar ook bij andere providers;
- -
bouwbord bij werk;
- -
verkoopbrochure;
- -
geen vermelding naam rechthebbende bij ontwerp en afbeelding".
3.2.13
Op 1 juni 2012 heeft [appellant] ten laste van [geintimeerde/bouwbedrijf] derdenbeslag doen leggen onder woningstichting [naam] . Aan dit beslag heeft [appellant] ten grondslag gelegd een overtreding van het door het gerechtshof opgelegde verbod en de ten gevolge daarvan verbeurde dwangsommen ten belope van een bedrag van € 50.000,-.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.3
[geintimeerde/bouwbedrijf] heeft de onderhavige kortgedingprocedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen en daarbij jegens [appellant] gevorderd, samengevat:
a. a) een gebod tot opheffing van het door hem gelegde executoriale derdenbeslag onder de Woonstichting [naam] , danwel
b) het bedoelde derdenbeslag te beperken tot een bedrag van € 5.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
c) [appellant] op straffe van een dwangsom te verbieden inzake het project aan [naam straat 2] te [naam gemeente] (verdere) executiemaatregelen te treffen op grond van vermeende verbeurte van dwangsommen uit hoofde van het arrest van dit hof van 14 september 2010, met
d) veroordeling van [appellant] in de (volledige) proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv.
Aan haar vorderingen heeft [geintimeerde/bouwbedrijf] , kort gezegd, ten grondslag gelegd dat de woningen aan [naam straat 2] geen inbreuk maken op het aan [appellant] toekomende auteursrecht op het ontwerp van de Orion woningen omdat de totaalindrukken niet hetzelfde zijn.
3.4
De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis van 3 augustus 2012 het executoriale derdenbeslag opgeheven, [appellant] verboden, op straffe van een dwangsom, om met betrekking tot de woningen aan [naam straat 2] nog verdere executiemaatregelen te treffen en hem op de voet van 1019h Rv in de kosten veroordeeld, begroot op een bedrag van € 15.575,-.
3.5
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van elf grieven.
De (overige) grieven
3.6
De grieven 2 tot en met 10 bestrijden alle, vanuit verschillende invalshoeken, het oordeel van de voorzieningenrechter dat het ontwerp voor de twee-onder-een-kapwoningen aan [naam straat 2] te [naam gemeente] geen inbreuk maakt op het auteursrecht van [appellant] op het oorspronkelijk ontwerp voor de twee-onder-een-kapwoning Orion (Orion I) en de wijzigingen daarop (Orion II) en dat er dus geen dwangsommen zijn verbeurd. Het hof zal de grieven, net als partijen, tezamen bespreken, onder de volgende onderwerpen.
Omvang toetsing en reikwijdte verbod
3.7
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft in een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod niet of onvoldoende is nageleefd, de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter, zoals de voorzieningenrechter terecht in rechtsoverweging 6.1 van het bestreden vonnis heeft overwogen, het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Wanneer de omschrijving van een verbod in algemene termen is geschied moet de draagwijdte van het verbod beperkt worden geacht tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij inbreuken opleveren op datgene wat de rechter heeft verboden (vgl. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8183 en HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5238).
3.8
Het onderhavige geschil betreft de draagwijdte van het in het arrest van14 september 2010 opgenomen verbod. Dit verbod betreft een algemeen verbod om inbreuk te maken op de aan [appellant] toekomende auteursrechten op de twee-onder-een-kapwoning Orion (I en II). Het verbod is door het hof in de hoofdzaak als onvoldoende weersproken toegewezen. Ook de inbreuk zelf is geen onderwerp van een inhoudelijk debat geweest.Door [geintimeerde/bouwbedrijf] is niet bestreden dat Orion (I en II) een werk is in de zin van de artikel 2 van de Auteurswet en dat zij het ontwerp heeft gebruikt voor de woningen aan het [naam straat] te [naam gemeente] . Over de auteursrechtelijke beschermingsomvang van Orion (I en II) is in de hoofdzaak niet inhoudelijk gedebatteerd omdat het daarin uitsluitend ging om de vraag of [geintimeerde/bouwbedrijf] op grond van haar samenwerking met [appellant] het recht had het ontwerp voor Orion zonder toestemming van [appellant] te gebruiken voor de woningen aan het [naam straat] . Dit debat dient, in het kader van de in dit executiegeding te beantwoorden inbreukvraag, alsnog te worden gevoerd. Door dit debat toe te staan, is de voorzieningenrechter - anders dan [appellant] in zijn memorie van grieven onder randnummer 25 betoogt - binnen de hiervoor onder 3.7 beschreven kaders gebleven. Bij de beoordeling van de inbreukvraag is de voorzieningenrechter er immers vanuit gegaan dat Orion (I en II) auteursrechtelijke bescherming geniet en heeft zij de rechtsverhouding dus niet - zoals [appellant] ten onrechte stelt - opnieuw beoordeeld.
