Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 17-12-2015, nr. C-407/14
ECLI:EU:C:2015:831
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-12-2015
- Magistraten
L. Bay Larsen, J. Malenovský, M. Safjan, A. Prechal, K. Jürimäe
- Zaaknummer
C-407/14
- Conclusie
P. Mengozzi
- Roepnaam
Arjona Camacho
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2015:831, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑12‑2015
ECLI:EU:C:2015:534, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 03‑09‑2015
Uitspraak 17‑12‑2015
L. Bay Larsen, J. Malenovský, M. Safjan, A. Prechal, K. Jürimäe
Partij(en)
In zaak C-407/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba (arbeidsrechter te Cordoba, Spanje) bij beslissing van 1 augustus 2014, ingekomen bij het Hof op 27 augustus 2014, in de procedure
María Auxiliadora Arjona Camacho
tegen
Securitas Seguridad España, S.A.,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
M. A. Arjona Camacho, vertegenwoordigd door R. Alcaide Aranda, abogado,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Banciella Rodríguez-Miñón en A. Rubio González Alejandro als gemachtigden,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. Kraehling als gemachtigde, bijgestaan door A. Bates, barrister,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Roussanov en E. Adsera Ribera als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 september 2015,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudicieel verzoek betreft de uitlegging van artikel 18 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204, blz. 23).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. A. Arjona Camacho en Securitas Seguridad España, S.A. (hierna: ‘Securitas Seguridad España’) over de toekenning van een punitieve schadevergoeding aan Arjona Camacho vanwege haar ontslag dat discriminatie op grond van geslacht oplevert.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 76/207/EEG
3
Artikel 6 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40) luidde aanvankelijk als volgt:
‘De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om eenieder die meent te zijn benadeeld door de niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.’
4
Richtlijn 76/207 is gewijzigd bij richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (PB L 269, blz. 15). Overweging 18 van richtlijn 2002/73 luidt als volgt:
‘Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat, om effectief te zijn, het beginsel van gelijke behandeling impliceert dat, telkens wanneer dit wordt overtreden, de vergoeding toegekend aan de gediscrimineerde werknemer in verhouding moet staan tot de geleden schade. Het heeft voorts gepreciseerd dat het vooraf bepalen van een maximumbedrag effectieve compensatie kan beletten en dat het niet toekennen van rente ter compensatie van het geleden verlies niet is toegestaan.’
5
Artikel 6 van richtlijn 76/207 is bij richtlijn 2002/73 als volgt gewijzigd:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die zich door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, toegang krijgt tot gerechtelijke en/of administratieve procedures, en wanneer zij zulks passend achten, ook tot bemiddelingsprocedures, voor de naleving van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, zelfs na beëindiging van de verhouding waarin deze persoon zou zijn gediscrimineerd.
- 2.
De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie en reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie in strijd met artikel 3, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade; deze compensatie en reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag, behalve in gevallen waarin de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn/haar sollicitatie in aanmerking te nemen.
[…]’
6
Ook is bij richtlijn 2002/73 aan richtlijn 76/207 artikel 8 quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt:
‘De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast.
De sancties, die ook het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 oktober 2005 in kennis van die bepalingen en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.’
7
Blijkens artikel 34, lid 1, van richtlijn 2006/54 is richtlijn 76/207 met ingang van 15 augustus 2009 ingetrokken bij richtlijn 2006/54.
Richtlijn 2006/54
8
De overwegingen 1, 33 en 35 van richtlijn 2006/54 luiden als volgt:
- ‘(1)
Richtlijn [76/207] en richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en [sectorale] regelingen inzake sociale zekerheid [PB L 225, blz. 40] zijn in belangrijke mate gewijzigd. […] Aangezien verdere wijzigingen in deze richtlijnen worden aangebracht, moeten deze worden herschikt om meer duidelijkheid te scheppen en om de voornaamste bepalingen op dit gebied alsook een aantal ontwikkelingen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie […] in één tekst samen te voegen.
[…]
- (33)
Het Hof van Justitie heeft duidelijk bepaald dat het beginsel van gelijke behandeling, om effectief te zijn, impliceert dat de vergoeding die voor een inbreuk wordt toegekend in verhouding moet staan tot de geleden schade. Daarom mag niet worden toegestaan dat vooraf een maximumbedrag voor compensatie wordt vastgesteld behalve wanneer de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn/haar sollicitatie in aanmerking te nemen.
[…]
- (35)
De lidstaten dienen voor inbreuken op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen.’
9
Artikel 1 van richtlijn 2006/54 bepaalt:
‘Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.
Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:
[…]
- b)
arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning;
[…]
Deze richtlijn omvat ook bepalingen die beogen dat dit beginsel door de vaststelling van passende procedures effectiever wordt toegepast.’
10
Artikel 14 van deze richtlijn draagt het kopje ‘Discriminatieverbod’ en bepaalt in lid 1, onder c):
‘Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:
[…]
- c)
werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning, zoals bepaald in artikel [157 VWEU]’.
11
Artikel 18 van de richtlijn draagt het kopje ‘Compensatie of reparatie’ en luidt als volgt:
‘De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade. Deze compensatie of reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag, behalve in gevallen waarin de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn sollicitatie in aanmerking te nemen.’
12
Artikel 25 van richtlijn 2006/54 draagt het kopje ‘Sancties’ en luidt:
‘De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 oktober 2005 in kennis van die bepalingen en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.’
13
Artikel 27 van de richtlijn draagt het kopje ‘Minimumeisen’ en bepaalt in lid 1:
‘De lidstaten mogen bepalingen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.’
Spaans recht
14
Artikel 10 van organieke wet 3/2007 inzake de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen (Ley orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611) draagt het kopje ‘Rechtsgevolgen van discriminerend gedrag’ en luidt als volgt:
‘Rechtshandelingen en contractuele bepalingen die discriminatie op grond van geslacht opleveren of zullen opleveren, zijn nietig en leiden tot aansprakelijkheid [van de veroorzaker van de schade] op basis van een systeem van reële, effectieve en in evenredige verhouding tot de geleden schade staande reparatie of compensatie, en waar nodig op basis van een efficiënt en afschrikkend sanctiesysteem dat discriminerend gedrag voorkomt.’
15
Artikel 183 van wet 36/2011 betreffende de rechtsvordering in arbeids- en socialezekerheidszaken (Ley 36/2011, reguladora de la jurisdicción social) van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245 van 11 oktober 2011, blz. 106584) draagt het kopje ‘Schadevergoeding’ en bepaalt in de leden 1 en 2:
- ‘1.
Wordt in het vonnis een schending vastgesteld, beslist de rechter over de hoogte van de schadevergoeding die eventueel aan de verzoekende partij wordt toegewezen wegens de ondergane discriminatie of andere schending van haar grondrechten en openbare vrijheden, met inachtneming van zowel de immateriële schade als gevolg van de schending van het grondrecht als de hieruit voortvloeiende aanvullende schade.
- 2.
De rechter beslist over de hoogte van de schade, die behoedzaam moet worden gewaardeerd wanneer het te moeilijk of te duur is om de hoogte ervan precies vast te stellen, zodat het slachtoffer voldoende schadeloos wordt gesteld en voor zover mogelijk volledig wordt teruggebracht in de situatie waarin het vóór de schending verkeerde, en tevens wordt bijgedragen aan het doel schade te voorkomen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
16
Op 1 juli 2012 trad Arjona Camacho in dienst bij Securitas Seguridad España om voltijds als bewaakster te werken in een jeugdgevangenis te Cordoba (Spanje). Zij werd op 24 april 2014 ontslagen.
17
Arjona Camacho verzette zich tegen haar ontslag en verzocht het centrum voor bemiddeling, arbitrage en verzoening te Cordoba op 6 mei 2014 om tussen haar en haar werkgever te bemiddelen. De bemiddeling bleef zonder resultaat.
18
Op 26 mei 2014 heeft Arjona Camacho zich tot de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba gewend, stellende dat haar ontslag moest worden vernietigd.
