Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, nr. 18/00639
ECLI:NL:GHARL:2020:1835
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-03-2020
- Zaaknummer
18/00639
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1835, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑03‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2020/0696 met annotatie van
NTFR 2020/1279 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 03‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Indien de Inspecteur alsnog uitspraak doet op bezwaar voordat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, kan de Rechtbank niet uitsluitend beslissen op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Rechtbank heeft dat niettemin gedaan en heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Daardoor kan de Rechtbank niet meer beslissen op de uitspraak op bezwaar. Daarom wordt de uitspraak van de Rechtbank vernietigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 18/00639
uitspraakdatum: 3 maart 2020
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2018, nummer LEE 17/4325, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft een aangifte in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 ingediend met daarin een verzoek om teruggaaf tot een bedrag van € 348.066.
1.2.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 28 juli 2017 een teruggaaf verleend van € 154.961.
1.3.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de teruggaafbeschikking.
1.4.
De Inspecteur heeft geen beslissing genomen op het door belanghebbende ingediende bezwaar.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover het ziet op een dwangsom ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft bij de aangifte in de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2017 een verzoek om teruggaaf gedaan tot een bedrag van € 348.066.
2.2.
Naar aanleiding van het teruggaafverzoek heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 28 april 2017 om informatie gevraagd. Belanghebbende heeft bij brief van 10 mei 2017 de gevraagde informatie overgelegd.
2.3.
Bij brief van 12 juni 2017 heeft de Inspecteur bevestigd dat de eerste dag van het aangekondigde boekenonderzoek 16 juni 2017 is.
2.4.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft de Inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende aan belanghebbende medegedeeld:
„Omdat ik sterke aanwijzingen heb dat [A] betrokken is bij btw-fraude, is een boekenonderzoek ingesteld bij [X] en de fiscale eenheid omzetbelasting [B] BV en [C] BV (hierna: “fiscale eenheid”). Doel van dit onderzoek is om na te gaan of aan de voorwaarden voor het hanteren van 0%-tarief is voldaan en of alle redelijke maatregelen zijn genomen om betrokkenheid bij btw-fraude te voorkomen. Dit onderzoek is onlangs opgestart en loopt nog.
Omdat u hebt verzocht om een teruggaaf, de termijn waarbinnen wij een beslissing moeten nemen is verstreken en uw adviseur er op staat dat ik voor dit tijdvak niet de uitkomst van het onderzoek afwacht, neem ik nu een beslissing over de verzochte teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. Ik heb besloten om de gevraagde teruggaaf niet te verlenen.
(…)
Vervolg onderzoek
(…) Het boekenonderzoek is nog niet afgerond en de andere intracommunautaire leveringen vanuit [X] en de fiscale eenheid zijn nog niet beoordeeld.”.
2.5.
De Inspecteur heeft begin juli 2017 informatieverzoeken verstuurd aan buitenlandse belastingautoriteiten. Tot de gedingstukken behoort een overzicht van het informatieverzoek ten behoeve van een Duitse autovervoerder [D] . Het verzoek is volgens het overzicht gedaan op 3 juli 2017.
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 28 juli 2017 – na de mededeling ervan in voormelde brief van 4 juli 2017 – een teruggaafbeschikking genomen tot een bedrag van € 154.961.
2.7.
Belanghebbende is bij brief van 22 augustus 2017, door de Inspecteur ontvangen op 23 augustus 2017, in bezwaar gekomen tegen de teruggaafbeschikking.
2.8.
De Inspecteur heeft per brief van 20 september 2017 medegedeeld dat hij de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar opschort. De Inspecteur heeft – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
„Op dit moment wordt er door de Belastingdienst nog nader onderzoek gedaan. U noemt dit ook zelf in uw schrijven en de Belastingdienst heeft dit ook genoemd in het schrijven van 4 juli 2017. In het lopende onderzoek worden ook gegevens opgevraagd in het buitenland. In afwachting op de onderzoeksgegevens uit het buitenland wordt de beslistermijn op grond van art. 4:15 en 7:14 Algemene wet bestuursrecht opgeschort. Zodra alle gegevens door de Belastingdienst zijn ontvangen wordt er een beslissing genomen op uw bezwaar.”
