Hof 's-Hertogenbosch, 12-01-2016, nr. HD 200.122.476/01
ECLI:NL:GHSHE:2016:27, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-01-2016
- Zaaknummer
HD 200.122.476/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:27, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑01‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:4989, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1353, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHSHE:2015:3747, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑09‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1353, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:4989
ECLI:NL:GHSHE:2014:5082, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑12‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:4989
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1353, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHSHE:2014:1799, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑06‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:4989
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1353, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 12‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor brand in woning niet komen vast te staan. Procedure materieel gevoerd door WA-verzekeraar van bewoner die de formele partij is. Buiten medeweten van de formele partij is - met succes -incidenteel appel ingesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van
1. [appellant] ,
2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde] , weduwe van [echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 17 juni 2014, 2 december 2014 en 29 september 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 214938/HA ZA 10-233 tussen partijen gewezen vonnis van 7 november 2012.
12. Het verdere verloop van het geding
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 september 2015;
- de akte van [appellant] van 27 oktober 2015 met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 24 november 2015 met een productie.
Partijen hebben daarna arrest gevraagd.
13. De verdere beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
13.1
Bij tussenarrest van 29 september 2015 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte aan te geven waartoe de door hem genoemde klacht van [geïntimeerde] bij de Deken heeft geleid en iedere verdere beslissing aangehouden.
13.2
Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] de brief van de Deken van 16 juni 2015 over de klacht van [geïntimeerde] overgelegd. Daarnaast heeft [appellant] nog enkele producties overgelegd die niet met de klacht bij de Deken te maken hebben, terwijl ook het overgrote deel van zijn akte geen betrekking heeft op de vraag waartoe de klacht bij de Deken heeft geleid. In het tussenarrest heeft het hof benadrukt dat deze aktewisseling voor geen ander doel dan dat was bestemd en dat mededelingen over andere onderwerpen door het hof buiten beschouwing zouden worden gelaten. Hierbij aansluitend zal het hof wat de akte van [appellant] betreft alleen de brief van de Deken van 16 juni 2015 en het gedeelte van de akte dat daarop ziet in de beoordeling betrekken; de overige producties en de rest van de akte blijft buiten beschouwing. De antwoordakte van [geïntimeerde] betreft alleen de klacht bij de Deken.
13.3
Uit de brief van de Deken blijkt dat de klacht van [geïntimeerde] tegen mr. Bouman erop neerkomt dat deze zich niet als behoorlijk advocaat heeft gedragen door zonder opdracht of instemming van [geïntimeerde] incidenteel appel in te stellen en dat de vereiste communicatie heeft ontbroken. Ook heeft mr. Bouman geen gevolg gegeven aan het verzoek het hoger beroep in te trekken en aan [geïntimeerde] geschreven dat als zij het hoger beroep wilde intrekken, zij € 460.000,= aan Interpolis zou moeten betalen.
De Deken heeft hierover onder meer het volgende geoordeeld:
Mevrouw [geïntimeerde] dient zich te realiseren dat de verplichting op grond van de polisvoorwaarden om alle medewerking te verlenen aan de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst, een vergaande verplichting is. Daaronder valt mijn inziens ook dat zij verplicht is om mee te werken aan hoger beroep, indien de materiële procespartij (Interpolis) van oordeel is dat er goede gronden zijn om - in het onderhavige geval via een incidenteel appel - hoger beroep in te stellen. Het alternatief zou inderdaad zijn dat het appel niet wordt ingesteld c.q. wordt ingetrokken, maar in dat geval kan Interpolis op grond van die polisvoorwaarden de eis stellen dat mevrouw [geïntimeerde] in dat geval het reeds op basis van het vonnis van de Rechtbank Breda door Interpolis uitgekeerde bedrag aan haar
- Interpolis - vergoedt. Dat voorstel is ook door mevrouw mr. Bouman gedaan. Dit is een zakelijk voorstel en ik zie niet in wat daar laakbaar aan is. In feite is ook het belang van haar formele cliënte (mevrouw [geïntimeerde] ) voor mr. Bouman ermee gediend om de oorzaak van de brand in een hoger beroep procedure nog eens ter discussie te stellen. Dat dit hoger beroep mogelijk vervelende consequenties kan hebben voor de broer van mevrouw [geïntimeerde] moge zo zijn, maar is uiteraard voor mevrouw mr. Bouman niet bepalend.
Op grond van het bovenstaande meen ik derhalve dat advocaten die in feite optreden voor de verzekeringsmaatschappij veel ruimte moeten hebben om de procedure zodanig te voeren dat het belang van de verzekeringsmaatschappij daarmee wordt gediend. Het is immers de verzekeringsmaatschappij die in het voorkomende geval de schade dient te betalen.