Ongeoorloofde bewerking of nabootsing?
3.9
In het onderhavige executiegeschil gaat het om de vraag of de woningen aan [naam straat 2] te [naam gemeente] zijn te beschouwen als ongeoorloofde bewerkingen of nabootsingen van Orion. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.10
Van een ongeoorloofde bewerking of nabootsing is sprake indien in de woningen aan [naam straat 2] zonder toestemming van [appellant] de auteursrechtelijk beschermde trekken van Orion (I en II) herkenbaar zijn overgenomen. Vaststaat dat [appellant] geen toestemming heeft gegeven. Dat [geintimeerde/bouwbedrijf] in de woningen aan [naam straat 2] mogelijk ook trekken van de woningen aan het [naam straat] heeft overgenomen is daarbij, anders dan [appellant] onder grief 2 betoogt, in beginsel niet van belang, tenzij het auteursrechtelijke beschermde trekken van Orion (I en II) betreft. Dit betekent echter niet dat bij de beoordeling of er dwangsommen zijn verbeurd de woningen aan het [naam straat] in het geheel niet van belang zijn. Indien de woningen aan [naam straat 2] kopieën zijn van of een grote gelijkenis tonen met de woningen aan het [naam straat] , zoals [appellant] stelt en [geintimeerde/bouwbedrijf] betwist, dan kan immers in ernst niet worden betwijfeld dat zij ook onder het inbreukverbod vallen.
3.11
Het enkele feit dat de woningen aan [naam straat 2] een zekere gelijkenis vertonen met Orion (I en II), wettigt niet het vermoeden, zoals ook de voorzieningenrechter in rechtsoverwegingen 6.9 en 6.10 van het bestreden vonnis met juistheid heeft overwogen en waartegen [appellant] met grief 3 tevergeefs opkomt, dat de woningen aan [naam straat 2] de vruchten zijn van bewuste of onbewuste ontlening en dus inbreuk maken op de auteursrechten van [appellant] . Voor het aannemen van een auteursrechtinbreuk is namelijk een mate van overeenstemming vereist die van zodanige aard en omvang is dat, indien het bedoelde vermoeden niet wordt ontzenuwd, moet worden geoordeeld dat sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin (vgl. HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2002:AE8456).
3.12
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een mate van overeenstemming in de hiervoor bedoelde zin, is de voorzieningenrechter uitgegaan van het zogenaamde totaalindrukkencriterium. Hiertegen is niet, althans niet tijdig, gegriefd, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, ongeacht de vraagtekens die kunnen worden gesteld bij de toepasselijkheid van het totaalindrukkencriterium op andere werken dan gebruiksvoorwerpen, in dit geval bouwwerken. Toepassing van het meer algemene criterium, te weten de vraag of er door [geintimeerde/bouwbedrijf] in haar ontwerp voor de woningen aan [naam straat 2] "auteursrechtelijk beschermde trekken" van Orion (I en II) herkenbaar zijn overgenomen, leidt - naar hierna zal blijken - overigens niet tot een andere uitkomst.
