Rb. Noord-Nederland, 27-10-2015, nr. 19.997500-07
ECLI:NL:RBNNE:2015:4949
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-10-2015
- Zaaknummer
19.997500-07
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:4949, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑10‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:6069
- Vindplaatsen
EeR 2016, afl. 1, p. 30
Uitspraak 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in de door de verbalisanten vervaardigde kasopstelling ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 461.416,-- aan contante ontvangsten uit de verkoop van snacks aan consumenten op evenementen vanuit de snackwagen, welke bedragen beschikbaar waren voor het doen van contante uitgaven. Dit leidt tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 2006 tot en met 2008 dient te worden geschat op: € 885.161,-- minus € 461.416,-- is € 423.745,--.
Rechtbank Noord-Nederand
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/997500-07
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 27 oktober 2015 in de zaak (vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel) van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
veroordeelde.
Gang van zaken
De officier van justitie heeft op 5 maart 2012 een ontnemingsvordering na veroordeling in de strafzaak aanhangig gemaakt, die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel van € 885.161,13.
Op 3 april 2012 zijn ter openbare terechtzitting gehoord: veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie. Het onderzoek is geschorst tot de terechtzitting op 21 september 2012 om de veroordeelde en de verdediging in de gelegenheid te stellen schriftelijk verweer te voeren tegen de ontnemingsvordering.
Ter terechtzitting van 21 september 2012 is het onderzoek geschorst tot de terechtzitting op 27 november 2012.
Op 27 november 2012 zijn ter openbare terechtzitting gehoord: veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.A. de Kock voornoemd, en de officier van justitie. Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd omdat de rechtbank, evenals de verdediging, een nader onderzoek door een forensisch accountant noodzakelijk achtte. Voorts achtte de rechtbank het gewenst dat de [getuige] werd gehoord.
De rechter-commissaris heeft op 14 maart 2013 de [getuige] gehoord.
Op 6 juli 2013 heeft mw. drs. I.K. Toxopeus-de Vries, forensisch accountant, haar deskundigenonderzoek afgerond en verzonden aan de rechter-commissaris. Op 8 juli 2013 zijn afschriften van dat rapport aan de officier van justitie en raadsvrouw mr. De Kock gezonden.
Op 2 juni 2015 zijn ter openbare terechtzitting gehoord: veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. De Kock en de officier van justitie. Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd voor onder meer het opmaken van een aanvullend proces-verbaal door de belastingdienst/FIOD en het door de raadsvrouw in kopie toevoegen aan het dossier van het schriftje met inkomsten en uitgaven dat veroordeelde heeft bijgehouden.
Op 15 september 2015 tenslotte zijn ter openbare terechtzitting gehoord: veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. De Kock voornoemd, de officier van justitie en de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] , beiden controle-ambtenaar, verbonden aan de belastingdienst.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken met betrekking tot de ontnemings-vordering.
De beoordeling
Vooraf
Zowel de rechtbank, in eerste aanleg, als het hof, in hoger beroep, hebben veroordeelde in de strafzaak vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 7, welk verwijt zakelijk weergegeven inhield dat veroordeelde deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Het samenwerkingsverband tussen veroordeelde en de medeverdachten werd door rechtbank en hof niet voldoende gestructureerd geacht om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van de het Wetboek van Strafrecht. Wel achtten zowel rechtbank als hof bewezen - kort gezegd - dat veroordeelde jarenlang heeft gehandeld in illegaal vuurwerk, dat hij zich heeft beziggehouden met hennepteelt en -handel en dat hij bedrog heeft gepleegd met handelsmerken. Dit heeft geleid tot veroordeling zowel door de rechtbank als het hof. Dat in het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie door rechtbank en hof is overwogen dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van witwassen, leidt er onder de gegeven veroordeling niet toe dat door de officier van justitie, door de onderhavige ontnemingsvordering in te dienen, is gehandeld in strijd met artikel 6, lid 2, EVRM, zoals dat door de verdediging is bepleit. Dit verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde, nu - gelet op de gang van zaken op eerdere zittingen - zij zich er op had ingesteld en mocht verwachten dat de officier van justitie zou meegaan in de zienswijze inhoudende dat er rekening zou moeten worden gehouden met de contante ontvangsten uit de verkopen met de snackwagen en dat de officier er nu plotseling van uitgaat dat de gegevens in het door haar cliënt aangeleverde schriftje onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank kan de raadsvrouw hierin niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie door het standpunt in te nemen dat de berekening van de verbalisanten van het wederrechtelijk verkregen voordeel zorgvuldig is geschied en dat de gegevens uit het schriftje, dat pas na de terechtzitting in juni 2015 door veroordeelde aan de rechtbank en de officier ter beschikking is gesteld, na een op zijn verzoek ingesteld onderzoek onbetrouwbaar zijn en derhalve niet kunnen worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, niet in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde gehandeld. De officier heeft ter terechtzitting onderbouwd aangegeven waarom in zijn ogen de gegevens in het schriftje als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Ook dit verweer van de raadsvrouw wordt dus verworpen.