Niettemin ben ik anderzijds van oordeel, dat mevrouw mr. Bouman uit het oog heeft verloren dat mevrouw [geïntimeerde] wel degelijk haar formele cliënte was. In de procedure heeft zij voor en ten behoeve van mevrouw [geïntimeerde] opgetreden, zij het dat bij de invulling van de procedure de belangen van de verzekeringsmaatschappij een belangrijke rol hebben gespeeld.
Op grond van het feit dat mevrouw [geïntimeerde] de formele procespartij is geweest, had het op de weg van mevrouw mr. Bouman gelegen om haar duidelijker te informeren omtrent haar bijzondere positie. Mevrouw mr. Bouman had met mevrouw [geïntimeerde] moeten communiceren dat zij uiteindelijk de inhoud van de processtukken zou bepalen en dat daarin het standpunt van de verzekeringsmaatschappij een voorname rol zou spelen.
Met betrekking tot het beleid in de procedure acht de Deken de klacht ongegrond, wat betreft het ontbreken van voldoende communicatie gegrond. De Deken heeft in de brief nog vermeld dat het klachtdossier desgewenst kan worden doorgeleid naar de Raad van Discipline. Gesteld noch gebleken is dat van die mogelijkheid gebruik is gemaakt.
13.4
Op het punt dat voor de onderhavige procedure van belang is, het buiten medeweten van [geïntimeerde] instellen van incidenteel appel, is de klacht van [geïntimeerde] ongegrond verklaard, zodat [appellant] aan het indienen van die klacht geen argumenten kan ontlenen. Ook overigens kan, gelet op de hiervoor aangehaalde en door [geïntimeerde] niet gemotiveerd bestreden uiteenzetting over haar positie in de onderhavige procedure, niet worden gezegd dat de gang van zaken tussen [geïntimeerde] , Interpolis en mr. Bouman gevolgen heeft voor de vraag of daadwerkelijk incidenteel appel is ingesteld. Dat is het geval. Naar het oordeel van het hof is de processuele positie van [geïntimeerde] hiermee voldoende opgehelderd, zodat verder kan worden ingegaan op de zaak zelf.
13.5
In het tussenarrest van 29 september 2015 heeft het hof in 10.4 geconcludeerd dat de oorzaak van de brand niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld zodat ook de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan. De consequentie hiervan is dat aan de vorderingen van [appellant] de grondslag is komen te ontvallen zodat deze afgewezen worden en de vonnissen waarvan beroep worden vernietigd. Hierbij gaat het om het eindvonnis van 7 november 2012 en om het tussenvonnis van 20 oktober 2010 waarop het hoger beroep mede betrekking heeft (zoals vermeld in het tussenarrest van 17 juni 2014 onder 3.).
13.6
De grieven behoeven bij deze stand van zaken geen nadere bespreking; de grieven van [appellant] in het principaal appel worden verworpen terwijl de grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel appel slagen. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. De kosten van het deskundigenbericht in eerste aanleg (€ 18.100,=) en de kosten van het deskundigenbericht in hoger beroep (€ 5.783,80, waarvan de helft door [geïntimeerde] is betaald) komen voor rekening van [appellant] .
14. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
vernietigt de vonnissen van 20 oktober 2010 en 7 november 2012 waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.188,= aan vast recht, op € 400,= aan getuigentaxe en op € 12.900,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 1.553,= aan vast recht, op € 2.891,90 aan kosten deskundigenbericht en op € 11.420,= aan salaris advocaat in het principaal appel en op € 5.710,= aan salaris advocaat in het incidenteel appel;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2016.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor brand in woning niet komen vast te staan. Procedure materieel gevoerd door WA-verzekeraar van bewoner die de formele partij is. Buiten medeweten van de formele partij is - met succes -incidenteel appel ingesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 29 september 2015
in de zaak van
1. [appellant] ,
2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde] , weduwe van [echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 17 juni 2014 en 2 december 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 214938/HA ZA 10-233 tussen partijen gewezen vonnis van 7 november 2012.
9. Het verdere verloop van het geding
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 2 december 2014;
- het deskundigenbericht van 26 mei 2015;
- de beslissing van 15 juni 2015 waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van de
deskundige heeft vastgesteld op € 5.783,80 inclusief btw;
- de memorie na deskundigenbericht tevens akte overlegging producties van [appellant]
van 23 juni 2015;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht tevens antwoordakte van [geïntimeerde] van
28 juli 2015.
Partijen hebben daarna arrest gevraagd.
10. De verdere beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
10.1
Bij tussenarrest van 2 december 2014 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
- 1.
Kan naar uw oordeel op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008 met bijbehorende foto’s) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in het tussenarrest van 17 juni 2014 is omschreven (r.o. 4.10 en 4.11)?
- 2.
In hoeverre bieden de rapporten van [technisch onderzoeker] van 3 december 2007, van [schade-expert] van 25 januari 2008 en van [technisch expert] van 26 mei 2009 - met het oog op de beantwoording van de eerste vraag - inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien correct verwerkte informatie?
