Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 18-10-2006
- Bronpublicatie:
25-09-2006, PbEU 2006, L 269 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 1419/2006)
- Inwerkingtreding
18-10-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-09-2006, PbEU 2006, L 269 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 1419/2006)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 83,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Teneinde een regeling tot stand te brengen waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst, dient voor een doeltreffende en eenvormige toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag in de gehele Gemeenschap te worden gezorgd. Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 81 en 82(*) van het Verdrag (4), heeft het mogelijk gemaakt een communautair beleid op het gebied van het mededingingsrecht te ontwikkelen dat tot de verspreiding van een mededingingscultuur in de Gemeenschap heeft bijgedragen. Thans dient deze verordening echter in het licht van de opgedane ervaring te worden vervangen, teneinde te voorzien in bepalingen die aan de uitdagingen van de geïntegreerde markt en de komende uitbreiding van de Gemeenschap zijn aangepast.
- (2)
Met name dient opnieuw te worden nagedacht over de wijze waarop de in artikel 81, lid 3, van het Verdrag vervatte uitzondering op het verbod van mededingingbeperkende overeenkomsten werkt. Hierbij moet volgens artikel 83, lid 2, onder b), van het Verdrag de noodzaak in acht worden genomen enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren en anderzijds de administratieve controle zo veel mogelijk te vereenvoudigen.
- (3)
Het bij Verordening nr. 17 ingevoerde gecentraliseerde stelsel biedt niet langer een garantie voor een evenwicht tussen deze twee doelstellingen. Enerzijds belemmert het de toepassing van de communautaire mededingingsregels door de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en behelst het een aanmeldingsregeling die de Commissie belet zich bij voorrang op de bestraffing van de zwaarste inbreuken toe te leggen. Anderzijds brengt het voor de ondernemingen hoge kosten mee.
- (4)
Dit stelsel dient bijgevolg te worden vervangen door een stelsel van wettelijke uitzondering, waarin de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bevoegd zijn niet alleen artikel 81, lid 1, en artikel 82 van het Verdrag, die volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen rechtstreekse werking hebben, maar ook artikel 81, lid 3, van het Verdrag toe te passen.
- (5)
Met het oog op een daadwerkelijke handhaving van de communautaire mededingingsregels onder eerbiediging van de fundamentele rechten van de verdediging, moet deze verordening regels bevatten inzake de bewijslast op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Het bewijs van inbreuk op de artikelen 81, lid 1, en 82 van het Verdrag moet rechtens genoegzaam worden geleverd door de partij of de autoriteit die de inbreuk aanvoert. De onderneming of ondernemersvereniging die verweer voert tegen een bewezen inbreuk moet rechtens genoegzaam het bewijs leveren dat aan de voorwaarden is voldaan om dat verweer te laten gelden. Deze verordening doet geen afbreuk aan de nationale voorschriften inzake de bewijsstandaard of aan de plicht van de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten de relevante feiten van een zaak vast te stellen mits dergelijke voorschriften en plichten verenigbaar zijn met algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.
- (6)
Ter verzekering van een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels dienen de nationale mededingingsautoriteiten nauwer bij die toepassing te worden betrokken. Te dien einde moeten zij over de bevoegdheid beschikken het Gemeenschapsrecht toe te passen.
- (7)
De nationale rechterlijke instanties vervullen bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels een wezenlijke taak. Zij beschermen de uit het Gemeenschapsrecht voortvloeiende subjectieve rechten door geschillen tussen particulieren te beslechten, met name door aan de slachtoffers van inbreuken schadevergoeding toe te kennen. De rol van de nationale rechterlijke instanties is dienaangaande complementair aan die van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Het is bijgevolg noodzakelijk hun de bevoegdheid toe te kennen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag ten volle toe te passen.