19
Dienaangaande heeft Arjona Camacho primair gesteld dat haar ontslag met name discriminatie op grond van geslacht opleverde. Zij heeft verzocht om toekenning van een bedrag van 6 000 EUR als vergoeding van de geleden schade.
20
De verwijzende rechter acht bewezen dat het ontslag van Arjona Camacho discriminatie op grond van geslacht oplevert, en merkt op dat in de uitspraak die hij zal doen nadat het Hof zich heeft uitgelaten, er zal worden aangegeven op welk bewijs die vaststelling berust.
21
De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat hij in zijn uitspraak ook zal aangeven waarom hij van oordeel is dat 3 000 EUR schadevergoeding voldoende is voor de volledige reparatie van de schade die Arjona Camacho heeft geleden vanwege haar ontslag op grond van geslacht.
22
De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of hij overeenkomstig artikel 18 van richtlijn 2006/54, dat bepaalt dat er moet worden gezorgd voor afschrikkende reparatie of compensatie, Arjona Camacho een schadevergoeding moet toekennen die verder gaat dan de volledige vergoeding van de door haar geleden schade en de vorm aanneemt van een punitieve schadevergoeding, om een voorbeeld te stellen voor haar voormalige werkgever en ook voor anderen.
23
De verwijzende rechter wijst erop dat het begrip ‘punitieve schadevergoeding’ niet bestaat in het Spaanse recht.
24
Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Kan artikel 18 van richtlijn [2006/54], dat bepaalt dat de compensatie voor het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht afschrikkend moet zijn (naast reëel, effectief en evenredig aan de geleden schade), aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond daarvan werkelijk aanvullend een punitieve schadevergoeding kan opleggen waarvan de hoogte redelijk is, dat wil zeggen een aanvullend bedrag dat weliswaar verder gaat dan de volledige reparatie van de door het slachtoffer werkelijk geleden schade, maar dat (behalve voor de schadeveroorzaker) ook als voorbeeld dient voor anderen, mits dat bedrag niet onevenredig hoog is, ook al kent de rechtstraditie van die nationale rechter geen punitieve schadevergoeding?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
25
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 18 van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is, aan die persoon naast een schadevergoeding met een reparatoir karakter ook een punitieve schadevergoeding moet worden toegekend.
26
Volgens artikel 18 nemen de lidstaten in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade, waarbij de compensatie niet mag worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag, behalve in gevallen waarin er sprake is van weigering om een sollicitatie in aanmerking te nemen.
27
In deze bepaling zijn de bewoordingen overgenomen van artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/207, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73.
28
Uit overweging 18 van richtlijn 2002/73 blijkt dat artikel 6 van richtlijn 76/207 bij richtlijn 2002/73 is gewijzigd om rekening te houden met de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder met de arresten Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335) en Draehmpaehl (C-180/95, EU:C:1997:208).
29
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat het Hof bij de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 76/207, die is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn 2006/54, erop heeft gewezen dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om eenieder die meent te zijn benadeeld door een met die richtlijn strijdige discriminatie, in staat te stellen zijn rechten voor de rechter geldend te maken. Die verplichting houdt in dat de betrokken maatregelen voldoende doeltreffend moeten zijn om de met richtlijn 76/207 nagestreefde doelstelling te kunnen realiseren, en dat zij door de belanghebbenden daadwerkelijk voor de nationale rechterlijke instanties moeten kunnen worden ingeroepen (zie arresten Marshall, C-271/91, EU:C:1993:335, punt 22, en Paquay, C-460/06, EU:C:2007:601, punt 43).
30
Volgens de rechtspraak van het Hof schrijft artikel 6 de lidstaten voor het geval van schending van het discriminatieverbod niet een bepaalde maatregel voor, maar laat het hun de vrije keuze tussen de verschillende oplossingen die geschikt zijn om de doelstelling van richtlijn 76/207 te bereiken, afhankelijk van de verschillende situaties die zich kunnen voordoen (zie arresten von Colson en Kamann, 14/83, EU:C:1984:153, punt 18; Marshall, C-271/91, EU:C:1993:335, punt 23, en Paquay, C-460/06, EU:C:2007:601, punt 44).
31
De passende maatregelen tot herstel van de daadwerkelijke gelijkheid van kansen moeten echter een daadwerkelijke en doeltreffende rechterlijke bescherming waarborgen en tegenover de werkgever een reële afschrikkende werking hebben (zie arresten von Colson en Kamann, 14/83, EU:C:1984:153, punten 23 en 24; Draehmpaehl, C-180/95, EU:C:1997:208, punt 25, en Paquay, C-460/06, EU:C:2007:601, punt 45).
32
Dergelijke vereisten houden noodzakelijkerwijs in dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elke schending van het beginsel van gelijke behandeling. In geval van discriminerend ontslag zou de gelijkheid niet kunnen worden hersteld zonder de gediscrimineerde weer in dienst te nemen dan wel hem een financiële vergoeding toe te kennen voor de geleden schade (arrest Marshall, C-271/91, EU:C:1993:335, punt 25).
33
Ten slotte is het volgens de rechtspraak van het Hof zo dat indien er voor een financiële vergoeding wordt gekozen als maatregel om het beoogde herstel van de daadwerkelijke gelijkheid van kansen te bereiken, die vergoeding adequaat moet zijn in die zin dat de als gevolg van het discriminerende ontslag daadwerkelijk geleden schade volledig kan worden vergoed in overeenstemming met de toepasselijke nationale regels (zie arresten Marshall, C-271/91, EU:C:1993:335, punt 26, en Paquay, C-460/06, EU:C:2007:601, punt 46).
34
Uit zowel de oorspronkelijke als de gewijzigde versie van artikel 6 van richtlijn 76/207 en de in de punten 29 tot en met 33 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt dus dat de door artikel 6 beoogde reële afschrikkende werking niet impliceerde dat aan een persoon die schade leed als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, een punitieve schadevergoeding werd toegekend die verder ging dan de volledige vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade en neerkwam op een sanctie.
35
Dit vindt steun in het feit dat bij discriminerend ontslag de toegekende financiële vergoeding de alternatieve mogelijkheid tot herstel van de schade is, zoals is aangegeven in punt 32 van het onderhavige arrest.
36
Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is er geen wezenlijke verandering in het Unierecht te signaleren op basis waarvan artikel 18 van richtlijn 2006/54 anders zou moeten worden uitgelegd dan artikel 6 van richtlijn 76/207.
37
Vastgesteld moet dan ook worden dat artikel 18 van richtlijn 2006/54, net als artikel 6 van richtlijn 76/207 en ter borging van reële en effectieve compensatie of reparatie van de schade als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend en evenredig is, verlangt van de lidstaten die kiezen voor reparatie in financiële vorm, dat zij in hun interne rechtsorde op de door hen vastgelegde wijze maatregelen opnemen die erin voorzien dat de schadelijdende persoon een schadevergoeding ontvangt waarmee de geleden schade volledig wordt gecompenseerd, maar niet voorziet in betaling van een punitieve schadevergoeding.
38
Bovendien is het zo dat artikel 25 van richtlijn 2006/54 bepaalt dat de lidstaten vaststellen welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. In dat artikel staat voorts dat de sancties, die ‘ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten’, doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn.
39
Terwijl artikel 18 van richtlijn 2006/54 ertoe strekt dat de schade van de schadelijdende persoon wordt gecompenseerd of gerepareerd, blijkt uit de bewoordingen van artikel 25 van de richtlijn dus dat de lidstaten op grond van dat artikel maatregelen mogen treffen om discriminatie op grond van geslacht te bestraffen middels een aan het slachtoffer toegekende schadevergoeding.
40
Artikel 25 van richtlijn 2006/54 biedt de lidstaten derhalve de mogelijkheid, maar legt hun niet de verplichting op om maatregelen te nemen die erin voorzien dat het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht een punitieve schadevergoeding ontvangt.