- 3.
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
Het hof heeft de heer M. Brugman van I-TEK B.V. tot deskundige benoemd.
10.2
In antwoord op deze vragen heeft de deskundig in paragraaf 7 van zijn rapport de volgende voorlopige conclusie opgenomen:
Bij vraag 1:
Ondergetekende is van mening dat de meest aannemelijk oorzaak van de brand is gelegen in het feit dat de vlam in de pan is geslagen. Dat betreft echter niet de pan met aardappelen. Ondergetekende baseert het vorenstaande op het feit dat onder andere uit getuigenverklaringen (brandweer) is gebleken dat de brand in aanvang woede in de keuken, in gebruik bij de familie [geïntimeerde] en dat de heer [technisch onderzoeker] drie gaskranen van de gaskookplaat in die keuken in de (deels) geopende stand heeft aangetroffen.
Gezien het feit dat er geen discussie bestaat over het feit dat er op de gaskookplaat een pan met aardappelen stond en er drie gaskranen (deels) open stonden, kan redelijkerwijs gezien worden gesteld dat er dan in totaal drie pannen op het vuur hebben gestaan. Een plausibele verklaring dat er slechts één pan met aardappelen op het vuur heeft gestaan en dat de twee andere gaskranen hebben opengestaan zonder dat op de brandende pitten een pan heeft gestaan, kan derhalve ook niet worden gegeven.
Het meest aannemelijk is dan ook dat de vlam in de pan is geslagen in de pan met vlees met jus/vet/olie. Ondergetekende is er zich terdege van bewust dat dit een aanname betreft, maar is gebaseerd op het feit dat er drie gaskranen van pitten van de gaskookplaat hebben open gestaan.
Bij vraag 2:
Deze vraag is met betrekking tot het rapport (e-mailbericht) van de heer [technisch onderzoeker] d.d. 3 december 2007 lastig te beoordelen, omdat er met betrekking tot het door de heer [technisch onderzoeker] ingestelde onderzoek ter plaats geen uitgebreid onderzoeksrapport is opgemaakt en slechts is volstaan met een e-mailbericht voor zijn opdrachtgever met een globale omschrijving van zijn bevindingen. Het betreft naar de mening van ondergetekende summiere informatie. Kennelijk was zijn opdrachtgever van mening dat kon worden volstaan met het betreffende e-mailbericht.
Met betrekking tot voornoemde vraagstelling dient het volgende te worden opgemerkt. Aan de hand van het getuigenverhoor van de heer [technisch onderzoeker] d.d. 30 maart 2009, alsmede aan de hand van de inhoud van de brieven die door hem zijn opgesteld d.d. 5 november 2009 en 4 juli 2013 kan worden gesteld, dat daarin wel inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien correct verwerkte informatie is vertrekt onder de restrictie, dat de heer [technisch onderzoeker] niet geheel consistent is over de juiste stand van de drie gaskranen.
Het rapport van [technisch expert] bevat naar de mening van ondergetekende inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien bruikbare informatie met name met betrekking tot de te hanteren werkwijze bij een brandonderzoek en het opmaken van een onderzoeksrapport. Met betrekking tot het onderzoeksrapport dient echter wel nadrukkelijk te worden opgemerkt dat wanneer een dergelijk rapport niet is opgemaakt, dit niet wil zeggen dat er geen gedegen en uitgebreid onderzoek is ingesteld. Zoals eerder reeds is weergegeven is het één en ander sterk afhankelijk van de bevindingen van het onderzoek en de wensen van de opdrachtgever omtrent de wijze van rapportage.
Verder bevat het rapport met betrekking tot mogelijke andere oorzaken slechts aannames, die slechts gebaseerd kunnen zijn op dossieronderzoek en aan de hand van een beperkt aantal foto's.
Het rapport van de heer [schade-expert] betreft een summier rapport dat past binnen zijn werkzaamheden als schade-expert. Ondergetekende is van mening dat hetgeen in het rapport is vermeld, geen uitsluitsel geeft met betrekking tot het ontstaan van de brand.
Bij vraag 3:
- -
Aan de hand van het dossieronderzoek kan worden gesteld dat door de heer [technisch onderzoeker] ter plaatse een technisch onderzoek is ingesteld. Door de heer [technisch expert] is naar aanleiding van dat onderzoek eveneens een dossieronderzoek ingesteld. Aan de deskundigheid en integriteit van zowel de heer [technisch onderzoeker] als de heer [technisch expert] wordt niet getwijfeld.
- -
De mening van de heer [technisch expert] dat door de heer [technisch onderzoeker] een beperkt onderzoek heeft uitgevoerd, onder andere ingegeven door het feit dat er geen gedegen onderzoeksrapport ten grondslag ligt aan het ingestelde onderzoek door [technisch onderzoeker] wordt zoals eerder is vermeld, niet gedeeld.