Het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de verbalisanten in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel geschat aan de hand van de contante geldstromen binnen de handelsonderneming van veroordeelde over de jaren 2006 tot en met 2008 (door toepassing van de zogenaamde kasopstelling). In dat rapport wordt aangegeven dat er in de jaren 2006 tot en met 2008 in totaal een bedrag van € 885.161,13 als onverklaarbaar inkomen is aan te merken. Dit bedrag is volgens de verbalisanten en de officier van justitie in zijn vordering dan ook het geschatte door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel over de genoemde jaren.
In antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen geeft de door de rechter-commissaris ingeschakelde deskundige drs. Toxopeus - De Vries, forensisch accountant, op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek ten aanzien van de administratie van de [Handelsonderneming] , aan dat niet alle aannemelijke contante inkomsten uit de verkoop van snacks met de snackwagen van [Handelsonderneming] zijn opgenomen in de kasopstelling en dat het aannemelijk is dat een deel van de contante stortingen in de kasopstelling betrekking heeft op de contante inkomsten uit de verkoop van snacks en dus niet als onverklaarbaar inkomen dient te worden aangemerkt. Verder geeft ze aan dat in redelijkheid dient te worden aangenomen dat er in de jaren 2006 tot en met 2008 sprake was van contante inkomsten uit de verkoop van snacks. Voor 2006 heeft ze in het geheel geen verkopen van snacks aangetroffen in de administratie en voor 2007 en 2008 alleen maar als het gaat om snackverkopen betreffende doorverkoop aan andere ondernemers en niet als het gaat om contante verkopen aan consumenten op evenementen.
De rechtbank conformeert zich aan deze zorgvuldig onderbouwde conclusies van de deskundige en is van oordeel dat deze contante verkopen met de snackwagen aan consumenten op evenementen alsnog in de kasopstelling dienen te worden betrokken om tot een daadwerkelijke schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen.
Namens veroordeelde is op de terechtzitting van 2 juni 2015 een schriftje getoond, waarin volgens hem de inkomsten uit de verkopen vanuit zijn snackwagen in de genoemde periode zijn opgenomen. De rechtbank is toen verzocht om dit schriftje aan het dossier toe te voegen. Op die terechtzitting heeft de officier van justitie zich hiertegen verzet omdat dit verzoek in zijn ogen te laat is gedaan. De rechtbank heeft ter terechtzitting het verzoek van veroordeelde ingewilligd, omdat de gegevens in het schriftje van belang zouden kunnen zijn voor het bepalen van het geschatte door veroordeelde verkregen wederrechtelijke voordeel. Een afschrift van het schriftje is vervolgens door de raadsvrouw aan de rechtbank en de officier van justitie gezonden. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 15 september 2015 bepleit dat deze door of namens haar cliënt opgetekende ontvangsten uit verkopen met de snackwagen tijdens evenementen alsnog in de kasopstelling moeten worden betrokken. Ze geven volgens haar een betrouwbare weergave van de met de snackwagen behaalde omzet.
Volgens het proces-verbaal van ambtshandeling van 2 september 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD te [plaats] , komt uit het schriftje over de jaren 2006 tot en met 2008 naar voren dat met de snackwagen in totaal een omzet van € 461.416,15 zou zijn behaald.