41
Voorts is in artikel 27, lid 1, van de richtlijn bepaald dat de lidstaten bepalingen mogen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.
42
In casu wijst de verwijzende rechter erop dat het begrip ‘punitieve schadevergoeding’ niet bestaat in het Spaanse recht.
43
Bij gebreke van een bepaling van nationaal recht die voorziet in betaling van een punitieve schadevergoeding aan een persoon die schade lijdt als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, kan de nationale rechter dus niet uit eigen beweging op grond van artikel 25 van richtlijn 2006/54 de discriminerende partij veroordelen tot een dergelijke schadevergoeding.
44
Hieraan moet worden toegevoegd dat mocht een lidstaat maatregelen treffen zodat een punitieve schadevergoeding kan worden toegekend aan de gediscrimineerde, de interne rechtsorde van elke lidstaat de criteria voor de vaststelling van de omvang van de sanctie dient te bepalen, met dien verstande dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht moeten worden genomen (zie naar analogie arresten Manfredi e.a., C-295/04–C-298/04, EU:C:2006:461, punt 92; Donau Chemie e.a., C-536/11, EU:C:2013:366, punten 25–27, en Hirmann, C-174/12, EU:C:2013:856, punt 40).
45
Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 18 van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel, ter borging van reële en effectieve compensatie of reparatie van de schade als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend en evenredig is, verlangt van de lidstaten die kiezen voor reparatie in financiële vorm, dat zij in hun interne rechtsorde op de door hen vastgelegde wijze maatregelen opnemen die erin voorzien dat de schadelijdende persoon een schadevergoeding ontvangt waarmee de geleden schade volledig wordt gecompenseerd.
Kosten
46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 18 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, ter borging van reële en effectieve compensatie of reparatie van de schade als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend en evenredig is, verlangt van de lidstaten die kiezen voor reparatie in financiële vorm, dat zij in hun interne rechtsorde op de door hen vastgelegde wijze maatregelen opnemen die erin voorzien dat de schadelijdende persoon een schadevergoeding ontvangt waarmee de geleden schade volledig wordt gecompenseerd.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2015
Conclusie 03‑09‑2015
P. Mengozzi
Partij(en)
Zaak C-407/141.
María Auxiliadora Arjona Camacho
tegen
Securitas Seguridad España, SA
[verzoek van de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba (Spanje) om een prejudiciële beslissing]
1.
Voldoet een lidstaat aan het vereiste van afschrikkende reparatie of compensatie, dat is vastgelegd in richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep2., als hij bij discriminerend ontslag alleen volledige reparatie van de door het slachtoffer geleden schade voorschrijft, en als zijn nationale recht in een dergelijk geval niet voorziet in de toekenning van punitieve schadevergoeding? Dat is de vraag die de onderhavige prejudiciële verwijzing aan de orde stelt.
2.
Ook al moet het Hof zich hier voor het eerst uitspreken over de uitlegging van artikel 18 van richtlijn 2006/54, dat bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten treffen om de geleden schade op afschrikkende en evenredige wijze te compenseren, toch kan ik de draagwijdte van dit artikel op nuttige wijze verhelderen aan de hand van eerdere rechtspraak van het Hof over aanverwante vragen.
I — Toepasselijke bepalingen
A — Richtlijn 2006/54
3.
Overweging 33 van richtlijn 2006/54 herinnert eraan dat ‘[h]et Hof van Justitie […] duidelijk [heeft] bepaald dat het beginsel van gelijke behandeling, om effectief te zijn, impliceert dat de vergoeding die voor een inbreuk wordt toegekend in verhouding moet staan tot de geleden schade’.
4.
Richtlijn 2006/54 ‘[stelt] bepalingen [vast] betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op […] arbeidsvoorwaarden’3. en ‘omvat ook bepalingen die beogen dat dit beginsel door de vaststelling van passende procedures effectiever wordt toegepast’4..
5.
Artikel 14, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/54 bepaalt: ‘Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft […] werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag.’
6.
Artikel 18 van richtlijn 2006/54 luidt:
‘De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij bepalen, van de schade geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade. Deze compensatie of reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag, behalve in gevallen waarin de werkgever kan aantonen dat de enige schade die door een sollicitant als gevolg van discriminatie in de zin van deze richtlijn is geleden, bestaat in de weigering om zijn sollicitatie in aanmerking te nemen.’
7.
Artikel 25 van richtlijn 2006/54 heeft betrekking op sancties. Het bepaalt:
‘De lidstaten stellen vast welke sancties gelden voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties, die ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 oktober 2005 in kennis van die bepalingen en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop.’
8.
Artikel 27, lid 1, van richtlijn 2006/54 verduidelijkt dat ‘[d]e lidstaten […] bepalingen [mogen] vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling gunstiger zijn dan die van [bedoelde] richtlijn.’
B — Spaans recht
9.
Bij wet van 22 maart 2007, ‘Ley Orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres’ (organieke wet 3/2007 inzake de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen)5., werd met name richtlijn 2006/54 in Spaanse recht omgezet. Artikel 10 van die wet luidt: ‘Rechtshandelingen en contractuele bepalingen die discriminatie op grond van geslacht opleveren of zullen opleveren, zijn nietig en leiden tot aansprakelijkheid [van de veroorzaker van de schade] op basis van een systeem van reële, effectieve en in evenredige verhouding tot de geleden schade staande reparatie of compensatie, en waar nodig op basis van een efficiënt en afschrikkend sanctiesysteem dat discriminerend gedrag voorkomt.’
10.
Artikel 183 van de Ley 36/2011 reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 van 10 oktober 2011 betreffende de rechtsvordering in arbeids- en socialezekerheidszaken)6. luidt:
- ‘1.
Wordt in het vonnis een schending vastgesteld, beslist de rechter over de hoogte van de schadevergoeding die eventueel aan de verzoekende partij wordt toegewezen wegens de ondergane discriminatie of andere schending van haar grondrechten en openbare vrijheden, met inachtneming van zowel de immateriële schade als gevolg van de schending van het grondrecht als de hieruit voortvloeiende aanvullende schade.
- 2.
De rechter beslist over de hoogte van de schade, die behoedzaam moet worden gewaardeerd wanneer het te moeilijk of te duur is om de hoogte ervan precies vast te stellen, zodat het slachtoffer voldoende schadeloos wordt gesteld en voor zover mogelijk volledig wordt teruggebracht in de situatie waarin het vóór de schending verkeerde, en tevens wordt bijgedragen aan het doel schade te voorkomen.’
II — Hoofdgeding, prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof
11.
Verzoekster in het hoofdgeding is in 2014 door haar werkgever ontslagen. Na afloop van een bemiddelingsprocedure, die zonder resultaat bleef, maakte zij de zaak aanhangig bij de verwijzende rechter teneinde enerzijds de nietigheid van haar ontslag te zien vastgesteld wegens discriminatie op grond van geslacht, en anderzijds reparatie ervan te krijgen, waarbij zij verzocht om toekenning van een bedrag van 6 000 EUR als vergoeding van de immateriële schade.
12.
De verwijzende rechter acht bewezen dat dit ontslag discriminatie op grond van geslacht oplevert en bijgevolg in strijd is met de Spaanse wetgeving waarin de voorschriften van richtlijn 2006/54 zijn omgezet. Het ontslag van verzoekster in het hoofdgeding moet dan ook vanuit het oogpunt van het Spaanse recht als nietig worden beschouwd.7.
13.
De verwijzende rechter informeert het Hof dat hij — om redenen die in de verwijzingsbeslissing niet worden genoemd — verzoekster in het hoofdgeding een schadevergoeding ten bedrage van 3 000 EUR wil toekennen, welk bedrag naar zijn mening op basis van het nationale recht voldoende is voor een juiste reparatie van de geleden schade.
14.
Daarbij heeft de verwijzende rechter twijfels over de vraag of die compensatie voldoende is, overwegende dat die schadevergoeding alleen reparatie beoogt, terwijl richtlijn 2006/54, en meer in het bijzonder artikel 18 van die richtlijn, toch ook maatregelen van de lidstaten lijkt te eisen die plegers van discriminerend gedrag moeten afschrikken om in herhaling te vallen.