Vergelijking totaalindrukken
3.13
Beoordeeld moet dus worden in welke mate de totaalindrukken van het ontwerp voor de woningen aan [naam straat 2] en het ontwerp voor Orion (I en II) overeenstemmen. De auteursrechtelijke beschermde trekken of elementen van Orion (I en II) zijn daarbij bepalend. Bij de vergelijking dienen ook onbeschermde elementen en trekken van Orion (I en II) in aanmerking dienen te worden genomen, echter alleen voor zover de combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt (vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529). Onbeschermd zijn die elementen en trekken van Orion I en II die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze (vgl. HvJEU, 22 december 2010, C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816). Het overnemen van die elementen is vrij. Dit geldt ook voor de in Orion (I en II) opgenomen 30-jaren stijlelementen, tenzij de vormgeving daarvan zodanig is dat kan worden aangenomen dat [appellant] met zijn ontwerp voor Orion (I en II) op een voldoende eigen wijze uiting heeft gegeven aan genoemde 30-er jaren stijl (vgl. HR 29 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1942). Dus zelfs indien de totaalindrukken overeenstemmen, kan het toch nog zijn dat er geen sprake is van auteursrechtelijk relevante overeenstemming en inbreuk, omdat er geen of te weinig auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen. Omgekeerd betekent het feit dat de verschillen overheersen nog niet dat er geen auteursrechtelijke trekken zouden zijn overgenomen en er geen sprake van inbreuk is.
3.14
Toepassing van deze regels op de onderhavige zaak, leidt tot het volgende.
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de totaalindrukken die beide woningen ( [naam straat 2] enerzijds en Orion (I en II) anderzijds) maken verschillend zijn door:i) de afwijkende voorgevel; geen steen maar glas tot aan de grond, ii) het gebruik van een andere steensoort, iii) het gebruik van afwijkende kleuren, iv) het ontbreken van het voor Orion kenmerkende toiletraampje, v) de afwijkende luifel boven de voordeur, vi), de afwijkende situering van het keukenblok en vii) de andere inrichting van de badkamer.Door deze verschillen zijn de woningen aan [naam straat 2] , anders dan [appellant] onder randnummer 24 van zijn memorie van grieven stelt, niet te beschouwen als kopieën van de woningen aan het [naam straat] . De door [appellant] in zijn memorie van grieven onder randnummer 41 opgenoemde punten van overeenstemming, maken niet dit niet anders. Daartoe is het volgende redengevend.
3.15
Uit de stellingen van [appellant] begrijpt het hof dat de woningen op de volgende punten overeenstemmen:
- -
vormindeling en maatvoering, in het bijzonder de breedte van de tuingerichte kamer en de positionering van de toilet in de hoek van de woning,
- -
positionering raamopeningen en muurdammen,
- -
de tussendorpels in de kozijnen op de eerste verdieping,
- -
maatvoering van de erker (doorlopend met fors overstek),
- -
handhaving van een luifel boven de voordeur,
- -
de uitvoering van de garagemuur in baksteen,
- -
de vierzijdige schild, en
- -
de horizontale lijnen in de gevel.
De hier genoemde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich, zoals onder andere blijkt uit het door [geintimeerde/bouwbedrijf] overgelegde overzicht van andere twee-onder-een-kapwoningen (prod. 14 eerste aanleg) en het deskundigenbericht van [naam deskundige] (prod. 15 eerste aanleg), veel gebruikte elementen en (dus) banale elementen alsmede bouwtechnisch bepaalde elementen, die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien dat de combinatie van deze elementen in Orion (I en II) het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu moet worden aangenomen dat genoemde combinatie van elementen niet aan de ‘werktoets’ voldoet, spelen deze elementen bij de beoordeling van de overeenstemming geen rol en stond het [geintimeerde/bouwbedrijf] vrij deze elementen in woningen aan [naam straat 2] over te nemen. Het enige element dat [geintimeerde/bouwbedrijf] heeft overgenomen dat mogelijk wel voldoet aan de werktoets, is de voordeur met de rechthoekige glasopeningen. Dit punt van overeenstemming weegt naar het oordeel van het hof echter niet op tegen de hiervoor onder 3.13 genoemde afwijkingen en maakt dat de totaalindruk niet dezelfde is. Grief 6, die inhoudt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de totaalindruk verschillend is en grief 7, die gericht is tegen de conclusie van de voorzieningenrechter dat er, kort gezegd, onvoldoende auteursrechtelijke trekken zijn overgenomen, falen dus. De grieven 4 en 5, die beide klagen over het door de voorzieningenrechter gehanteerde toetsingskader, behoeven gelet op het vooroverwogene geen bespreking meer.