- (8)
Teneinde de daadwerkelijke handhaving van de mededingingsregels van de Gemeenschap en de goede werking van de in deze verordening opgenomen samenwerkingsmechanismen te waarborgen, moeten de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten ertoe verplicht worden ook de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen wanneer ze het nationale mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten en praktijken welke de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Om te zorgen voor gelijke spelregels in het kader van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen binnen de interne markt, moet op grond van artikel 83, lid 2, onder e), van het Verdrag tevens de verhouding tussen de nationale wetgeving en het mededingingsrecht van de Gemeenschap bepaald worden. Daartoe moet worden bepaald dat de toepassing van nationale mededingingswetten op overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet mag leiden tot het verbieden van dergelijke overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen indien ze niet ook uit hoofde van het mededingingsrecht van de Gemeenschap verboden zijn. De begrippen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn autonome concepten uit het mededingingsrecht van de Gemeenschap die van toepassing zijn op gecoördineerd gedrag van ondernemingen op de markt volgens de uitleg van de communautaire rechterlijke instanties. Lidstaten mogen uit hoofde van de onderhavige verordening niet worden belet om op hun grondgebied strengere nationale mededingingswetten aan te nemen en toe te passen die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verbieden of bestraffen. Die strengere nationale wetten kunnen bepalingen omvatten die misbruik van economisch afhankelijke ondernemingen verbieden of bestraffen. Voorts is deze verordening niet van toepassing op nationale wetten die strafrechtelijke sancties opleggen aan natuurlijke personen, behalve indien deze sancties het middel vormen waarmee op ondernemingen toepasselijke mededingingsregels worden toegepast.
- (9)
Het doel van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag is de bescherming van de mededinging op de markt. Deze verordening, die wordt aangenomen om aan die bepalingen van het Verdrag uitvoering te geven, belet de lidstaten niet om op hun grondgebied nationale wetgeving ten uitvoer te leggen ter bescherming van andere rechtmatige belangen, op voorwaarde dat deze wetgeving verenigbaar is met algemene beginselen en andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht. In zoverre deze nationale wetgeving overwegend een ander doel dan de bescherming van de mededinging op de markt nastreeft, mogen de bevoegde mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten deze wetgeving op hun grondgebied toepassen. Dienovereenkomstig mogen lidstaten uit hoofde van deze verordening op hun grondgebied nationale wetgeving ten uitvoer leggen die eenzijdige of contractuele, onder oneerlijke handelspraktijken vallende handelingen verbiedt of bestraft. Een dergelijke wetgeving streeft een specifiek doel na, ongeacht de feitelijke of vermoedelijke effecten van dergelijke handelingen op de mededinging op de markt. Dit is met name het geval voor wetgeving die verbiedt dat ondernemingen hun handelspartners ongerechtvaardigde, onevenredige of ongegronde voorwaarden opleggen, van hen verkrijgen of proberen te verkrijgen.
- (10)
Verordeningen van de Raad zoals nr. 19/65/EEG(1), (EEG) nr. 2821/71(2), (EEG) nr. 3976/87 (3), (EEG) nr. 1534/91 (4) of (EEG) nr. 479/92 (5) verlenen de Commissie bevoegdheid om artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde categorieën overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Op de door dergelijke verordeningen gedefinieerde gebieden heeft de Commissie zogenoemde groepsvrijstellingsverordeningen vastgesteld waarbij zij artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing verklaart op categorieën van overeenkomsten, besluiten en onderlinge afgestemde feitelijke gedragingen en kan zij deze blijven vaststellen. Wanneer overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarop deze verordeningen van toepassing zijn desondanks gevolgen hebben die onverenigbaar zijn met artikel 81, lid 3, van het Verdrag, moeten de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over de bevoegdheid beschikken om in een specifiek geval het voordeel van de groepsvrijstellingsverordening in te trekken.
- (11)
Om voor de toepassing van de Verdragsbepalingen te zorgen, moet de Commissie beschikkingen tot ondernemingen en ondernemersverenigingen kunnen richten die ertoe strekken aan inbreuken op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag een einde te maken. Zodra een rechtmatig belang aanwezig is, moet zij ook een beschikking tot vaststelling van een inbreuk kunnen geven wanneer die inbreuk reeds beëindigd is, zelfs zonder een geldboete op te leggen. Voorts dient de bevoegdheid van de Commissie om beschikkingen houdende voorlopige maatregelen te geven, die door het Hof van Justitie is erkend, uitdrukkelijk in deze verordening te worden opgenomen.
- (12)
Deze verordening dient uitdrukkelijk te voorzien in de bevoegdheid van de Commissie om, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, alle maatregelen ter correctie van gedragingen alsook structurele maatregelen te kunnen opleggen die noodzakelijk zijn om aan de inbreuk daadwerkelijk een einde te maken. Structurele maatregelen dienen alleen te worden opgelegd als er niet een even effectieve maatregel ter correctie van gedragingen bestaat of als een dergelijke maatregel voor de betrokken onderneming belastender zou zijn dan een structurele maatregel. Wijzigingen in de ondernemingsstructuur zoals die vóór het plegen van de inbreuk bestond, zouden slechts evenredig zijn indien een gerede kans bestaat op een voortdurende of herhaalde inbreuk die voortvloeit uit de structuur zelf van de onderneming.