15.
De verwijzende rechter is van oordeel dat hij een dergelijke afschrikkende werking zou kunnen bereiken indien hij de werkgever zou kunnen veroordelen tot betaling van een aanvullend bedrag van 3 000 EUR ter zake van een schadevergoeding die hij als ‘punitief’ kwalificeert. De Spaanse rechtstraditie kent een dergelijk concept echter niet. Hij is derhalve volgens zijn nationale recht niet bevoegd een dergelijke veroordeling uit te spreken.
16.
Aangezien de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba (arbeidsrechter te Córdoba, Spanje) bijgevolg betwijfelt of het Spaanse recht in overeenstemming is met de eisen van richtlijn 2006/54, heeft hij besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof bij verwijzingsbeslissing, ingekomen bij de griffie van het Hof op 27 augustus 2014, uit hoofde van artikel 267 VWEU te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Kan artikel 18 van richtlijn [2006/54], dat bepaalt dat de compensatie voor het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht afschrikkend moet zijn (naast reëel, effectief en evenredig aan de geleden schade), aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond daarvan werkelijk aanvullend een punitieve schadevergoeding kan opleggen waarvan de hoogte redelijk is, dat wil zeggen een aanvullend bedrag dat weliswaar verder gaat dan de volledige reparatie van de door het slachtoffer werkelijk geleden schade, maar dat (behalve voor de schadeveroorzaker) ook als voorbeeld dient voor anderen, mits dat bedrag niet onevenredig hoog is, ook al kent de rechtstraditie van die nationale rechter geen punitieve schadevergoeding?’
17.
Bij het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door verzoekster in het hoofdgeding, de Spaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie.
III — Juridische analyse
18.
Met zijn op artikel 18 van richtlijn 2006/54 gebaseerde prejudiciële vraag vraagt de verwijzende rechter zich af of de volledige reparatie van de door verzoekster in het hoofdgeding geleden schade op zichzelf voldoende is voor de afschrikkende reparatie of compensatie in de zin van bedoeld artikel, of dat juist uit dat vereiste van afschrikkende werking de verplichting moet worden afgeleid voor de nationale rechter om de werkgever die zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie op grond van geslacht, te veroordelen tot betaling van een punitieve schadevergoeding, ofschoon het Spaanse recht hoe dan ook niet de mogelijkheid biedt om verder te gaan dan enkel de volledige reparatie van de door het slachtoffer geleden schade.
19.
Voor de beantwoording van die vraag dient allereerst te worden gewezen op het feit dat artikel 18 van richtlijn 2006/54 voortbouwt op vergelijkbare bepalingen in eerdere richtlijnen die richtlijn 2006/54 heeft aangevuld en geconsolideerd. Vervolgens moet de rechtspraak worden onderzocht die het Hof op basis van die richtlijnen heeft gewezen, en die van belang is voor de oplossing van het hoofdgeding. De letterlijke en teleologische analyse en het onderzoek van de rechtspraak zullen mij tot de slotsom brengen dat de prejudiciële vraag die aan het Hof is gesteld, negatief moet worden beantwoord. Ten slotte zal ik nog twee slotopmerkingen maken die vóór dat antwoord pleiten en enerzijds betrekking hebben op het ontbreken van harmonisatie van de voorwaarden voor reparatie of compensatie en anderzijds op de problematiek van de rechtstreekse werking van artikel 18 van richtlijn 2006/54.
A — Letterlijke en teleologische interpretatie
20.
Het verwezenlijken van de gelijkheid van mannen en vrouwen is krachtens de verdragen zowel een taak als een doel van de Europese Unie.8. Derhalve wijst richtlijn 2006/54 nogmaals op de status van ‘fundamenteel beginsel’ van die gelijkheid binnen het Unierecht.9. Het is derhalve logisch en in lijn met de richtlijnen die zij herschikt10., dat de Uniewetgever het verbod van iedere discriminatie op grond van geslacht heeft bekrachtigd.
21.
Juist omdat het op dit gebied niet aangaat genoegen te nemen met beginselverklaringen, maar integendeel de concrete resultaten te bereiken die door het primaire recht zijn vastgesteld, werd het voor ‘een effectieve toepassing van het beginsel van gelijke behandeling’11. essentieel geoordeeld dat ‘[d]e lidstaten […] passende maatregelen treffen’12. om de uit richtlijn 2006/54 voortvloeiende verplichtingen te doen naleven.
22.
Aangezien de invoering van maatregelen alleen onvoldoende is voor een daadwerkelijke rechterlijke bescherming van de rechten die particulieren ontlenen aan richtlijn 2006/54, herhaalt die richtlijn in artikel 18, dat in het deel ‘Rechtsmiddelen’ staat van het hoofdstuk over rechtsmiddelen en handhaving, het nieuwe element dat werd ingevoerd bij richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207 (hierna: ‘richtlijn 2002/73’)13. door te verduidelijken waartoe die maatregelen moeten leiden, namelijk tot compensatie of reparatie14. van de door het slachtoffer geleden schade.
23.
Hier is sprake van een resultaatverplichting voor de lidstaten (‘te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie […] van de [geleden] schade’), waarbij richtlijn 2006/54 hun in wezen15. de keuze van de middelen laat (‘naargelang zij bepalen, […] op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan de geleden schade’). Uit de bewoordingen van artikel 18 van richtlijn 2006/54 blijkt dat dit artikel de lidstaten niet een bepaalde maatregel voorschrijft en hun de vrijheid laat een van de verschillende oplossingen te kiezen die geschikt zijn om het doel van richtlijn 2006/54 te bereiken.16. Het criterium waaraan de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht worden afgemeten is bijgevolg de verwezenlijking van het doel van de richtlijn en het waarborgen van haar nuttig effect door bescherming van de rechten van de justitiabelen.
24.
Artikel 18 van richtlijn 2006/54 kan niet worden geanalyseerd zonder aandacht te schenken aan artikel 25 ervan, dat aansluit bij de terminologie van artikel 18, want de wetgever verklaart daar immers dat de sancties die de lidstaten worden gevraagd toe te passen ‘ook het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten’ en, net als de compensatie of reparatie als bedoeld in artikel 18, ‘doeltreffend, evenredig en afschrikkend’ moeten zijn. De Uniewetgever eist derhalve van de lidstaten dat zij ‘voor inbreuken op de uit [richtlijn 2006/54] voortvloeiende verplichtingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties’17. vaststellen. Deze eis wordt dan geconcretiseerd in artikel 25 van richtlijn 2006/54, die het opschrift ‘Sancties’18. draagt en deel uitmaakt van het hoofdstuk van titel III dat gewijd is aan algemene horizontale bepalingen. Artikel 25 verplicht de lidstaten tevens om de krachtens dit artikel genomen maatregelen ter kennis van de Commissie te brengen.
25.
Kortom, artikel 18 van richtlijn 2006/54 beperkt zich tot de eis dat de reparatie of compensatie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is. Bij lezing van dit artikel blijkt meteen dat de compensatie of reparatie als zodanig niet door de wetgever is bedoeld als sanctie. De punitieve dimensie van de maatregelen die de lidstaten moeten vaststellen wordt alleen expliciet genoemd in artikel 25 van richtlijn 2006/54.19.
26.
Er dient nog te worden nagegaan of het onderzoek van de rechtspraak die eerste indruk uit de letterlijke en de teleologische analyse van artikel 18 van richtlijn 2006/54 bevestigt, aangezien bij de uitlegging van voornoemde richtlijn rekening moet worden gehouden met de rechtspraak daterend van vóór de vaststelling ervan, en waarnaar in de richtlijn soms expliciet wordt verwezen20..
B — Stand van de rechtspraak
27.