3.16
De conclusie uit het voorgaande is dat de woningen aan [naam straat 2] in onvoldoende mate overeenstemmen met Orion (I en II) om een auteursrechtinbreuk te kunnen aannemen. Nu de woningen aan [naam straat 2] vanwege het ontbreken van de vereiste mate van overeenstemming naar het voorlopig oordeel van het hof geen verveelvoudigingen vormen van Orion (I en II), komt men aan de ontleningskwestie (waarop onder andere grief 9 ziet) niet toe. Dat [geintimeerde/bouwbedrijf] bij de ontwikkeling van de woningen aan [naam straat 2] heeft gekozen voor woningen met dezelfde (30-er jaren) uitstraling als de nieuwbouw aan het [naam straat] , is vanwege het ontbreken van auteursrechtelijke relevante overeenstemming niet van belang. De daarop betrekking hebbende grief 8 faalt.
3.17
Dit alles betekent dat [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geintimeerde/bouwbedrijf] vanwege het overtreden van het in het arrest van 14 september 2010 opgenomen verbod inbreuk te maken op zijn auteursrecht, dwangsommen zou hebben verbeurd. Grief 10 faalt. De vraag of de dwangsommen zijn verjaard behoeft in het kader van dit executiegeschil dus niet te worden beantwoord.
Proceskosten
3.18
De voorzieningenrechter heeft [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, op de voet van 1019h Rv in de proceskosten van [geintimeerde/bouwbedrijf] veroordeeld. Met grief
grief 11 komt [appellant] op tegen de hoogte van die proceskostenveroordeling. Volgens [appellant] dient het onderhavige executiegeschil, gelet op de omvang van het feitencomplex en de grondslag, als een eenvoudig kort geding in de zin van de Indicatietarieven in IE-zaken (rechtbanken) worden aangemerkt, op grond waarvan de voorzieningenrechter ten hoogste een bedrag van € 6.000,- had mogen toewijzen. stelt daarnaast dat de kostenopgave niet voldoende gedetailleerd is (de uurtarieven ontbreken deels) en dat de inzet van drie advocaten gelet op de omvang en de complexiteit van de zaak redelijk noch evenredig is.
3.19
Het hof stelt voorop dat de Indicatietarieven in IE-zaken (rechtbanken en gerechtshoven) geen afbreuk doen aan de regel dat de werkelijk gemaakte proceskosten worden vergoed. De tarieven geven een indicatie van het maximale bedrag aan proceskosten dat in de regel nog als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. Het gaat dus niet om forfaitaire bedragen, maar om een handvat om de redelijkheid van de gemaakte proceskosten te beoordelen. De tarieven staan er niet aan in de weg dat een afwijkend, lager of hoger, bedrag wordt vastgesteld.
3.20
Naar het oordeel van het hof kan dit geschil vanwege de inhoud en de omvang van het debat dat eerst pas in dit executiegeding in volle omvang wordt gevoerd, en het daaraan voorafgaande (redelijkerwijs noodzakelijke) feitenonderzoek, niet als eenvoudig worden gekwalificeerd. Het hof is verder van oordeel dat de door [geintimeerde/bouwbedrijf] overgelegde kostenopgave voldoende gedetailleerde is. Aan de hand daarvan kan op eenvoudige wijze het uurtarief van de betrokken advocaten worden berekend. Volgens deze opgave bedragen de totale kosten € 32.381,-. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de inzet van drie advocaten aan de zijde van [geintimeerde/bouwbedrijf] gelet op de omvang en complexiteit van de zaak, niet redelijk en evenredig is. Indien die kosten van de kostenopgave van [geintimeerde/bouwbedrijf] van€ 32.381,- worden afgetrokken, resteert een bedrag dat het geïndiceerde bedrag van€ 15.000,- voor een "overige zaak" overschrijdt zodat het toegewezen bedrag van € 15.000,- zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet als onredelijk en onevenredig kan worden beschouwd. De grief faalt.
3.21
Ook in hoger beroep zal [appellant] , als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij, in de kosten worden veroordeeld. De hoogte van de door [geintimeerde/bouwbedrijf] opgegeven proceskosten wordt door [appellant] bestreden. Daarin ziet het hof aanleiding de kosten te begroten overeenkomstig het indicatietarief van de hoven voor een eenvoudige intellectueel eigendomszaak, nu het leeuwendeel van het feitenonderzoek en het debat reeds in eerste aanleg heeft plaatsgevonden.