In dit proces-verbaal wordt verder aangegeven dat, in ieder geval op een aantal onderdelen, wordt getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de in het schriftje opgenomen omzetten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting op grond van de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de gegevens in het schriftje als standpunt ingenomen dat het in het schriftje gepresenteerde cijfermateriaal onbetrouwbaar is en dat dit door veroordeelde gepresenteerde cijfermateriaal buiten beschouwing gelaten dient te worden. Veroordeelde is er volgens de officier niet in geslaagd het in door de verbalisanten geschatte bedrag van € 885.161,13 te ontkrachten. De officier van justitie blijft dan ook bij zijn aanvankelijk ingenomen standpunt dat de uitkomst van de in zijn ogen goed onderbouwde kasopstelling van de verbalisanten dient te worden aangemerkt als het geschatte door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel.
De rechtbank constateert - voor zover valt te overzien - dat de in het schriftje opgenomen verkoopcijfers alle betrekking hebben op verkopen van snacks aan consumenten op evenementen en niet ten dele op de doorverkoop van snacks aan andere ondernemers. De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of de door veroordeelde in het schriftje aangereikte bedragen een voldoende betrouwbare, en daarmee in de kasopstelling te hanteren, weergave vormen van de daadwerkelijk met de snackwagen op evenementen behaalde omzetten door verkoop van snacks aan consumenten.
Om dit te kunnen verifiëren gaat de rechtbank te rade bij de conclusies van de deskundige Toxopeus - De Vries in haar rapport naar aanleiding van de door de rechtbank aan haar gestelde vragen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat de deskundige Toxopeus - De Vries ten aanzien van de omvang van de behaalde omzetten met de snackwagen heeft geconcludeerd dat ze twijfels heeft met betrekking tot de juistheid van de inkomsten uit de verkoop van snacks zoals deze zijn weergegeven in de door dhr. [naam] aangeleverde gegevens, wiens administratiekantoor op verzoek van de veroordeelde de administratie van [Handelsonderneming] over de jaren 2006 tot en met 2008 heeft nagelopen op met name contante verkopen van snacks. De conclusie heeft ze zorgvuldig onderbouwd en daarmee inzichtelijk gemaakt. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over. Dit leidt er toe dat de rechtbank de uitkomsten van het door [naam] uitgevoerde onderzoek niet zal volgen.
Verder geeft ze aan dat, nu er betrouwbare informatie is met betrekking tot de inkoopwaarde van de snacks, een schatting kan worden gemaakt van de inkomsten uit snackverkoop door de inkoopwaarde te verminderen met een normaal percentage voor afval en het totaal van de inkopen te vermeerderen met een redelijke en normale marge die wordt behaald bij snackverkopen op evenementen.
Ter terechtzitting van 15 september 2015 zijn [deskundige 1] en [deskundige 2] , beiden werkzaam als controle-ambtenaar bij de belastingdienst, als deskundigen bevraagd omtrent de te hanteren marge bovenop de inkoop om in redelijkheid de behaalde omzet te kunnen schatten. Desgevraagd geven ze beiden aan dat het moeilijk is om een exact opslagpercentage te benoemen voor ondernemingen als die van veroordeelde, te weten een snackwagen die zich bezighoudt met de verkoop van snacks op evenementen. Er is volgens hen geen concreet branchecijfer voor dit soort ondernemingen beschikbaar. Het is sterk afhankelijk van specifieke aspecten die betrekking hebben op een bepaalde onderneming. Wel kunnen ze aangeven dat het opslagpercentage tussen de 150 en 180% zal liggen, gelet op de hen bekende branchecijfers van ondernemingen in hetzelfde segment.