Weliswaar heeft het Hof zich nooit precies uitgesproken over de uitlegging van artikel 18 van richtlijn 2006/54, maar het heeft zich bij herhaling kunnen uitspreken over de overeenkomstige bepalingen in richtlijnen die voorafgingen aan richtlijn 2006/54, waaronder in de eerste plaats artikel 6 van richtlijn 76/20721..
28.
Bestudering van de rechtspraak van het Hof leidt tot de conclusie dat het Hof, hoewel het al een schadevergoedingsmaatregel als ‘sanctie’ heeft gekwalificeerd, nooit heeft geëist dat die maatregel verder gaat dan een ‘passende’ reparatie. Het door de nationale rechter beschreven Spaanse recht biedt naar mijn mening alle waarborgen voor een dergelijke reparatie.
1. Aan de eis van afschrikking wordt in de rechtspraak van het Hof voldaan als de reparatie die overwogen wordt ‘passend’ is
29.
De kwestie van de wijzen van bestrijding van discriminerend gedrag op grond van geslacht in arbeidsverhoudingen is niet nieuw. Het Hof heeft zich hier herhaaldelijk over moeten uitspreken. Ik ben van mening dat de slotsom22. van het Hof ten aanzien van de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 76/207 mutatis mutandis ook geldt voor de uitlegging van artikel 18 van richtlijn 2006/54, dat het genoemde artikel vervangt en verduidelijkt, en dat de lidstaten dezelfde vrijheid laat ten aanzien van de aard van de vast te stellen maatregelen als destijds artikel 6 van richtlijn 76/207.
30.
In het licht van wat het Hof heeft geoordeeld ten aanzien van artikel 6 van richtlijn 76/207, is het duidelijk dat artikel 18 van richtlijn 2006/54 de lidstaten de verplichting oplegt om in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op te nemen die eenieder die meent door discriminerend gedrag te zijn benadeeld, de mogelijkheid bieden om reparatie daarvan te krijgen. De lidstaten moeten maatregelen treffen die voldoende effectief zijn om het doel van de richtlijn te bereiken, en ervoor zorgen dat de betrokkenen voor de nationale rechter daadwerkelijk een beroep op die maatregelen kunnen doen, zonder dat het Unierecht evenwel een specifieke vorm voor die maatregelen voorschrijft. De betrokken maatregelen kunnen derhalve verschillende vormen aannemen, zoals de verplichting om de gediscrimineerde sollicitant aan te stellen, het weer in dienst nemen van de om een discriminerende reden ontslagen werknemer of de toekenning van een passende financiële vergoeding.23.
31.
In 1984, het jaar waarin het Hof de arresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153) en Harz (79/83, EU:C:1984:155) wees, heeft het Hof een uitlegging afgewezen van artikel 6 van richtlijn 76/207 als zou het de lidstaten voorschrijven om een specifieke maatregel vast te stellen, in casu de maatregel om de werkgever die zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie op grond van geslacht te verplichten om een arbeidsovereenkomst aan te gaan met de sollicitant die om een discriminerende reden was afgewezen.
32.
In 2015, waarin de onderhavige prejudiciële zaak bij het Hof aanhangig is gemaakt, is er geen wezenlijke verandering in het Unierecht te signaleren op basis waarvan het Hof tot een andere uitspraak zou moeten komen, met andere woorden dat het de lidstaten zou opdragen om specifieke maatregelen vast te stellen zoals het opleggen van een punitieve schadevergoeding.
33.
De verwijzing naar de afschrikkende werking in artikel 18 van richtlijn 2006/54 doet niets af aan die vaststelling.
34.
Inderdaad is de tekst van artikel 18 van richtlijn 2006/54 verrijkt met een verwijzing naar de afschrikkende werking van de reparatie of compensatie zoals die in de nationale rechtsstelsels is vormgegeven. Maar hoewel de afschrikking niet genoemd werd in de tekst van artikel 6 van richtlijn 76/207, had het Hof die al wel degelijk in gedachten toen het dat artikel uitlegde: ‘Ook al is […] voor een volledige tenuitvoerlegging van […] richtlijn [76/207] niet een bepaalde sanctie op schending van het discriminatieverbod noodzakelijk, voorwaarde is wel dat die sanctie een doeltreffende rechtsbescherming kan verzekeren. Verder dient zij ten aanzien van de werkgever een echt afschrikkende werking te hebben. Wanneer een lidstaat besluit als sanctie op een inbreuk op het discriminatieverbod een schadevergoeding toe te kennen, dan moet deze dus in elk geval in een passende verhouding tot de geleden schade staan.’24.
35.
Uit deze rechtspraak kunnen twee lessen worden getrokken, namelijk enerzijds dat de verwijzing in artikel 25 van richtlijn 2006/54 naar schadevergoeding als vorm van sanctie duidelijk haar oorsprong vindt in deze rechtspraak, en anderzijds dat een passende reparatie volgens het Hof in ieder geval bestaat in waarborging van een effectieve rechterlijke bescherming waarborgt van de rechten van de justitiabelen op het gebied van de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht. Maar juist omdat het Hof genoegen neemt met een passende reparatie die evenredig blijft aan de geleden schade, is deze niet een echte ‘sanctie’ in de letterlijke, punitieve zin van het woord.25.
36.
Bovendien is het Hof, omdat de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming en van afschrikking ‘noodzakelijkerwijs in[houden], dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elke schending van het beginsel van gelijke behandeling’26., per geval nagegaan of de door lidstaten getroffen maatregelen voldoende waren voor de uitvoering van artikel 6 van richtlijn 76/207 en bijgevolg voor het waarborgen van een doeltreffende omzetting van die richtlijn.
37.
Zo beantwoordt een nationale wettelijke bepaling die het recht op reparatie van personen die het slachtoffer zijn van discriminatie bij de toegang tot het arbeidsproces beperkt tot een louter symbolische schadevergoeding, niet aan wat voor een dergelijke doeltreffende omzetting vereist is.27. En als de reparatie de vorm aanneemt van een financiële vergoeding, is het uitgesloten dat de lidstaten bij voorbaat een maximum vaststellen aan de schadevergoeding.28.
38.
Naar aanleiding van een discriminerend ontslag heeft het Hof nog geoordeeld dat ‘de gelijkheid niet [zou] kunnen worden hersteld zonder de gediscrimineerde weer in dienst te nemen dan wel hem een financiële vergoeding toe te kennen voor de geleden schade’29., mits die vergoeding adequaat is, hetgeen wil zeggen ‘dat zij de als gevolg van het discriminerende ontslag daadwerkelijk geleden schade volledig moet vergoeden, in overeenstemming met de toepasselijke nationale regels’.30.
39.
Uit het voorgaande volgt dat het Hof met zijn uitspraak dat een nationale wettelijke bepaling die een passende financiële reparatie voor de geleden schade bood, in overeenstemming was met artikel 6 van richtlijn 76/207, van oordeel was dat die reparatie beantwoordde aan het vereiste van afschrikking waarvan het Hof vermoedde dat het impliciet aanwezig was in de in artikel 6 van richtlijn 76/207 uitgedrukte bedoeling van de wetgever. Met andere woorden: volgens de rechtspraak van het Hof is op het gebied van reparatie of compensatie de afschrikkende werking niet noodzakelijkerwijs afhankelijk van de aanwezigheid van een rechtstreeks punitief element.
2. Toepassing op het onderhavige geval
40.
Waar het vereiste van afschrikking thans expliciet is opgenomen in richtlijn 2006/54, is er naar mijn mening geen reden voor het Hof om af te wijken van die rechtspraak. Bijgevolg moet worden nagegaan of het Spaanse recht verzoekster in het hoofdgeding alle waarborgen voor een passende reparatie biedt.
41.