De heer [technisch onderzoeker] heeft immers tijdens het getuigenverhoor een verklaring afgelegd over de wijze van het onderzoek dat hij heeft verricht. Tevens heeft hij in de twee eerder in dit rapport genoemde brieven aangegeven wel degelijk een uitgebreid onderzoek te hebben ingesteld. Het feit dat er ten tijde van dat onderzoek het één en ander niet uitgebreid fotografisch is vastgelegd en het feit dat er niet uitgebreid is gerapporteerd, wil nog niet zeggen dat ter plaatse een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat ondertekende van mening is, dat het wenselijk was geweest dat het één en ander uitgebreider fotografisch was vastgelegd.
- -
Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat de brand niet het gevolg is geweest van de vlam in een pan en dat een andere oorzaak ten grondslag ligt aan het ontstaan van de brand, blijft ondergetekende van mening dat ten tijde van de brand er wel degelijk drie kranen van de gaspitten (deels) hebben open gestaan.
- -
Ondergetekende komt uit een traditionele boerenfamilie. Daar was het gebruikelijk dat er 's middags een warme maaltijd werd gebruikt. De meeste oudere familieleden hebben tot hun overlijden of opname in verzorgingstehuizen 's middags een warme maaltijd gebruikt. Dat betroffen dan warme maaltijden bestaande uit aardappelen, vlees en groente.
Het feit dat door de heer [technisch onderzoeker] drie gaskranen zijn aangetroffen die (deels) open hebben gestaan, maakt het zeer aannemelijk dat op de betreffende gaskookplaat ten tijde van de brand drie pannen, met aardappelen, vlees en groente op het vuur kunnen hebben gestaan.
De deskundige heeft in zijn rapport vervolgens de (bijgevoegde) reactie van beide partijen op zijn conceptrapport besproken en geoordeeld dat deze niet tot aanpassing van zijn rapport leidden, zodat zijn voorlopige conclusie tevens zijn eindconclusie is geworden.
10.3
In de vraagstelling van het hof is met name verwezen naar de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van het tussenarrest van 17 juni 2014. Hierin is onder meer het volgende tot uitgangspunt genomen:
Wat daar ook van zij, uit de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s is voldoende komen vast te staan dat op het fornuis een pan met aardappelen stond en dat het gas, anders dan [geïntimeerde] veronderstelde, niet was uitgedraaid. Meer dan dat is tot op heden evenwel niet komen vast te staan. (r.o. 4.10)
Er zijn wel aanwijzingen dat er meer pannen op het vuur hebben gestaan, gelet op de omstandigheid dat volgens [technisch onderzoeker] drie gaskraantjes open stonden (…) Met betrekking tot de inhoud van de andere pan(nen) dan de pan met aardappelen is alleen gesproken van groenten. Gesuggereerd is wel dat er ook een pan met vlees geweest moet zijn omdat een traditionele maaltijd uit aardappelen, vlees en groenten bestaat maar die omstandigheid brengt niet mee dat de aanwezigheid van een pan met vlees als vaststaand kan worden aangenomen. Daarvoor ontbreken voldoende concrete aanwijzingen. Voor het navolgende gaat het hof ervan uit dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan en daarnaast mogelijk een pan met groenten, terwijl niet uitgesloten is dat er daarnaast nog een pan was met onbekende inhoud. (r.o. 4.11)
Het hof ziet in de bevindingen van de deskundige geen grond om deze uitgangspunten te verlaten. Zijn conclusie dat de brand niet is ontstaan in de pan met aardappelen brengt mee dat niet met voldoende zekerheid althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in dit tussenarrest is omschreven. De deskundige acht de aanwezigheid van een pan met groente en een pan met vlees met jus/vet/olie aannemelijk, maar de omstandigheden waarop hij dit oordeel baseert, zijn reeds verdisconteerd in de uitgangspunten die in het tussenarrest van 17 juni 2014 zijn opgenomen. Daaraan zijn door de deskundige in zijn rapport geen nieuwe gezichtspunten toegevoegd.
10.4
Een en ander brengt het hof tot de slotsom dat de oorzaak van de brand niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld zodat ook de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] daarvoor niet is komen vast te staan.
10.5
Bij zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] tevens een akte genomen met enkele producties. Hij vermeldt hierbij dat hij deze akte eerder na het tussenarrest van 17 juni 2014 heeft willen nemen. Zoals in het tussenarrest van 2 december 2014 onder 6. is vermeld, is de nadere akte van [appellant] op de rol geweigerd zodat deze toen niet tot de gedingstukken is gaan behoren. [geïntimeerde] maakt er in haar memorie na deskundigenbericht bezwaar tegen dat deze akte thans opnieuw genomen wordt. Het hof deelt dit bezwaar niet. Na het tussenarrest van 17 juni 2014 was een nadere akte buiten de orde, maar dat is nu niet het geval. De overgelegde producties behoren daarmee tot de gedingstukken.