- (13)
Wanneer de betrokken ondernemingen in de loop van een procedure die tot een verbodsbeschikking zou kunnen leiden, de Commissie toezeggingen doen om aan haar bezorgdheden tegemoet te komen, moet de Commissie bij beschikking die toezeggingen voor die ondernemingen een verbindend karakter kunnen verlenen. In toezeggingsbeschikkingen moet worden vastgesteld dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan, zonder dat wordt geconcludeerd of er al dan niet een inbreuk is gepleegd of nog steeds wordt gepleegd. Toezeggingsbeschikkingen laten de bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten om zo'n inbreuk al dan niet vast te stellen en een beslissing over de zaak te nemen, onverlet. Toezeggingsbeschikkingen zijn niet geschikt als de Commissie voornemens is een boete op te leggen.
- (14)
Het kan ook nuttig zijn dat de Commissie in uitzonderlijke gevallen, wanneer het algemeen belang van de Gemeenschap dat vereist, een beschikking van declaratoire aard geeft waarbij zij vaststelt dat het verbod van artikel 81 of dat van artikel 82 van het Verdrag niet van toepassing is, dit om de rechtsregels te verduidelijken en voor een samenhangende toepassing ervan in de Gemeenschap te zorgen, in het bijzonder ten aanzien van nieuwe soorten overeenkomsten of feitelijke gedragingen waarover in de bestaande jurisprudentie of bestuurspraktijk geen precedenten bestaan.
- (15)
De Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten moeten tezamen een netwerk van overheidsinstanties vormen, die de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking toepassen. Daartoe moeten kennisgevings- en raadplegingsmechanismen in het leven worden geroepen. Verdere modaliteiten voor samenwerking binnen het netwerk worden vastgesteld en herzien door de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten.
- (16)
Niettegenstaande andersluidende nationale bepalingen moet de uitwisseling van, zelfs vertrouwelijke, gegevens en het gebruik van deze gegevens als bewijsmateriaal mogelijk worden gemaakt tussen de tot het netwerk behorende instanties. De gegevens kunnen worden gebruikt met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en, parallel daarmee, van het nationale mededingingsrecht, mits deze laatste toepassing op dezelfde zaak betrekking heeft en niet tot een verschillend resultaat leidt. Wanneer de uitgewisselde gegevens door de ontvangende autoriteit worden gebruikt om ondernemingen sancties op te leggen, mag er geen andere beperking op het gebruik van deze gegevens staan dan de verplichting ze te gebruiken voor het doel waarvoor ze werden verzameld, aangezien de aan de ondernemingen opgelegde sancties van dezelfde aard zijn in alle rechtssystemen. De rechten van de verdediging die de ondernemingen in de verschillende rechtssystemen genieten, kunnen als voldoende gelijkwaardig worden aangemerkt. Natuurlijke personen kunnen echter in de verschillende rechtssystemen wezenlijk van elkaar verschillende sancties krijgen. In dat geval moet ervoor gezorgd worden dat de gegevens enkel kunnen worden gebruikt indien ze zijn verzameld op een manier die voor de rechten van de verdediging van natuurlijke personen een zelfde mate van bescherming biedt als de nationale regelgeving van de ontvangende autoriteit.
- (17)
Zowel om een consequente toepassing van de mededingingsregels te waarborgen als om voor een optimale werking van het netwerk te zorgen, is het volstrekt noodzakelijk de regel te behouden dat een zaak automatisch onttrokken wordt aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten wanneer de Commissie een procedure inleidt. Indien een mededingingsautoriteit van een lidstaat een zaak reeds in behandeling heeft genomen en de Commissie voornemens is een procedure in te stellen, moet zij dit zo spoedig mogelijk doen. Alvorens een procedure in te stellen, dient de Commissie in overleg te treden met de betrokken autoriteit.