In dit verband blijkt uit het prejudiciële verzoek dat volgens het Spaanse recht de rechter rechtshandelingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, nietig verklaart31. en dat die nietigheid gepaard gaat met een reparatiesysteem, waartoe de Spaanse rechtsorde als maatregel voor het bereiken van het doel van richtlijn 2006/54, de daadwerkelijke gelijkheid van kansen, gekozen heeft voor de financiële reparatie. De verwijzende rechter is van oordeel dat een bedrag van 3 000 EUR voldoende is voor een ‘juiste reparatie’ van de door verzoekster in het hoofdgeding geleden schade.32. Naar nationaal recht beoogt de schadevergoeding alle door het slachtoffer geleden schade te vergoeden, met inbegrip van de immateriële schade, en wordt zij zodanig vastgesteld dat het slachtoffer, voor zover mogelijk, wordt teruggebracht in de situatie waarin het vóór de discriminatie verkeerde.33. Aangezien immateriële schade per definitie moeilijk kwantificeerbaar is, geeft het Spaanse recht de rechter de bevoegdheid om de schadevergoeding aan te passen teneinde de ernst van de schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in aanmerking te kunnen nemen. Er kan dus een schadevergoeding worden toegekend tot de volle waarde van het door het slachtoffer geleden verlies (damnum emergens), met inbegrip van de gederfde of te derven winst (lucrum cessans).
42.
Onder de strikte voorwaarde dat het nationale recht voorziet in een volledige financiële vergoeding die alle factoren van de schade dekt die het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht heeft geleden, en evenredig aan die schade is — het staat aan de verwijzende rechter om dit te bevestigen — ben ik van mening dat het hierboven beschreven reparatiesysteem in overeenstemming is met artikel 18 van richtlijn 2006/54.
43.
Per saldo zou het Hof enkel zijn vaste rechtspraak bevestigen indien het beslist dat die volledige compensatie passend is en bijgevolg voldoende voor het waarborgen van de werkelijke afschrikkende werking van de nationale maatregelen die de lidstaten moeten vaststellen op grond van artikel 18 van richtlijn 2006/54 om de doeltreffendheid te garanderen van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
C — Slotopmerkingen
44.
In ieder geval kan het Hof, zelfs indien het anders zou beslissen — waarvoor ik geen grond zie — zich mijns inziens niet uitspreken ten gunste van de optie die de verwijzende rechter heeft aangegeven, namelijk dat aan de werkgever van verzoekster in het hoofdgeding een punitieve schadevergoeding moet worden opgelegd.
45.
Immers, enerzijds heeft richtlijn 2006/54 niet de voorwaarden geharmoniseerd voor de reparatie of compensatie van schade als gevolg van discriminatie op grond van geslacht in het kader van de arbeidsvoorwaarden, en anderzijds betwijfel ik zeer of artikel 18 van richtlijn 2006/54 rechtstreekse werking heeft in het hoofdgeding.
1. Geen harmonisatie van de voorwaarden voor reparatie of compensatie van geleden schade
46.
Tot nu toe heeft het Hof de verplichtingen die richtlijn 76/207 de lidstaten oplegde, steeds negatief gedefinieerd, door te bepalen wat niet aan de richtlijn voldeed. Het heeft de lidstaten nooit een bepaald gedrag voorgeschreven. Maar nu richtlijn 2006/54 dat niet zelf heeft gedaan, komt de vraag van de verwijzende rechter erop neer dat van het Hof een enorme kwalitatieve stap in zijn rechtspraak wordt verwacht, waarmee het volgens mij zijn bevoegdheden ruim zou overschrijden.
47.
Indien het Hof zonder nuancering zou beslissen dat artikel 18 van richtlijn 2006/54 van de lidstaten eist te voorzien in de toekenning van een punitieve schadevergoeding aan de slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht binnen de werkingssfeer van voornoemde richtlijn, zou dat betekenen dat het een definitief standpunt inneemt in een discussie die het naar mijn mening aan de lidstaten moet overlaten.
48.
In de lidstaten die dit concept niet kennen34., wordt over de invoering van punitieve schadevergoeding gediscussieerd en is de kwestie over het algemeen zeer omstreden35.. Punitieve schadevergoeding wordt vaak opgevat als een ingrijpende verandering van het aansprakelijkheidsrecht. Sommige rechtstelsels hechten zeer aan de idee dat de aansprakelijkheidsregeling een strikt reparatoire functie behoort te hebben. Op quasiboekhoudkundige wijze berekende schadevergoedingen worden toegekend om de geleden schade in zijn geheel — niet meer en niet minder dan dat — te repareren, omdat het evenwicht immers hersteld dient te worden dat door het discriminerend gedrag werd verstoord. De waarborg van volledige reparatie wordt op zich al opgevat als middel dat dergelijk gedrag afschrikt.
49.
Met punitieve schadevergoeding krijgt de aansprakelijkheidsregeling er een moraliserende, typisch bestraffende functie bij. Zij is een uiting van de theorie van de privaatrechtelijke straf: het gaat niet meer alleen om reparatie maar ook om toekenning van een schadevergoeding die verder gaat dan de volledige reparatie, in de hoop dat de repressieve aard ervan niet alleen de schadeveroorzaker afschrikt om zijn — in dit geval — discriminerend gedrag te herhalen, maar ook anderen afschrikt om zo te handelen.
50.
Voor sommige lidstaten, te beginnen met het Koninkrijk Spanje, zou het wel eens heel problematisch kunnen blijken om punitieve schadevergoeding in te voeren, met name omdat dit zou kunnen worden opgevat als het inbrengen van een quasistrafrechtelijk instrument binnen de privaatrechtelijke aansprakelijkheid. Overigens zou de verplichte invoering van de punitieve schadevergoeding, zoals de verwijzende rechter opmerkt, strijdig kunnen zijn met het beginsel van het verbod van ongerechtvaardigde verrijking, dat in de meeste lidstaten bekend is.36. Tenzij bepaald is dat de punitieve schadevergoeding aan de schatkist ten goede komt, maar dan rijst echt de vraag wie de begunstigde(n) is of zijn van de schadevergoeding.37.
51.
Voor recht verklaren dat de lidstaten op grond van artikel 18 van richtlijn 2006/54 gehouden zijn om te voorzien in de toekenning van een punitieve schadevergoeding zou naar mijn mening leiden tot een door de rechter geschapen harmonisatie van de voorwaarden voor reparatie of compensatie in geval van discriminatie op grond van geslacht, waarvan ik betwijfel of de Uniewetgever die, zeker zo gedetailleerd, wel wenste.38.
52.
Ik ben mij ervan bewust dat hoezeer dit ook te betreuren valt, de hierboven beschreven aansprakelijkheidsregeling haar reparatoire functie bij lange na niet op een structureel voldoende wijze waarmaakt. Gezien de huidige stand van het Unierecht betwijfel ik evenwel of het Hof veel meer kan eisen in termen van reparatie of compensatie. Ik voeg eraan toe dat eventuele tekorten in de aansprakelijkheidsregeling worden gecompenseerd door artikel 25 van richtlijn 2006/54, dat de lidstaten verplicht om sancties vast te stellen.
53.
Uiteindelijk vindt de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht volgens richtlijn 2006/54 plaats langs twee wegen. Er is de route van artikel 18, dat wil zeggen de reparatie of de compensatie, waarvan we constateerden dat die passend moet zijn. Daarnaast is er de route van artikel 25, te weten de sanctie of de straf, die niet noodzakelijkerwijs hoeft samen te vallen met de reparatie of de compensatie en er ook niet noodzakelijkerwijs bovenop hoeft te komen.39. Het opleggen van een punitieve schadevergoeding zou eerder vallen onder die tweede aanpak, maar er zijn veel meer vormen van sancties denkbaar, zonder dat het Hof — ook hier weer — één bepaalde ervan kan voorschrijven.40.
2. Rechtstreekse werking van artikel 18 van richtlijn 2006/54
54.
Aan de verwijzende rechter de bevoegdheid toekennen — om redenen van het nuttig effect van artikel 18 van richtlijn 2006/54 — een punitieve schadevergoeding op te leggen aan de werkgever die zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie op grond van geslacht, terwijl het nationale recht hier niet in voorziet, roept onherroepelijk de vraag op naar de rechtstreekse werking van dat artikel.
