NJ 1929, p. 1156
Art. 56 Sr. Meedere verzuimen vormende een „voortgezette handeling".
HR 25-03-1929, ECLI:NL:HR:1929:60
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 maart 1929
- Magistraten
Mrs. Jhr. de Savornin Lohman, Jhr. Feith, Taverne, Van Dijck en Kranenburg.
- Zaaknummer
[25031929/NJ_1929,_p._1156]
- Conclusie
Mr. Van Lier
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS151055:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1929:60, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑03‑1929
- Wetingang
(Sr art. 56.)
Essentie
Art. 56 Sr. Meedere verzuimen vormende een „voortgezette handeling".
Samenvatting
De bepaling van art. 56 Sr. heeft op alle strafbare feiten betrekking, zonder onderscheid of zij naar de wettelijke omschrijving in een doen dan wel in een nalaten bestaan.
De eisch, dat de feiten als ééne voortgezette handeling zijn te beschouwen brengt wel mede, dat zij van gelijken aard en van één en hetzelfde ongeoorloofde besluit de uiting moeten zijn, doch niet dat zij niet op verschillende tijdstippen binnen een bepaald tijdsbestek gepleegd en door andere handelingen of gebeurtenissen gescheiden kunnen zijn.
De omstandigheid, dat voor elk ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.