- (18)
Opdat de meest geschikte autoriteiten binnen het netwerk de zaken zouden behandelen, moet in een algemene bepaling worden vastgelegd dat een mededingingsautoriteit een procedure kan opschorten of afsluiten op grond van het feit dat een andere autoriteit dezelfde zaak behandelt of heeft behandeld, zodat elke zaak door slechts één autoriteit wordt behandeld. Deze bepaling mag niet afdoen aan de in de rechtspraak van het Hof van Justitie erkende mogelijkheid voor de Commissie een klacht wegens het ontbreken van belang voor de Gemeenschap af te wijzen, ook wanneer geen enkele andere mededingingsautoriteit het voornemen te kennen heeft gegeven de zaak in behandeling te nemen.
- (19)
De werking van het bij Verordening nr. 17 ingestelde Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities is zeer bevredigend gebleken. Het adviescomité past goed in het nieuwe stelsel van decentrale toepassing. Het is dus aangewezen de bepalingen van Verordening nr. 17 als uitgangspunt te nemen, met dien verstande evenwel dat de werkzaamheden van het adviescomité doelmatiger worden georganiseerd. Het is te dien einde nuttig te bepalen dat bij wege van een schriftelijke procedure advies kan worden uitgebracht. Bovendien moet het adviescomité kunnen dienen als forum waar de bij de mededingingsautoriteiten van de lidstaten lopende zaken worden besproken, hetgeen bijdraagt tot de instandhouding van een samenhangende toepassing van de communautaire mededingingsregels.
- (20)
Het adviescomité dient te bestaan uit vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Voor vergaderingen waarop algemene zaken worden besproken, moeten de lidstaten een extra vertegenwoordiger kunnen aanwijzen. Dit laat onverlet dat de leden van het comité zich kunnen laten bijstaan door andere deskundigen van de lidstaten.
- (21)
Een samenhangende toepassing van de mededingingsregels vereist ook een regeling van de samenwerking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Dit geldt voor alle rechterlijke instanties van de lidstaten die de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toepassen, ongeacht of zij dit doen in rechtszaken tussen particulieren, als openbare handhavingsinstanties of als beroepsinstanties. Met name moeten de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid hebben zich tot de Commissie te wenden om inlichtingen of adviezen over de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te verkrijgen. Anderzijds moeten de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid hebben schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken, wanneer hun verzocht wordt artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toe te passen. Deze opmerkingen moeten worden ingediend binnen het kader van de nationale procedures en praktijken, waaronder die welke de rechten van de partijen vrijwaren. Te dien einde moet ervoor worden gezorgd dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over voldoende gegevens inzake de voor de nationale rechterlijke instanties gevoerde procedures kunnen beschikken.
- (22)
Om in een stelsel van parallelle bevoegdheden de eerbiediging van het beginsel van rechtszekerheid en een eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels te waarborgen, moeten tegenstrijdige uitspraken worden vermeden. Daarom moet, conform de rechtspraak van het Hof van Justitie, duidelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van Commissiebesluiten en -procedures voor de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Toezeggingsbeschikkingen van de Commissie laten de bevoegdheid van de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten onverlet om de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen.
- (23)
De Commissie moet in de gehele Gemeenschap de bevoegdheid hebben om de inlichtingen te verlangen die noodzakelijk zijn om door artikel 81 van het Verdrag verboden overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, alsook door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruik van een machtspositie op het spoor te komen. Wanneer zij gevolg geven aan een beschikking van de Commissie kunnen ondernemingen niet worden gedwongen te erkennen dat zij een inbreuk hebben gepleegd, maar zij zijn er steeds toe gehouden vragen over feiten te beantwoorden en documenten te verstrekken, zelfs als die inlichtingen kunnen dienen om ten aanzien van hen of van een andere onderneming het bestaan van een inbreuk aan te tonen.
- (24)
De Commissie moet tevens de bevoegdheid hebben om de inspecties te verrichten die noodzakelijk zijn om door artikel 81 van het Verdrag verboden overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, alsook door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruik van een machtspositie op het spoor te komen. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten moeten haar bij de uitoefening van deze bevoegdheid actief medewerking verlenen.
- (25)
Omdat het steeds moeilijker wordt inbreuken op de mededingingsregels te ontdekken, is het voor een doeltreffende bescherming van de mededinging noodzakelijk dat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie worden uitgebreid. De Commissie moet met name iedere persoon kunnen horen die mogelijkerwijs over nuttige informatie beschikt, en zijn verklaringen optekenen. Tijdens een inspectie moeten de gemachtigde functionarissen van de Commissie voor de duur die noodzakelijk is voor de inspectie zegels kunnen aanbrengen. Normaliter zou de verzegeling niet langer dan 72 uur mogen duren. Voorts moeten door de Commissie gemachtigde functionarissen alle informatie kunnen verlangen die met het voorwerp en het doel van de inspectie verband houdt.