55.
Weliswaar heeft het Hof al geoordeeld dat een slachtoffer van een discriminerend ontslag zich jegens zijn werkgever kan beroepen op het bepaalde in artikel 6 van richtlijn 76/207, met name teneinde een nationale bepaling die een maximum stelde aan de toewijsbare schadevergoeding buiten toepassing te doen verklaren.41. Ik betwijfel echter of deze oplossing ook kan worden toegepast op de punitieve schadevergoeding, nu uit lezing van artikel 18 van richtlijn 2006/54 niet duidelijk kan worden afgeleid dat dit artikel een dergelijke verplichting aan de lidstaten oplegt. Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat in de zaken die ik hierboven heb besproken, sprake was van een overheidsorgaan als werkgever, hetgeen in casu niet het geval lijkt te zijn. Beslissen dat de nationale rechter in het hoofdgeding een punitieve schadevergoeding moet opleggen op grond van artikel 18 van richtlijn 2006/54, zou derhalve kunnen neerkomen op de bekrachtiging van de horizontale rechtstreekse werking van dat artikel.
D — Samenvatting van de analyse
56.
Aan het slot van mijn analyse neig ik dus tot de slotsom dat artikel 18 van richtlijn 2006/54 in die zin moet worden uitgelegd dat de lidstaten vrij zijn in de keuze van de middelen die zij treffen om te waarborgen dat de reparatie of compensatie die wordt geboden aan slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht binnen de werkingssfeer van de richtlijn afschrikkend is, mits de doelstelling van richtlijn wordt verwezenlijkt. Het artikel eist niet van de lidstaten — maar verzet zich ook niet tegen die mogelijkheid — dat zij voorzien in de betaling van een punitieve schadevergoeding aan het slachtoffer. In ieder geval geeft het de nationale rechter niet de mogelijkheid om een veroordeling tot betaling van een dergelijke schadevergoeding uit te spreken indien het nationale recht daar niet in voorziet.
57.
Wanneer lidstaten kiezen voor een reparatie in financiële vorm, dient die reparatie — om te voldoen aan het vereiste van afschrikking — passend te zijn, hetgeen wil zeggen dat zij volledig moet zijn en alle elementen van de geleden schade en de ernst van de schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen naar behoren in aanmerking neemt. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of zulks inderdaad het geval is.
IV — Conclusie
58.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Juzgado de lo Social n° 1 de Córdoba te beantwoorden als volgt:
Artikel 18 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), moet in die zin worden uitgelegd dat de lidstaten vrij zijn in de keuze van de middelen die zij treffen om te waarborgen dat de reparatie of compensatie die wordt geboden aan slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht binnen de werkingssfeer van de richtlijn afschrikkend is, mits de doelstelling van richtlijn wordt verwezenlijkt. Het artikel eist niet van de lidstaten — maar verzet zich ook niet tegen die mogelijkheid — dat zij voorzien in de betaling van een punitieve schadevergoeding aan het slachtoffer. In ieder geval geeft het de nationale rechter niet de mogelijkheid om een veroordeling tot betaling van een dergelijke schadevergoeding uit te spreken indien het nationale recht daar niet in voorziet.
Verder, wanneer lidstaten kiezen voor een reparatie in financiële vorm, dient die reparatie — om te voldoen aan het vereiste van afschrikking — passend te zijn, hetgeen wil zeggen dat zij volledig moet zijn en alle elementen van de geleden schade en de ernst van de schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen naar behoren in aanmerking neemt. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of zulks inderdaad het geval is.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑09‑2015
Oorspronkelijke taal: Frans.
PB L 204, blz. 23.
Artikel 1, tweede alinea, onder b), van richtlijn 2006/54.
Artikel 1, derde alinea, van richtlijn 2006/54.
BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611.
BOE nr. 245 van 11 oktober 2011.
Overeenkomstig artikel 108, lid 2 van wet 36/2011.
Zie overweging 2 van richtlijn 2006/54. De gelijkheid van mannen en vrouwen is ook neergelegd in artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1).
Zie overweging 2 van richtlijn 2006/54.
Richtlijn 2006/54 heeft immers de belangrijkste bepalingen op dit gebied in één tekst samengevoegd. Voorheen stonden zij in richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40), richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid (PB L 225, blz. 40), richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45, blz. 19) en richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (PB L 14, blz. 6).
Overweging 29 van richtlijn 2006/54. Cursivering van mij.
Overweging 28 van richtlijn 2006/54.
PB L 269, blz. 15.
‘Indemnización o reparación’ in de Spaanse versie van richtlijn 2006/54, ‘Schadenersatz oder Entschädigung’ in de Duitse versie van richtlijn 2006/54, ‘Compensation or reparation’ in de Engelse versie van richtlijn 2006/54, ‘Risarcimento o riparazione’ in de Italiaanse versie van richtlijn 2006/54, ‘Indemnizaçăo ou reparaçăo’ in de Portugese versie van richtlijn 2006/54.
Zie arresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153, punt 15), Harz (79/83, EU:C:1984:155, punt 15) en Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punten 17 en 18).
Zie mutatis mutandis arresten Harz (EU:C:1984:155, punt 18); von Colson en Kamann (EU:C:1984:153, punt 18), en Paquay (C-460/06, EU:C:2007:601, punt 44).
Overweging 35 van richtlijn 2006/54.
‘Sanciones’ in de Spaanse versie van richtlijn 2006/54, ‘Sanktionen’ in de Duitse versie van richtlijn 2006/54, ‘Penalties’ in de Engelse versie van richtlijn 2006/54, ‘Sanzioni’ in de Italiaanse versie van richtlijn 2006/54, ‘Sanções’ in de Portugese versie van richtlijn 2006/54.
Inderdaad zou men uit artikel 25 van richtlijn 2006/54 kunnen afleiden dat de bedoelde sancties de vorm kunnen aannemen van het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. Maar dit is het gevolg van een begripsverwarring die zijn oorsprong vindt in de rechtspraak van het Hof: zie hieronder punt 35 van deze conclusie.
Zie met name overweging 33 van richtlijn 2006/54. Overigens komt zowel artikel 18 als artikel 25, dat ik hieronder zal bespreken, van richtlijn 2006/54 overeen met bepalingen die werden ingevoerd bij richtlijn 2002/73.
Dit artikel luidt: ‘De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om een ieder die meent te zijn benadeeld door de niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling […] de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.’ Artikel 6 van richtlijn 76/207 werd gewijzigd bij artikel 1, onder 5), van richtlijn 2002/73 waardoor de redactie ervan veel lijkt op die van artikel 18 van richtlijn 2006/54 (zie meer in het bijzonder artikel 6, lid 2, van de geconsolideerde versie van richtlijn 76/207). Richtlijn 2002/73 introduceerde in de Uniewetgeving inzake de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, ook een aparte bepaling gewijd aan sancties (zie artikel 8 quinquies, van de geconsolideerde versie van richtlijn 76/207, dat bij de herschikking artikel 25 van richtlijn 2006/54 is geworden).
‘[Uit artikel 6 van richtlijn 76/207 volgt] dat de lidstaten verplicht zijn om maatregelen te treffen die voldoende effectief zijn om het doel van de richtlijn te bereiken, en om er zorg voor te dragen dat de betrokkenen voor de nationale rechter daadwerkelijk een beroep op die maatregelen kunnen doen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan bepalingen die de werkgever verplichten de gediscrimineerde sollicitant aan te stellen of die deze een passende financiële vergoeding toekennen […]. De richtlijn schrijft echter niet een bepaalde sanctie voor, doch laat de lidstaten de vrije keuze tussen de verschillende oplossingen die geschikt zijn om het doel ervan te bereiken.’ (arresten von Colson en Kamann, 14/83, EU:C:1984:153, punt 18, en Harz, 79/83, EU:C:1984:155, punt 18).