10.6
Bij deze producties zijn enkele stukken waaruit [appellant] afleidt dat [geïntimeerde] erkent aansprakelijk te zijn voor de brand. De mededelingen waaruit [appellant] dit afleidt, zijn kennelijk gedaan tegenover de boekhouder van [appellant] , terwijl in de onderhavige procedure namens [geïntimeerde] haar aansprakelijkheid voor de brand juist gemotiveerd wordt betwist en deze aansprakelijkheid, zoals hiervoor geoordeeld, niet is komen vast te staan. In deze nadere stukken worden geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen met betrekking tot de feitelijke toedracht en de oorzaak van de brand, zodat deze stukken wat dat betreft geen nieuw licht op de zaak werpen en in zoverre niet relevant zijn. Het hof acht voor de wetenschap van [geïntimeerde] over de feiten haar getuigenverklaring bij het voorlopig getuigenverhoor op 30 maart 2009 bepalend.
10.7
Wat intussen wel een merkwaardige situatie oplevert, is dat [geïntimeerde] - volgens deze nadere stukken - met betrekking tot haar standpuntbepaling over het voeren van het hoger beroep in de correspondentie die namens haar is gevoerd een standpunt inneemt dat niet verenigbaar is met het standpunt dat namens haar in het hoger beroep zelf wordt ingenomen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] bij de Deken een klacht ingediend over het optreden van haar advocaat in dit hoger beroep, waaronder het (buiten haar medeweten) instellen van incidenteel appel. [geïntimeerde] heeft op de inhoud van de overgelegde nadere stukken niet inhoudelijk gereageerd, maar zich beperkt tot het innemen van het standpunt dat deze stukken buiten beschouwing moeten blijven. Dat standpunt deelt het hof, als gezegd, niet. Alvorens verder op de zaak en op de consequenties van het hiervoor gegeven oordeel over het ontbreken van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in te gaan, acht het hof het noodzakelijk dat de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid over de processuele positie van [geïntimeerde] wordt opgehelderd.
10.8
Het hof zal daarom [appellant] , die hierover begonnen is, in de gelegenheid stellen bij akte aan te geven waartoe de door hem genoemde klacht van [geïntimeerde] bij de Deken heeft geleid. [geïntimeerde] zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren. Het hof benadrukt dat deze aktewisseling voor geen ander doel is bestemd en dat mededelingen over andere onderwerpen door het hof buiten beschouwing zullen worden gelaten.
10.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
11. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 27 oktober 2015 voor akte aan de zijde van [appellant] met uitsluitend het hiervoor onder 10.8 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor brand in woning niet komen vast te staan. Procedure materieel gevoerd door WA-verzekeraar van bewoner die de formele partij is. Buiten medeweten van de formele partij is - met succes -incidenteel appel ingesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 2 december 2014
in de zaak van
1. [appellant],
2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant],
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde], weduwe van [echtgenoot],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 17 juni 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 214938/HA ZA 10-233 tussen partijen gewezen vonnis van 7 november 2012.
6. Het verdere verloop van het geding
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 17 juni 2014;
- -
de akte na tussenarrest van [appellant] van 15 juli 2014 met een productie;
- -
de antwoordakte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 12 augustus 2014.
[appellant] wenste daarna opnieuw een akte te nemen. [geïntimeerde] heeft hier bezwaar tegen gemaakt, waarop de nadere akte van [appellant] op de rol is geweigerd zodat deze niet tot de gedingstukken behoort. Partijen hebben daarna arrest gevraagd.
7. De verdere beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
7.1
In het tussenarrest van 17 juni 2014 heeft het hof de inschakeling van een deskundige gewenst geacht en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon en de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundige en over de vraagstelling die aan deze deskundige zal worden voorgelegd.
7.2
Partijen zijn het eens over de persoon van de te benoemen deskundige, te weten de heer [deskundige], verbonden aan I-TEK B.V. te [vestigingsplaats].
Het hof zal het voorstel van partijen volgen en de heer [deskundige] tot deskundige benoemen.
7.3
Met betrekking tot de vraagstelling aan de deskundige heeft het hof in rechtsoverweging 4.12 van het tussenarrest van 17 juni 2014 aangegeven dat het gaat om de vraag of op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het nog over te leggen en/of door de deskundige op te vragen rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen is omschreven.
[appellant] kan zich vinden in deze vraagstelling en refereert zich voor het overige aan het oordeel van het hof. [geïntimeerde] heeft elf vragen voorgesteld waarvan tien vragen betrekking hebben op de kwaliteit van het door technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] verrichte onderzoek en diens deskundigheid en een op het rapport van technisch expert [technisch expert].
