Tot de tijdig onherroepelijke veroordelingen behoort overigens niet de veroordeling wegens winkeldiefstal waar de steller van het middel op doelt, omdat die veroordeling van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch pas onherroepelijk werd op 6 december 2016 en dat is ná het plegen van de onderhavige feiten.
HR, 22-01-2019, nr. 18/00062
ECLI:NL:HR:2019:83
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
18/00062
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:83, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1317
ECLI:NL:PHR:2018:1317, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:83
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0251
Uitspraak 22‑01‑2019
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00062
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 september 2017, nummer 20/003127-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 27‑11‑2018
Nr. 18/00062 Zitting: 27 november 2018 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij verstek bij arrest van 1 september 2017 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-170620-15 tenlastegelegde en de verdachte wegens (parketnummer 03-172006-14) “diefstal” en (parketnummers 03-146718-15 en 03-133148-15) “diefstal, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf afgewezen, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/00061. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte en mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de motivering van de opgelegde gevangenisstraf, meer in het bijzonder dat het hof daarin rept van eerder onherroepelijke veroordelingen ter zake van winkeldiefstallen, terwijl dit niet blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte.
Het hof heeft de opgelegde gevangenisstraf als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Dergelijk handelen levert voor winkeliers veel overlast en ergernis op en hindert hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen, uiteindelijk door consumenten worden betaald.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij,
blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2017, voorafgaand aan het
bewezen verklaarde meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van
(winkel)diefstallen. Verdachte liep bovendien in twee proeftijden, waarvan één proeftijd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 4 juni 2014 met één jaar verlengd was. Dat heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de reclasseringsadviezen omtrent de verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.”
6. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoort het betreffende uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte, van 26 juni 2017. Wat de onherroepelijke veroordelingen betreft, voorafgaand aan de in casu bewezenverklaarde diefstallen op of omstreeks (in chronologische volgorde) 9 augustus 2014, in de periode van 16 maart 2015 tot en met 19 mei 2015 en 21 juli 2015, houdt dit 11 pagina’s tellende uittreksel onder de categorie ‘volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’ diverse onherroepelijke veroordelingen in, waarvan één veroordeling voor diefstal die op 31 juli 2006 onherroepelijk is geworden.1.Het uittreksel justitiële documentatie maakt (vreemd genoeg) onder de categorie ‘openstaande zaken betreffende misdrijven’ voorts melding van een op 19 juni 2014 onherroepelijk geworden veroordeling wegens winkeldiefstal door de politierechter Maastricht en een op 6 september 2013 onherroepelijk geworden veroordeling wegens diefstal eveneens door de politierechter Maastricht.
7. Voor zover de steller van het middel betoogt dat de veroordeling door de kinderrechter voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 17 februari 2006 en onherroepelijk diezelfde dag geen “relevante recidive” op kan leveren, merk ik op dat a. niet is onderbouwd waarom dit geen “relevante recidive” kan zijn en b. bij deze stand van zaken de stelling ook geen steun vindt in het recht, kort gezegd omdat deze veroordeling geen onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging en bewezenverklaring als bedoeld in art. 43a Sr. Deze veroordeling door de kinderrechter betreft weliswaar geen winkeldiefstal maar het woord “winkel” is door het hof tussen haakjes gezet. Voorts houdt het uittreksel wel andere, ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten onherroepelijke, veroordelingen in voor (winkel)diefstal.
8. Ook gelet op hetgeen het hof overigens overweegt ten aanzien van de op te leggen straf, maakt dat het enkele feit dat het hof rept over meerdere, ten tijde van het begaan van de onderhavige diefstallen, onherroepelijk veroordelingen voor (winkel)diefstallen nog niet dat de straf nog niet zo onbegrijpelijk is gemotiveerd dat een vernietiging en terugwijzing voor het opnieuw bepalen van de straf aangewezen is. Het hof heeft blijkens de motivering ook nog expliciet gelet op het feit dat de verdachte in twee proeftijden liep.
9. Voor zover het middel tenslotte nog klaagt dat het hof in de strafmotivering heeft gelet op reclasseringsadviezen geldt het volgende. Hoewel een reclasseringsadvies in veel gevallen als straf mitigerend, dus in het voordeel van de verdachte wordt opgenomen, kan in casu worden getwijfeld of dat zo door het hof is bedoeld in de strafmotivering. Ik merk dit op omdat een reclasseringsrapport in het voordeel van de verdachte meegewogen het belang aan deze klacht doet ontvallen. Uitgaande dat het hof heeft gelet op de reclasseringsadviezen en die adviezen heeft meegewogen in verdachtes nadeel geldt het volgende. Met een verwijzing naar een ander dossier waaruit zou blijken dat geen reclasseringsrapportage is opgesteld, kan de Hoge Raad niets. Indien de raadsman de begrijpelijkheid van deze overweging aan had willen vallen door de stelling in te nemen dat in de onderhavige zaak geen reclasseringsadvies zou zijn gegeven, dan had hij het procesreglement van de Hoge Raad moeten volgen en moeten vragen om toezending van dit stuk en als dit stuk niet bij de stukken had gezeten dan hij daar vervolgens een middel over kunnen indienen. Dat heeft hij niet gedaan.2.
10. Het middel faalt in alle onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2018
Een blik over de papieren muur leert dat er in de zaak met parketnummer 03-172006-14 wel degelijk op 16 september 2015 een (weinig florissant) advies is opgemaakt door de reclassering, welk advies kennelijk ook door de officier van justitie tijdens de zitting in eerste aanleg is aangehaald (p. 2 proces-verbaal van de terechtzitting op 25 september 2015).