- (26)
Voorts heeft de ervaring geleerd dat zakelijke bescheiden soms in de woning van bestuurders en medewerkers van ondernemingen worden bewaard. Met het oog op de doeltreffendheid van de inspecties dient het de functionarissen en andere door de Commissie gemachtigde personen daarom te worden toegestaan alle ruimten waar zakelijke bescheiden mogelijk kunnen worden bewaard, met inbegrip van privé-woningen, te betreden. Voor de uitoefening van deze laatste bevoegdheid is evenwel machtiging door een rechterlijke instantie nodig.
- (27)
Onverminderd de rechtspraak van het Hof van Justitie, is het zinvol te bepalen hoever het toetsingsrecht van de nationale rechterlijke instantie reikt wanneer die overeenkomstig het nationale recht, eventueel bij wijze van voorzorgsmaatregel, de handhavingsinstanties laat optreden tegen een onderneming die zich zou verzetten of inspecties laat verrichten op andere dan bedrijfslocaties. Uit die rechtspraak vloeit voort dat de nationale rechterlijke instantie de Commissie met name om nadere informatie mag verzoeken die zij voor die toetsing nodig heeft, en dat zij die machtiging kan weigeren indien zij die informatie niet krijgt. De rechtspraak bevestigt ook de bevoegdheid van de nationale rechter om te toetsen of de nationale voorschriften inzake de uitvoering van dwangmaatregelen correct worden toegepast.
- (28)
Met het oog op een doeltreffender toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten is het nuttig deze autoriteiten toe te staan elkaar bij te staan door middel van inspecties en andere onderzoeksmaatregelen.
- (29)
De naleving van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en de nakoming van de verplichtingen die op grond van deze verordening aan ondernemingen en ondernemersverenigingen worden opgelegd, moeten door middel van geldboeten en dwangsommen kunnen worden afgedwongen. Daartoe moeten ook voor inbreuken op de procedureregels geldboeten op een passend bedrag worden vastgesteld.
- (30)
Om te waarborgen dat de geldboeten die aan ondernemingsverenigingen voor door hen begane inbreuken zijn opgelegd, daadwerkelijk worden geïnd, moeten de voorwaarden worden vastgelegd waaronder de Commissie de leden van de vereniging tot betaling van de boete kan aanspreken indien de vereniging insolvent is. Daarbij dient de Commissie rekening te houden met de relatieve grootte van de tot de vereniging behorende ondernemingen en vooral met de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Betaling van de boete door een of meer leden van een vereniging laat de nationale rechtsregels die voorzien in invordering van het betaalde bedrag bij andere leden van de vereniging, onverlet.
- (31)
De verjaring terzake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen is geregeld in Verordening (EEG) nr. 2988/74(1), die ook betrekking heeft op de sancties welke van toepassing zijn in de vervoerssector. In een stelsel van parallelle bevoegdheden moeten ook de door de mededingingsautoriteit van een lidstaat verrichte autonome procedurehandelingen de verjaring kunnen stuiten. Bijgevolg is het ter verduidelijking van de toepasselijke regelgeving aangewezen, Verordening (EEG) nr. 2988/74 zodanig te wijzigen dat zij niet langer op het door de onderhavige verordening bestreken gebied van toepassing is, en in deze verordening bepalingen betreffende de verjaring op te nemen.
- (32)
Het recht van de betrokken ondernemingen om door de Commissie te worden gehoord, moet worden vastgelegd, derden wier belangen door een beschikking kunnen worden geraakt moeten in de gelegenheid worden gesteld voorafgaand opmerkingen te maken, en aan de gegeven beschikkingen moet ruime bekendheid worden gegeven. Het recht van verdediging van de betrokken ondernemingen, met name het recht van inzage van het dossier, moet worden gewaarborgd, zij het dat de bescherming van zakengeheimen van essentieel belang is. Voorts moet de vertrouwelijkheid van de binnen het netwerk uitgewisselde gegevens worden verzekerd.