7.4
In het onderzoek door de deskundige dient centraal te staan de vraag of de oorzaak van de brand kan worden vastgesteld. Daarbij spelen de verschillende onderzoeksrapporten een belangrijke rol, zoals blijkt uit de door het hof voorgenomen vraagstelling. Die rapporten zijn evenwel niet zelf het voorwerp van een kwaliteitsonderzoek, zoals de vraagstelling van [geïntimeerde] suggereert. Het hof zal daarom uitgaan van de voorgenomen vraagstelling en daaraan een meer algemeen geformuleerde vraag over de bruikbaarheid van de verschillende rapporten toevoegen. Het staat de deskundige intussen vrij om expliciet in te gaan op een of meer van de door [geïntimeerde] vermelde vragen, wanneer hij dat bij de beantwoording van de hem door het hof gestelde vragen noodzakelijk en/of wenselijk oordeelt.
7.5
Met betrekking tot de beschikbare stukken merkt het hof nog het volgende op. In het tussenarrest van 17 juni 2014 is melding gemaakt van een rapport van de heer [schade-expert] van 25 januari 2008 dat in de procedure nog niet is overgelegd (r.o. 4.5) en van daarbij behorende foto’s waarvoor hetzelfde geldt (r.o. 4.11). Het hof gaat ervan uit dat partijen de deskundige van deze bescheiden zullen voorzien.
7.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
8. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
8.1
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
- 1.
Kan naar uw oordeel op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008 met bijbehorende foto’s) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in het tussenarrest van 17 juni 2014 is omschreven (r.o. 4.10 en 4.11)?
- 2.
In hoeverre bieden de rapporten van [technisch onderzoeker] van 3 december 2007, van [schade-expert] van 25 januari 2008 en van [technisch expert] van 26 mei 2009 - met het oog op de beantwoording van de eerste vraag - inhoudelijk bruikbare en vaktechnisch gezien correct verwerkte informatie?
- 3.
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
8.2
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
de heer [deskundige],
I-TEK B.V.,
[adres] [vestigingsplaats],
[postbus],
tel. [telefoonnummer]
gsm [gsm]
e-mail [e-mail]
8.3
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
8.4
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € € 5.808,= inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 5.808,= inclusief btw, derhalve € 2.904,= inclusief btw, zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
8.5
benoemt mr. B.A. Meulenbroek tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
8.6
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 31 maart 2015 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant];
8.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 december 2014.
Uitspraak 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor brand in woning niet komen vast te staan. Procedure materieel gevoerd door WA-verzekeraar van bewoner die de formele partij is. Buiten medeweten van de formele partij is - met succes -incidenteel appel ingesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 17 juni 2014
in de zaak van
1. [appellant] ,
2. [appellante],
beiden wonende te Wijk en [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde] , weduwe van [echtgenoot],
wonende te Wijk en [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 7 november 2012 tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: 214938/HA ZA 10-233)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de tussenvonnissen van 2 juni 2010, 20 oktober 2010, 27 april 2011 en 21 september 2011.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] van 5 februari 2013 met grieven en producties;
- de conclusie van eis van [appellant] van 5 maart 2013;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 14 mei 2013;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 25 juni 2013 met producties en eiswijziging;
- de akte in het incidenteel appel van [appellant] van 9 juli 2013 met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 6 augustus 2013.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de negen grieven van [appellant] verwijst het hof naar de appeldagvaarding en voor de zeven grieven van [geïntimeerde] naar de memorie van grieven in het incidenteel appel. De grieven van [geïntimeerde] richten zich mede tegen het tussenvonnis van 20 oktober 2010, zodat het hoger beroep ook op dat vonnis betrekking heeft.
4. De beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
- a.
[appellant] was eigenaar van het pand, gelegen te [woonplaats] aan de [straatnaam][huisnummers] . Hij had een gedeelte van het pand verhuurd aan [geïntimeerde] , een zus van appellant sub 1, en haar inmiddels overleden echtgenoot. Op 28 november 2007 is het gehele pand afgebrand.
- b.
[appellant] was tegen het risico van brandschade verzekerd bij Delta Lloyd. Hij was voorafgaande aan de brand bezig met een aanzienlijke verbouwing van het pand en had met Delta Lloyd afgesproken na de verbouwing de verzekerde som aan te passen. Dit leidde ertoe dat [appellant] ten tijde van de brand onderverzekerd was. Delta Lloyd heeft een uitkering aan [appellant] gedaan ter hoogte van ruim € 140.000,=.
- c.
[appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de overige geleden schade, stellende dat zij haar woning onbeheerd had achtergelaten terwijl er pannen op het vuur stonden. [geïntimeerde] was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Interpolis.
- d.
Technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] van Delta Lloyd heeft enkele dagen na de brand een bezoek gebracht aan de locatie. Hij heeft hierover op 3 december 2007 per e-mail gerapporteerd en daarin geconcludeerd dat de brand in de keuken van [geïntimeerde] is ontstaan en dat hoogstwaarschijnlijk vuur in de pan is geslagen waarna de gordijnen in brand zijn geraakt.