2.9.
Bij bericht van 12 oktober 2017 heeft de Inspecteur een mededeling ontvangen dat de Duitse autoriteiten nog niet in staat zijn te antwoorden op het informatieverzoek. Het bericht vermeldt tevens dat het antwoord waarschijnlijk op 31 december 2017 kan worden gegeven.
2.10.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 oktober 2017 aan de Inspecteur laten weten dat hij de beslistermijn niet kan opschorten en dat de beslistermijn is verstreken, en de Inspecteur in gebreke gesteld.
2.11.
De Inspecteur heeft bij brief van 3 november 2017 gereageerd op laatstvermelde brief van belanghebbende. Daarna heeft belanghebbende per mail van 28 november 2017 en de Inspecteur per brief van 11 december 2017 gereageerd.
2.12.
Op 15 december 2017 heeft belanghebbende bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar op haar bezwaarschrift gericht tegen de teruggaafbeschikking.
2.13.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 31 januari 2018 medegedeeld dat de opschorting van de beslistermijn per 23 januari 2018 is geëindigd.
2.14.
Bij brief van 30 maart 2018 heeft de Inspecteur medegedeeld dat de beslistermijn wordt verlengd tot 1 mei 2018 omdat de datum van het hoorgesprek, 6 april 2018, na de beslisdatum viel.
2.15.
Bij brief van 10 april 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende geschreven niet in te stemmen met verder uitstel en de Inspecteur opnieuw formeel in gebreke gesteld.
2.16.
De Inspecteur heeft op 25 april 2018 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift tegen de teruggaafbeschikking in de omzetbelasting betreffende het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017.
2.17.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de Inspecteur hangende het beroep op 25 april 2018 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, belanghebbende geen belang meer heeft bij de procedure en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen. De Rechtbank heeft het beroep voor zover het is gericht tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar in een afzonderlijke procedure in behandeling genomen.
2.18.
De Rechtbank heeft haar uitspraak op 19 juli 2018 gerectificeerd ten aanzien van de rechtsmiddelverwijzing.
2.19.
Het hogerberoepschrift van belanghebbende is op 19 juli 2018 bij het Hof binnengekomen.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de Inspecteur de termijn om uitspraak te doen op het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking betreffende de omzetbelasting over het eerste kwartaal 2017 met toepassing van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rechtsgeldig heeft opgeschort, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt in haar hoger beroep dat de Inspecteur de uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft opgeschort omdat er geen sprake was van voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie. Subsidiair stelt belanghebbende dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
In artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit wordt gelijk gesteld met een besluit.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4.3.
Aangezien de wettelijke regeling als zojuist weergegeven meebrengt dat, ook ingeval de Inspecteur alsnog uitspraak doet voordat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, sprake is van een enkel beroep, kan de Rechtbank op dat beroep eenmaal uitspraak doen, waarna het beroep niet langer bij de Rechtbank aanhangig is.
4.4.
Nu de Inspecteur uitspraak heeft gedaan voordat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, had de Rechtbank niet uitsluitend moeten beslissen op het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, doch tevens op dat alsnog genomen besluit zelf. Dit is niet meer mogelijk, nu de Rechtbank bij haar onderhavige uitspraak op het beroep heeft beslist. Reeds hierom dient de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd.
4.5.
Door de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep heeft de Rechtbank bovendien de rechtsingang weggenomen waarmee belanghebbende de dwangsom aan de orde heeft gesteld. Het oordeel en de beslissing omtrent de dwangsom zijn daardoor geveld op een niet meer bestaand beroep. Ook op die grond kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven.
4.6.
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de zaak terugwijzen naar de Rechtbank, ten einde opnieuw op de zaak te beslissen.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond acht, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 (2 punten wegingsfactor 1 € 525).
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank teneinde opnieuw op het beroep te beslissen met inachtneming van deze uitspraak,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 508 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.