4. De slotsom
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, welke kosten worden begroot op € 666,- voor verschotten (griffierecht) en op € 6.000,- voor salaris overeenkomstig het IE-indicatietarief (gerechtshoven) voor het hoger beroep in een eenvoudig kort geding.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, Sector civielrecht van 3 augustus van 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde/bouwbedrijf] vastgesteld op € 666,- aan verschotten en op € 6.000,- voor salaris overeenkomstig het Indicatietarief IE-zaken (gerechtshoven);
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr R.E. Weening, mr. G. van Rijssen en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.
Uitspraak 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Rolbeschikking. Gang van zaken bij schriftelijk pleidooi.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.245/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 134630/ KG ZA 12-175)
Beslissing van de eerste kamer van 25 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J. Bolt, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1. Het geding in hoger beroep
Nadat de gebruikelijke memories in deze procedure zijn genomen, heeft [appellant] verzocht een akte te mogen nemen. Dit verzoek is toegestaan, doch [appellant] heeft niet tijdig een akte genomen, waarna het recht op het nemen van een akte van rechtswege is vervallen ("ambtshalve akte niet-dienen"). Daarna heeft [appellant] pleidooi verzocht. Met instemming van [geïntimeerde] is dit omgezet in een schriftelijk pleidooi.
[appellant] heeft pleitnoties, voorzien van een akte overlegging producties, tijdig aan [geïntimeerde] ter hand gesteld. [geïntimeerde] heeft op de voor het schriftelijk pleidooi aangewezen dag alleen "pleitnotities repliek" aan het hof toegezonden. [appellant] heeft zich hierover beklaagd omdat hij niet in staat is gesteld te kunnen reageren op de pleitnotities van zijn wederpartij.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niets fout heeft gedaan, dat hij op een mondeling pleidooi ook wel uitsluitend reageert op hetgeen de wederpartij aanvoert en dat hij als geïntimeerde toch het recht heeft op het laatste woord.
2. De beoordeling
De rolraadsheer stelt vast dat beide partijen hebben ingestemd met het schriftelijk pleidooi, zoals dat in het toepasselijke Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) is geregeld.
Het LPR bepaalt in artikel 4.7:
Schriftelijk pleidooi
Op eenparig verzoek van partijen kan het hof schriftelijk pleidooi toestaan. Met de keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak wordt afstand gedaan van het recht op mondeling pleidooi.
Indien schriftelijk wordt gepleit, geldt voor het overleggen van de pleitnota’s, met inachtneming van het bepaalde in de volgende alinea, een termijn van acht weken. Op eenparig verzoek van partijen wordt een uitstel van ten hoogste acht weken verleend en in kort geding een uitstel van ten hoogste vier weken.
Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de roldatum waarop de pleitnota’s zullen worden overgelegd, zenden de advocaten elkaar de pleitnota’s toe, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte reactie op te nemen. Behoudens instemming van de wederpartij staat het de advocaten niet vrij de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.
Tenzij het hof anders bepaalt, mogen de pleitnota’s – met inbegrip van repliek en dupliek – niet omvangrijker zijn dan twaalf pagina’s A-4 (normale marges, regelafstand ten minste 1 en lettergrootte ten minste 10).
[geïntimeerde] heeft zich niet aan deze regeling gehouden. De door haar getrokken parallel met het mondeling pleidooi kan haar niet baten nu het schriftelijk pleidooi een eigen regeling kent (vgl. HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904). Overigens heeft [appellant] pleidooi gevraagd, zodat er nimmer sprake kan zijn van repliek zijdens [geïntimeerde].
De rolraadsheer zal derhalve [appellant] in de gelegenheid stellen alsnog bij akte - kort - te repliceren op de pleitaantekeningen van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft reeds de gelegenheid gehad om in te gaan op de pleitaantekeningen van [appellant].
De beslissing
De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van dinsdag 9 december 2014 voor een korte schriftelijke repliek. Gelet op de omvang van de reeds ingezonden "pleitaantekeningen" zijdens [appellant], staan hem nog maximaal 2,5 pagina ter beschikking.
Aldus gewezen op 25 november 2014 door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer en medeondertekend door de griffier.