- e.
Schade-expert [schade-expert] heeft daarna in opdracht van Interpolis een onderzoek ingesteld en in januari 2008 gerapporteerd. Hij concludeerde dat de oorzaak van de brand niet meer kon worden achterhaald.
- f.
In 2009 heeft op verzoek van appellant sub 1 jegens [geïntimeerde] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij negen getuigen zijn gehoord. Beide partijen en de rechtbank gaan kennelijk uit van de toepasselijkheid van artikel 192 Rv, zodat aan de afgelegde verklaringen dezelfde bewijskracht kan worden toegekend als aan verklaringen in het geding afgelegd.
- g.
Technisch expert [technisch expert] heeft in opdracht van Interpolis het dossier geanalyseerd. Hij heeft in zijn rapport van 26 mei 2009 geconcludeerd dat uit het dossier niet blijkt dat de oorzaak van de brand onomstotelijk is vastgesteld. Er zijn meerdere oorzaken voor de brand mogelijk, aldus [technisch expert] .
4.2
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de woning heeft verlaten terwijl er nog pannen op het vuur stonden. Daardoor is volgens [appellant] de brand ontstaan. Op grond hiervan vordert [appellant] , samengevat, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de brand op 28 november 2007 en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 598.109,= met rente en kosten.
[geïntimeerde] betwist de gestelde toedracht en oorzaak van de brand en de omvang van de schade.
4.3
Bij tussenvonnis van 2 juni 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 16 juli 2010 plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] uit de woning is vertrokken nadat zij drie pannen met eten op het vuur had gezet en dat de brandhaard is ontstaan doordat de pannen op het vuur stonden. Deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank jegens [appellant] onrechtmatig en kan aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Met het oog op de vaststelling van de omvang van de schade heeft de rechtbank een deskundigenbericht aangekondigd. Bij tussenvonnis van 27 april 2011 heeft de rechtbank bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden uitgevoerd en een deskundige voorgesteld; deze deskundige is bij tussenvonnis van 21 september 2011 benoemd. Op 1 mei 2012 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Bij eindvonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld, kort gezegd, tot betaling van een bedrag van € 491.690,60 verminderd met het volgens de rechtbank uitgekeerde bedrag van € 143.838,= en vermeerderd met wettelijke rente. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten.
4.4
In het tussenvonnis van 20 oktober 2010 vermeldt de rechtbank als tot de procedure behorende stukken onder meer een brief van mr. Bouman van 12 juli 2010 met een productie en een brief van mr. De Man van 12 juli 2010 met een aantal producties. Deze twee brieven ontbreken in het procesdossier dat aan het hof is overgelegd. Op het verzoek van het hof om het dossier alsnog te completeren hebben beide advocaten alleen de brief van mr. Bouman overgelegd. Het hof beschikt daarom niet over de brief van mr. De Man van 12 juli 2010 met de daarbij gevoegde producties.
4.5
Bij het voorlopig getuigenverhoor is onder meer de heer [schade-expert] als getuige gehoord. Uit zijn verklaring blijkt dat hij ingaat op een rapport van zijn hand van 25 januari 2008 dat hem door de rechter-commissaris wordt voorgehouden. De strekking van dit rapport blijkt uit de getuigenverklaring maar het rapport zelf is in de procedure niet overgelegd. Het hof gaat ervan uit dat dit alsnog zal gebeuren.
4.6
In zijn toelichting op het principaal appel heeft [appellant] aangegeven dat zijn hoger beroep zich niet zozeer richt tegen het deskundigenbericht als wel tegen het niet honoreren van een aantal bijkomende c.q. indirecte schadeposten/vervolgschadeposten. De grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel appel richten zich zowel tegen het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] (de eerste drie grieven) als tegen de toewijzing van schadeposten (de overige grieven). Een van die overige grieven, grief 6, betreft de hoogte van het bedrag dat opstalverzekeraar Delta Lloyd aan [appellant] heeft uitgekeerd. De rechtbank is uitgegaan van een bedrag van € 143.838,=, maar partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat een bedrag van € 146.018,= is uitgekeerd. [appellant] heeft in verband hiermee bij memorie van antwoord in het incidenteel appel zijn vordering met een bedrag van € 2.179,= (bedoeld zal zijn: € 2.180,=) verminderd. Deze grief behoeft verder geen bespreking.
4.7
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] tegen de vorderingen van [appellant] betreft de gestelde toedracht bij het ontstaan van de brand, de oorzaak van de brand en de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor de schade die daardoor is ontstaan. Het hof zal eerst hierop ingaan en daarmee op de eerste drie grieven van [geïntimeerde] die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
4.8
De rechtbank heeft vooropgesteld dat het aan [appellant] is om het bewijs van de gestelde toedracht van de brand te leveren. Dit uitgangspunt is - terecht - niet bestreden, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Het hof neemt verder tot uitgangspunt dat wanneer komt vast te staan dat [geïntimeerde] het vuur heeft laten aan staan en dat hierin de oorzaak van de brand is gelegen, zij daardoor jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, dat dit aan haar kan worden toegerekend en dat zij in dat geval gehouden is de daardoor ontstane schade aan hem te vergoeden.