- (33)
Daar alle Commissiebeschikkingen in de zin van deze verordening onder de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie zijn onderworpen, dient in overeenstemming met artikel 229 van het Verdrag te worden bepaald dat het Hof terzake van beschikkingen waarbij de Commissie geldboeten of dwangsommen oplegt, volledige rechtsmacht bezit.
- (34)
De in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag vervatte beginselen, als toegepast bij Verordening nr. 17, kennen de organen van de Gemeenschap een centrale plaats toe. Die centrale plaats dient te worden behouden, met dien verstande dat de lidstaten nauwer bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels worden betrokken. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om haar doelstelling te verwezenlijken, namelijk een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels.
- (35)
Om een behoorlijke handhaving van het communautaire mededingingsrecht te realiseren, moeten de lidstaten autoriteiten aanwijzen en machtigen als openbare handhavingsinstanties voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Zij moeten de mogelijkheid hebben om zowel administratieve als gerechtelijke autoriteiten aan te wijzen voor de uitvoering van de diverse taken die krachtens deze verordening aan de mededingingsautoriteiten zijn opgedragen. Deze verordening erkent de grote verscheidenheid van de openbare handhavingsstelsels van de lidstaten. De gevolgen van artikel 11, lid 6, van deze verordening zouden van toepassing moeten zijn op alle mededingingsautoriteiten. Als uitzondering op deze algemene regel zou artikel 11, lid 6, van deze verordening onder de voorwaarden van artikel 35, lid 4, van deze verordening van toepassing moeten zijn op de vervolgende autoriteit, indien deze een zaak aanhangig maakt bij een aparte rechterlijke instantie. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan dient de algemene regel te worden toegepast. In elk geval mag artikel 11, lid 6, van deze verordening niet worden toegepast ten aanzien van rechterlijke instanties die als beroepsinstantie optreden.
- (36)
Daar in de rechtspraak duidelijk is gesteld dat de mededingingsregels op de vervoerssector van toepassing zijn, moet deze sector aan de procedurebepalingen van deze verordening worden onderworpen. Verordening nr. 141 van de Raad van 26 november 1962 houdende niet-toepassing op de vervoerssector van Verordening nr. 17 van de Raad (1), moet derhalve worden ingetrokken en de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68(2), (EEG) nr. 4056/86 (3) en (EEG) nr. 3975/87 (4) dienen te worden gewijzigd, teneinde de daarin opgenomen specifieke procedurebepalingen te schrappen.
- (37)
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name erkend zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Derhalve dient zij te worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze rechten en beginselen.
- (38)
Rechtszekerheid voor ondernemingen die onder de mededingingsregels van de Gemeenschap werken, draagt bij tot meer innovatie en meer investeringen. In gevallen die aanleiding geven tot werkelijke onzekerheid omdat hierin nieuwe of onopgeloste vragen betreffende de toepassing van deze regels rijzen, is het mogelijk dat afzonderlijke ondernemingen de Commissie informeel om advies willen vragen. Deze verordening laat de mogelijkheid van de Commissie om zo'n informeel advies te verstrekken onverlet,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 284.
PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 305.
PB C 155 van 29.5.2001, blz. 73.
De titel van Verordening 17 werd aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; oorspronkelijk verwees die titel naar de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag.
PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 5).
Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassingen van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen[lees: verordeningen] zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen[lees: verwezen] deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 1).
Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen[lees: verordeningen] zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen[lees: verwezen] deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
Verordening (EEG) nr. 3976/87 van de Raad van 14 december 1987 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen[lees: verordeningen] zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen[lees: verwezen] deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
Verordening (EEG) nr. 1534/91 van de Raad van 31 mei 1991 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen[lees: verordeningen] zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen[lees: verwezen] deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector (PB L 143 van 7.6.1991, blz. 1).
Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 (De titels van deze verordningen[lees: verordeningen] zijn aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwerzen[lees: verwezen] deze titels naar artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag.), van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
Verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad van 26 november 1974 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap (PB L 319 van 29.11.1974, blz. 1).
PB 124 van 28.11.1962, blz. 2751/62. Verordening gewijzigd bij Verordening nr. 1002/67/EEG (PB 306 van 16.12.1967, blz. 1).
Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 81 en 82 (De titel van deze verordening is aangepast om rekening te houden met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag, overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam. Oorspronkelijk verwees deze titel naar de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag.) van het Verdrag op het zeevervoer (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2410/92 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18).