Het Hof overwoog zelfs dat de verschillende maatregelen ‘eventueel [zouden kunnen worden] gekoppeld aan een boeteregeling’ (zie arrest von Colson en Kamann, 14/83, EU:C:1984:153, punt 18). Mijns inziens valt onder de toepassing van richtlijn 2006/54 een dergelijke regeling meer onder de eisen van artikel 25 van die richtlijn (zie hieronder, punt 53 van deze conclusie).
Arresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153, punt 23) en Harz (79/83, EU:C:1984:155, punt 23). Cursivering van mij. Zie over de afschrikkende aard ook arrest Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punt 24). Zie over de passende aard van de reparatie ook arresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153, punt 28) en Harz (79/83, EU:C:1984:155, punt 28), Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punt 26) en Paquay (C-460/06, EU:C:2007:601, punten 46 en 49).
Sommige commentatoren vinden dat hier sprake is van een betreurenswaardige juridische begripsverwarring: zie Van Gerven, W., ‘Of rights, remedies and procedures’, Common Market Law Review 2000, blz. 530 en noot 11.
Arresten Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punt 25) en Paquay (C-460/06, EU:C:2007:601, punt 45).
Zie arresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153, punt 24) en Harz (79/83, EU:C:1984:155, punt 24).
Arrest Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punten 30 en 32). De wetgever heeft goede nota genomen van die rechtspraak: zie overweging 33 en artikel 18, tweede volzin, van richtlijn 2006/54.
Arrest Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punt 25). Cursivering van mij.
Arrest Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335, punt 26).
Artikel 10 van organieke wet 3/2007.
Punt 2.2.2 van de verwijzingsbeslissing.
Artikel 183 van wet 36/2011.
Zo blijkt uit een snel vergelijkend onderzoek dat de lidstaten waarvan de rechtsorde voorziet in punitieve schadevergoeding, binnen de Europese Unie een kleine minderheid vormen.
Zie voor een overzicht van het vraagstuk voor de Franse rechtsorde, Méadel, J., ‘Faut-il introduire la faute lucrative en droit français?’, Les Petites Affiches, 17 april 2007, nr. 77, blz. 6.
Een beginsel dat het Hof nimmer ter discussie heeft willen stellen, nu het bij herhaling heeft geoordeeld dat ‘het [Unie]recht de nationale rechter niet belet erop toe te zien dat de bescherming van de door de rechtsorde [van de Unie] gewaarborgde rechten niet uitloopt op ongerechtvaardigde verrijking van de rechthebbenden’ (arrest Manfredi, C-295/04—C-298/04, EU:C:2006:461, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zo kan de punitieve schadevergoeding worden opgelegd ten bate van het slachtoffer, de schatkist of beide. Het lijkt erop dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat bedoelde punitieve schadevergoeding aan het slachtoffer van de schade ten goede komt.
Die twijfel vloeit ook voort uit het feit dat de Commissie naar mijn weten geen niet-nakomingsprocedure heeft ingeleid tegen lidstaten — die in de meerderheid zijn — waarvan de rechtsorde niet voorziet in de toekenning van dergelijke punitieve schadevergoeding. Overigens constateerde de Commissie in haar verslag over de toepassing van richtlijn 2002/73 — waarbij het equivalent van de artikelen 18 en 25 van richtlijn 2006/54 werd ingelast in richtlijn 76/207 — dat de meeste lidstaten de verplichting zijn nagekomen om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen, terwijl toch een grote meerderheid van de lidstaten, zoals ik al aangaf, geen regeling van punitieve schadevergoeding kent [zie verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, COM (2009) 409 definitief, blz. 7].
Bijvoorbeeld ingeval de schade niet aan een bepaalde persoon is toegebracht maar aan een groep, die mogelijk door een vereniging wordt vertegenwoordigd, is het denkbaar dat het niet zal komen tot reparatie in de zin van artikel 18 van richtlijn 2006/54; er zal dan sprake moeten zijn van een sanctie in de zin van artikel 25 van die richtlijn.
De lidstaten hebben een breed spectrum aan sancties ter beschikking: financiële sancties (zoals boetes of punitieve schadevergoeding), meer psychologische ‘name and shame’-sancties (zoals de verplichting om excuses aan het slachtoffer aan te bieden, eventueel gekoppeld aan publicitaire maatregelen zoals de publicatie van de veroordeling in een krant) of de uitsluiting van overheidsvoorzieningen voor eenieder die zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie.
Ook hier is een verwijzing naar de rechtspraak van het Hof inzake artikel 6 van richtlijn 76/207 zinvol. In punt 27 van zijn twee standaardarresten von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153) en Harz (79/83, EU:C:1984:155) verklaarde het Hof eerst dat de richtlijn ‘met betrekking tot de op discriminatie te stellen sancties geen onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige verplichting [behelst] waarop een particulier zich bij gebreke van tijdig vastgestelde uitvoeringsmaatregelen zou kunnen beroepen om krachtens richtlijn [76/207] een bepaalde schadevergoeding te verkrijgen, wanneer de nationale bepalingen een dergelijk rechtsgevolg niet regelen of toelaten’.In tweede instantie heeft het Hof zijn standpunt gepreciseerd in het arrest Johnston (222/84, EU:C:1986:206), waarin het in de punten 58 en 59 oordeelde dat ‘uit [artikel 6 van richtlijn 76/207], uitgelegd in het licht van een algemeen beginsel waarvan het de uitdrukking vormt, [volgt] dat eenieder die meent te zijn benadeeld door een discriminatie op grond van het geslacht, over een effectieve mogelijkheid van beroep in rechte moet beschikken, […] deze bepaling voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk [is] om haar te kunnen inroepen tegenover een lidstaat die de toepassing ervan in zijn interne rechtsorde niet ten volle zou verzekeren. […] [d]at artikel 6 volgens hetwelk eenieder die meent te zijn benadeeld door een verschillende behandeling van mannen en vrouwen over een effectieve mogelijkheid van beroep in rechte moet beschikken, door particulieren kan worden ingeroepen tegenover een lidstaat die de toepassing ervan […] niet ten volle zou verzekeren’.In derde instantie heeft het Hof in het arrest Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335) geoordeeld dat een particulier zich jegens een werkgever in de overheidssector kon beroepen op artikel 6 van richtlijn 76/207, in een situatie waarin het nationale recht niet voorzag in volledige reparatie van de geleden schade, maar die vergoeding bij voorbaat zou beperken. Omdat artikel 6 van richtlijn 76/207 ‘van wezenlijk belang is voor het verwezenlijken van de fundamentele doelstelling van gelijke behandeling’ (punt 34), ‘[doen] de artikelen 5 en 6 van de richtlijn, in hun onderlinge samenhang gelezen, rechten ontstaan ten behoeve van personen die door een discriminerend ontslag zijn geschaad, en moeten die personen zich voor de nationale rechter op die rechten kunnen beroepen tegenover de staat en alle overheidslichamen. De omstandigheid dat de lidstaten tussen verschillende oplossingen kunnen kiezen om de doelstelling van richtlijn [76/207] te verwezenlijken, afhankelijk van de verschillende situaties die zich kunnen voordoen, kan niet tot gevolg hebben, dat de particulier wordt verhinderd een beroep op artikel 6 te doen in een situatie zoals in het hoofdgeding, waarin de nationale autoriteiten geen enkele beoordelingsvrijheid hebben bij de toepassing van de gekozen oplossing’ (punten 35 en 36). Het Hof kwam tot het oordeel dat ‘een persoon die door een discriminerend ontslag is geschaad, zich tegenover een als werkgever optredend overheidslichaam kan beroepen op artikel 6 van de richtlijn, teneinde een nationale bepaling die de toewijsbare schadevergoeding aan een bepaald maximum bindt, buiten toepassing te doen verklaren’ (punt 38). Advocaat-generaal Van Gerven had het Hof overigens in overweging gegeven om een horizontale rechtstreekse werking van artikel 6 van richtlijn 76/207 aan te nemen [zie punt 21 van de conclusie van advocaat-generaal Van Gerven in de zaak Marshall (C-271/91, EU:C:1993:30, punt 21)].