4.10
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat zij op 28 november 2007 aan het einde van de ochtend de aardappelen heeft opgezet voor de maaltijd en dat zij daarna met haar man is weggegaan naar de supermarkt. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij het vuur onder de aardappelen had uitgezet. Op de vraag of zij nog een pannetje op het vuur heeft gezet, heeft zij geantwoord dat zij dat echt niet meer kan zeggen. Andere verklaringen en foto’s bevestigen de aanwezigheid van de pan aardappelen op het fornuis. Over de vraag of er op het moment van het uitbreken van de brand nog meer pannen op het fornuis hebben gestaan en zo ja, hoeveel lopen de verklaringen uiteen. Een van de brandweerlieden die ter plaatse zijn geweest heeft verklaard dat er nog een pan naast het fornuis stond en een andere brandweerman dat er op de linkerpit nog iets stond dat volledig versmolten was, naar hij dacht een steelpannetje. Technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] schrijft in zijn rapportage van 3 december 2007 dat er enkele pannen op het gas stonden, met aardappelen en groenten. Als getuige heeft hij echter verklaard dat hij één pan op het fornuis heeft aangetroffen. Verder heeft [technisch onderzoeker] verklaard dat drie van de vier gaskraantjes gedeeltelijk openstonden. Over de mate waarin deze open stonden, lopen de verklaringen die hij bij verschillende gelegenheden heeft afgelegd uiteen, zoals [geïntimeerde] in haar antwoordakte van 6 augustus 2013 terecht opmerkt. Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat deze verschillen enige twijfel doen ontstaan met betrekking tot de nauwkeurigheid van de bevindingen van [technisch onderzoeker] . Wat daar ook van zij, uit de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s is voldoende komen vast te staan dat op het fornuis een pan met aardappelen stond en dat het gas, anders dan [geïntimeerde] veronderstelde, niet was uitgedraaid. Meer dan dat is tot op heden evenwel niet komen vast te staan.
4.11
Er zijn wel aanwijzingen dat er meer pannen op het vuur hebben gestaan, gelet op de omstandigheid dat volgens [technisch onderzoeker] drie gaskraantjes open stonden en de opmerking van [technisch expert] in zijn rapport van 26 mei 2009 dat hij foto’s bij het rapport van [schade-expert] heeft gezien ‘waarbij zich afbeeldingen van vermoedelijk de keuken bevinden, met inderdaad pannen op het kooktoestel’. Het rapport van Kaesberry waar [technisch expert] op doelt, is in deze procedure, zoals gezegd, niet overgelegd. Hetzelfde geldt voor bedoelde foto’s, zodat niet kan worden vastgesteld wat daarop precies te zien is. Met betrekking tot de inhoud van de andere pan(nen) dan de pan met aardappelen is alleen gesproken van groenten. Gesuggereerd is wel dat er ook een pan met vlees geweest moet zijn omdat een traditionele maaltijd uit aardappelen, vlees en groenten bestaat maar die omstandigheid brengt niet mee dat de aanwezigheid van een pan met vlees als vaststaand kan worden aangenomen. Daarvoor ontbreken voldoende concrete aanwijzingen.
Voor het navolgende gaat het hof ervan uit dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan en daarnaast mogelijk een pan met groenten, terwijl niet uitgesloten is dat er daarnaast nog een pan was met onbekende inhoud.
4.12
Vervolgens is de vraag aan de orde of in die situatie de brand, waarvan aangenomen mag worden dat deze is begonnen in het gedeelte van de woning waarin zich de keuken van [geïntimeerde] bevond, zijn oorzaak heeft gevonden in het in enige mate aan laten staan van het gas onder een of meer pannen. [appellant] meent dat dit voor de hand ligt en ook technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] ziet geen andere mogelijke oorzaak, maar die opvatting is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, met name door het rapport van [technisch expert] . Het hof acht het gewenst thans een deskundige in te schakelen ter beantwoording van de vraag of op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het nog over te leggen en/of door de deskundige op te vragen rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in de hieraan voorafgaande rechtsoverwegingen is omschreven. Het hof is voornemens hiertoe een deskundige benoemen en de kosten van het onderzoek voorshands ten laste van beide partijen te brengen.
4.13
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten, bij voorkeur eensluidend, over de persoon en de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundige en over de vraagstelling die aan deze deskundige zal worden voorgelegd. Deze aktewisseling is niet voor enig ander doel bestemd.
4.14
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 juli 2014 voor akte aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juni 2014.