Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting
Artikel 10 Voortzettingsperiode
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting (V)
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
1.
Op verzoek van de verkrijger wordt niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet aangemerkt:
- a.
de omzetting van een niet in de vorm van een door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een wel in zodanige vorm gedreven onderneming, voor zover de onderneming door de bedoelde vennootschap wordt voortgezet;
- b.
de ontbinding van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voor zover de onderneming van de vennootschap door de verkrijger wordt voortgezet;
- c.
het ophouden winst te genieten uit een onderneming in geval van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover de waarde van de tot de onderneming behorende vermogensbestanddelen binnen de in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde termijn wordt geherinvesteerd in een onderneming waaruit de verkrijger winst geniet;
- d.
de vervreemding van vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, van de wet in geval van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits de verkrijger enig aandeelhouder wordt van de verkrijgende vennootschap;
- e.
het ophouden winst te genieten uit een onderneming in gevallen waarin een onderneming van een lichaam is overgedragen aan een ander lichaam met toepassing van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, mits de verkrijger indirect enig aandeelhouder is van dat andere lichaam;
- f.
de vervreemding van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet voor zover:
- 1°
de verkrijger de bij de vervreemding verkregen middelen binnen zes maanden na die vervreemding gebruikt voor de verwerving van een andere onroerende zaak en deze ter beschikking stelt aan dezelfde vennootschap, of
- 2°
de vervreemding plaatsvindt door een inbreng tegen aandelen in een naamloze vennootschap of in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, mits de verkrijger de enige aandeelhouder is van die vennootschap.
Onderdeel d is van overeenkomstige toepassing bij een juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede bij een juridische fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet. Onderdeel e is van overeenkomstige toepassing bij een juridische splitsing als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, alsmede bij een juridische fusie als bedoeld in artikel 14b van die wet.
2.
Indien tot de verkrijging een onroerende zaak behoort als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet en als gevolg van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, het ter beschikking stellen van dat vermogensbestanddeel eindigt, is op verzoek geen sprake van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet voor zover de onroerende zaak in de nieuw ontstane situatie binnen de oorspronkelijk verkregen onderneming wordt gebruikt.
3.
Indien tot de verkrijging een onroerende zaak behoort als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet en als gevolg van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, de terbeschikkingstelling is voortgezet als een terbeschikkingstelling aan de verkrijgende vennootschap, is op verzoek geen sprake van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.
4.
Na toepassing van het eerste, tweede of derde lid, vindt voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren artikel 35e van de wet volledig toepassing op de alsdan ontstane situatie. Indien het eerste lid, onderdeel c, toepassing heeft gevonden, wordt de voortzettingstermijn, bedoeld in artikel 35e van de wet, geschorst gedurende de periode dat nog niet is geherinvesteerd.
5.
De inspecteur beslist op het in het eerste lid, tweede lid of derde lid bedoelde verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6.
Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen sprake indien deze zich voordoet ten gevolge van het overlijden van de verkrijger, of als gevolg van de verdeling van de nalatenschap van deze verkrijger binnen twee jaar na zijn overlijden. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet worden voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren de rechtsopvolgers krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de oorspronkelijke verkrijger.
7.
Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen sprake indien deze zich voordoet als gevolg van een overgang onder algemene titel krachtens huwelijksvermogensrecht. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet wordt voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren de rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de oorspronkelijke verkrijger. Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is evenmin sprake indien gedurende de resterende duur van de termijn de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en binnen twee jaar na de ontbinding wordt verdeeld waarbij het ondernemingsvermogen als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de wet, wordt toegescheiden aan de oorspronkelijke verkrijger. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet treedt de oorspronkelijke verkrijger dan weer voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren in de plaats van de in de tweede volzin bedoelde rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht.
8.
Indien binnen de termijn van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van de wet, door de verkrijger een door toepassing van artikel 35c, elfde lid, van die wet met een aandeel of winstbewijs gelijkgesteldekoopoptie wordt uitgeoefend, treden de daardoor verworven aandelen of winstbewijzen voor de resterende duur van de genoemde termijn in de plaats van die koopoptie.