Hof 's-Hertogenbosch, 11-05-2022, nr. 200.307.452, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:1515
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-05-2022
- Zaaknummer
200.307.452_01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1515, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑05‑2022; (Wraking)
Uitspraak 11‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Wraking. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Een verzoek tot wraking dient te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft tien dagen na de zitting waarop de belastingzaak werd behandeld gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek. Daarmee is het verzoek te laat ingediend. Volgt niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn verzoek tot wraking.
Partij(en)
Wrakingskamer
Rolnummer : 200.307.452/01
Wrakingsnr. : Wr 357-06-2022
Uitspraak : 11 mei 2022
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek van 26 februari 2022 als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2022, in de belastingzaak met nummer BK-SHE [nummer 1] , in hoger beroep aanhangig bij de meervoudige belastingkamer van dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. J.M. van der Vegt, mr. drs. P. Fortuin en prof. mr. dr. B.G. van Zadelhoff, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige belastingkamer van dit gerechtshof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: ‘de raadsheren’.
1. Procesverloop
1.1.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van dit hof aanhangig is onder nummer BK-SHE [nummer 1] . Dit beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch , van 27 oktober 2020 met nummer SHE [nummer 2] , in het geding tussen verzoeker als belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] .
1.2.
De mondelinge behandeling van deze belastingzaak heeft plaatsgehad op 18 februari 2022.
1.3.
Bij op 28 februari 2022 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren. Namens verzoeker heeft diens gemachtigde ir. [gemachtigde] bij brief van 8 april 2022 de wrakingsgronden aangevuld.
1.4.
De raadsheren hebben allen verklaard niet in de wraking te berusten. Bij brieven van 21 maart 2022 hebben zij tevens een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.5.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 20 april 2022 behandeld. Daarbij zijn verzoeker, alsmede mr. Van der Vegt voornoemd, verschenen.
1.6.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat op 11 mei 2022 uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.
2. Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een wrakingsverzoek te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen aan verzoeker bekend zijn geworden.
2.3.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek in de kern gegrond op de beweerdelijke omstandigheden dat:
2.3.1.
hij zich niet adequaat heeft kunnen verweren tegen de pleitnota van de
heffingsambtenaar, zoals die is voorgedragen ter zitting van 18 februari 2022 en welke pleitnota in de visie van verzoeker door de belastingkamer tardief had moet worden verklaard;
2.3.2.
mr. dr. Van Zadelhoff voornoemd mogelijk belang heeft bij het
onnauwkeurig taxeren van onroerend goed en er om die reden mogelijk sprake is van belangenverstrengeling;
2.3.3.
uit het verhandelde op de zitting van 18 februari 2022 naar voren komt dat
de raadsheren onvoldoende verstand hebben van wiskundige modellen, waardoor verzoeker er geen vertrouwen in heeft dat de raadsheren tot een juist eindoordeel in zijn zaak zullen komen.
2.4.
Omwille van de hiervoor onder 2.3 vermelde omstandigheden zijn de raadsheren in de visie van verzoeker vooringenomen dan wel partijdig.
2.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Een verzoek tot wraking dient te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft tien dagen na de zitting waarop de belastingzaak werd behandeld gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek. Daarmee is het verzoek te laat ingediend. Dat verzoeker naar zijn zeggen heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek omdat hij overleg wilde plegen met zijn gemachtigde ir. [gemachtigde] , kan hem niet baten. Het tijdsverloop tussen het bekend worden van vorenbedoelde feiten en omstandigheden en het indienen van het wrakingsverzoek is naar het oordeel van de wrakingskamer namelijk dusdanig, dat niet meer kan worden gesproken van een geoorloofde korte periode van bezinning op het verloop van de zitting en (de mogelijkheid van) overleg tussen verzoeker en zijn gemachtigde over indiening van een wrakingsverzoek.
2.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat verzoeker niet in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen. Mitsdien zal de wrakingskamer hierna overeenkomstig beslissen.
2.7.
De wrakingskamer overweegt nog ten overvloede dat de wrakingskamer geen appelinstantie is om de verzoeker onwelgevallige procesbeslissingen van de belastingkamer, zoals het toestaan van het inbrengen van een pleitnota, ongedaan te laten maken. Ook de overige aangevoerde en hiervoor onder 2.3.2. en 2.3.3. vermelde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot de conclusie leiden dat de raadsheren onmiskenbaar blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is, reeds omdat die beweerdelijke omstandigheden onvoldoende zijn onderbouwd en ook overigens feitelijke grondslag ontberen. De wrakingskamer merkt dienaangaande nog op dat de raadsheren uit hoofde van hun hoedanigheid van raadsheer gekwalificeerd zijn om de zaak te behandelen.
BESLISSING
Het hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] en de raadsheren wier wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 11 mei 2022 door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter,mr. H.A.W. Vermeulen en mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, leden, bijgestaan door mr. lic. J.N. van Veen, griffier.