De rechtbank constateert dat de deskundige Toxopeus - De Vries de inkopen van snacks aan de hand van aanwezige facturen/bonnen in de administratie van veroordeelde heeft vastgesteld op de volgende bedragen in de onderscheiden jaren (blz. 29 rapport):
-2006 € 12.266,34
-2007 - 75.304,05
-2008 - 77.134,53
Totaal € 164.704,92
Indien, naar aanleiding van de verklaringen van de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] , wordt uitgegaan van het voor veroordeelde meest gunstige opslagpercentage, leidt dat bij toepassing van de door de deskundige Toxopeus - De Vries aangedragen methode tot de volgende berekening over de periode van 2006 tot en met 2008:
€ 164.705,-- (totaalbedrag ingekochte snacks) + € 296.469,-- (toegepaste marge van 180%) = € 461.174,--.
De rechtbank stelt vast dat door toepassing van deze rekenmethode de geschatte omzet slechts een gering bedrag afwijkt van de omzet die is aangereikt door veroordeelde in het schriftje. Op grond van deze conclusie is de rechtbank van oordeel dat de in het schriftje opgenomen contante ontvangsten uit de verkoop van snacks met de snackwagen op evenementen, voldoende betrouwbaar zijn en dat deze ontvangsten, ten behoeve van de schatting van het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel, alsnog in de kasopstelling meegenomen dienen te worden.
De rechtbank heeft er in dit verband kennis van genomen dat de met behulp van de door de deskundige Toxopeus - De Vries aangereikte methode geschatte totale opbrengst iets afwijkt van het totaal bedrag aan opbrengsten dat uit het schriftje blijkt en dat volgens de methode van die deskundige ook rekening dient te worden gehouden met een percentage voor afval en met de omstandigheid dat een deel van de ingekochte snacks aan andere ondernemers is doorverkocht. De rechtbank heeft zich in dit verband bovendien gerealiseerd dat wordt uitgegaan van een geschat percentage van 180% voor opslag.
Desondanks acht de rechtbank de geschatte uitkomst van de door de deskundige aangereikte methodiek bruikbaar om te kunnen verifiëren of de door veroordeelde in het schriftje aangereikte gegevens voldoende betrouwbaar zijn om ze in de schatting van het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel te kunnen betrekken.
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in de door de verbalisanten vervaardigde kasopstelling ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 461.416,-- aan contante ontvangsten uit de verkoop van snacks aan consumenten op evenementen vanuit de snackwagen, welke bedragen beschikbaar waren voor het doen van contante uitgaven.
Dit leidt tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 2006 tot en met 2008 dient te worden geschat op: € 885.161,-- minus € 461.416,-- is
€ 423.745,--.
De rechtbank stelt vast dat het rapport naar aanleiding van het onderzoek door de deskundige Toxopeus - De Vries gereed is gekomen op 6 juli 2013 en op 8 juli 2013 in afschrift is verzonden naar de officier van justitie. Pas op 2 juni 2015 is de zaak wederom ter terechtzitting van de rechtbank behandeld. Voor zover valt te overzien hebben er zich in de tussenliggende periode van bijna twee jaar geen onderzoekhandelingen of andere activiteiten door of namens justitie voorgedaan. Desgevraagd heeft de officier op de terechtzitting van 2 juni 2015 aangegeven dat hij niet weet waarom deze zaak, na ontvangst van het uitgebrachte deskundigenrapport, niet eerder op een terechtzitting is aangebracht. Nu de officier van justitie de zaak op 5 maart 2012 aanhangig heeft gemaakt en de eerste behandeling van de ontnemingszaak heeft plaatsgevonden op de regiezitting van 3 april 2012, is er met name vanwege genoemde periode van bijna twee jaar van inactiviteit van de zijde van het Openbaar Ministerie naar het oordeel van de rechtbank sprake van overschrijding van de redelijke termijn en dient deze overschrijding te worden gecompenseerd door vermindering van het ontnemingsbedrag met 10%. De rechtbank legt aan de veroordeelde derhalve de verplichting op om aan de Staat het bedrag van € 423.745,-minus € 42.375,-- is € 381.370,-- te betalen ter ontneming van het door hem verkregen wederrechtelijk voordeel.
Beslissing
De rechtbank:
stelt het geschatte wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel vast op
€ 423.745,--;
legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat een geldbedrag van € 381.370,-- te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J.N.M. Blom, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 oktober 2015.
Mr. Blom is buiten staat deze uitspraak binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.