CRvB, 28-01-2015, nr. 13-4147 WW
ECLI:NL:CRVB:2015:193
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-01-2015
- Zaaknummer
13-4147 WW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:193, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑01‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 24 Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
TRA 2015/42 met annotatie van L. van den Berg
USZ 2015/66 met annotatie van M.J.A.C. Driessen
Uitspraak 28‑01‑2015
Inhoudsindicatie
WW-uitkering ten onrechte blijvend geheel geweigerd. Geen objectieve dringende reden voor ontslag. Appellant is niet verwijtbaar werkloos geworden.
13/4147 WW
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2013, 13/347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Back, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Back. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is sinds 1 oktober 1998 als loodsmedewerker werkzaam geweest bij (rechtsvoorgangers van) [werkgeefster] (werkgeefster).
1.2.
Op 30 mei 2012 heeft appellant zich, na eerdere niet geaccepteerde ziekmeldingen, opnieuw bij werkgeefster ziek gemeld vanwege klachten van de rechterenkel, -voet en -knie. Werkgeefster heeft appellant meegedeeld dat de ziekmelding niet geaccepteerd wordt en dat hij, indien de bedrijfsarts hem geschikt acht voor de eigen dan wel aangepaste werkzaamheden, per 30 mei 2012 ongeoorloofd afwezig is en er over de uren die hij had kunnen werken, geen loon betaald zal worden. De bedrijfsarts heeft op 6 juni 2012 vastgesteld dat appellant zijn werkzaamheden volledig en duurzaam zou kunnen uitvoeren en dat geen sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de Ziektewet. Appellant heeft zijn werkzaamheden niet hervat, hetgeen voor werkgeefster aanleiding heeft gevormd tot het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het Uwv. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geoordeeld dat appellant per 30 mei 2012 geschikt was voor het eigen werk, hetgeen heeft geleid tot een gelijkluidend deskundigenoordeel van 27 juni 2012. Bij brief van 4 juli 2012 heeft appellant werkgeefster te kennen gegeven dat hij het deskundigenoordeel van het Uwv betwist en dat hij meent dat hij volledig althans grotendeels arbeidsongeschikt is. Hij heeft meegedeeld dat hij zich op 4 juli 2012 op de werklocatie zal melden, maar dat hij, mochten de klachten daartoe nopen, zijn werkzaamheden zal moeten staken. Op 4 juli 2012 heeft appellant zich op het werk gemeld. Na twee en een half uur gewerkt te hebben is appellant wegens toegenomen klachten naar huis gegaan. Nadien is appellant niet meer op het werk verschenen. Werkgeefster heeft vanaf 30 mei 2012 geen loon betaald aan appellant.
1.3.
Op 20 juli 2012 heeft werkgeefster de kantonrechter verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit - primair - een dringende reden en - subsidiair - een verandering in de omstandigheden. Bij beschikking van 24 september 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2012 ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, het verzuim van appellant geen dringende reden oplevert. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer meegewogen het relatief lange dienstverband van appellant en het feit dat appellant, gezien de overgelegde stukken van de huisarts en fysiotherapeut, kennelijk wel klachten ervaart. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gezien de gang van zaken met betrekking tot de ziekmeldingen van appellant en de inmiddels ontstane situatie, van werkgeefster niet langer gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst met appellant voortzet. In zoverre is volgens de kantonrechter sprake van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn dient te eindigen. Volgens de kantonrechter ligt de verwijtbaarheid ten aanzien van deze verandering in omstandigheden in overwegende mate bij appellant, zodat er geen reden is om hem een vergoeding toe te kennen.
1.4.
Appellant heeft het Uwv verzocht hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen. Bij besluit van 2 november 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering met ingang van 1 oktober 2012 blijvend geheel geweigerd, op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 november 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden ten grondslag ligt. In dat kader heeft het Uwv overwogen dat het appellant, mede gelet op zijn functioneren, het zich structureel niet houden aan de verzuimregelingen van werkgeefster en de gang van zaken met betrekking tot zijn ziekmeldingen, duidelijk had kunnen zijn dat sprake was van gedragingen die tot gevolg konden hebben dat het van werkgeefster redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat deze de arbeidsovereenkomst liet voortduren. Volgens het Uwv heeft appellant hardnekkig geweigerd te voldoen aan de redelijke bevelen of opdrachten die door werkgeefster werden verstrekt, en vormen deze gedragingen een objectieve dringende reden voor ontslag. Van een subjectieve dringende reden was naar de mening van het Uwv ook sprake, omdat werkgeefster na ontvangst van het deskundigenoordeel van 27 juni 2012 spoedig actie heeft ondernomen om te komen tot beëindiging van het dienstverband.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een aan appellant te verwijten dringende reden en dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht het structurele karakter van door de bedrijfsarts niet gehonoreerde ziekmeldingen, het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van het Uwv en de omstandigheid dat appellant zich kort nadien weliswaar heeft gemeld op de werklocatie, maar zijn werk na twee en een half uur weer heeft gestaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv, in afwijking van de kantonrechter, een groter gewicht aan het niet objectief medisch vaststelbaar zijn van klachten heeft mogen toekennen, dan aan het door appellant ervaren van klachten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat geen sprake is van een objectieve dringende reden. Hij heeft zijn bij de rechtbank ingenomen standpunt herhaald dat de kantonrechter in de beschikking van 24 september 2012, alle relevante omstandigheden in aanmerking nemende, heeft geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden. Appellant heeft betoogd dat het Uwv, nu het niet over andere gegevens beschikte dan de kantonrechter, niet licht kan afwijken van het oordeel van de kantonrechter over de aanwezigheid van een dringende reden. Er is volgens appellant onvoldoende aanleiding om, in afwijking van de kantonrechter, een groter gewicht toe te kennen aan het niet objectief medisch vaststelbaar zijn van klachten dan aan het door appellant ervaren van klachten. Appellant heeft tevens gesteld dat geen sprake is van een subjectieve dringende reden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.2.
Voor het oordeel of aan de werkloosheid al dan niet een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt waaraan op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW de conclusie kan worden verbonden dat sprake is van verwijtbare werkloosheid is niet bepalend de wijze waarop het dienstverband is geëindigd. Er dient een materiële beoordeling plaats te vinden. Daarbij zijn in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad over de arbeidsrechtelijke dringende reden naast de aard en de ernst van de gedraging van de werknemer van belang de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer en andere relevante aspecten van de dienstbetrekking, zoals de aard en duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben (onder meer de uitspraken van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387 en 2 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1153).
4.3.
In het ontbindingsverzoek heeft werkgeefster het feit dat appellant zijn werkzaamheden op 4 juli 2012 na twee en een half uur zijn werkzaamheden gestaakt en hierna niet meer op zijn werk is verschenen, getypeerd als werkweigering, omdat appellant medisch gezien in staat is zijn arbeid volledig te verrichten. Dit kan volgens haar als een dringende reden worden aangemerkt die beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Uit de in 1.7 weergegeven beschikking van de kantonrechter blijkt dat de kantonrechter, op basis van alle omstandigheden van het geval, dit standpunt niet heeft gevolgd en tot het oordeel is gekomen dat het verzuim van appellant geen dringende reden oplevert. Daarbij heeft de kantonrechter niet alleen het veelvuldig ziekteverzuim van appellant, de door hem ontvangen waarschuwingen van werkgeefster en de oordelen van de bedrijfsarts en het Uwv, maar ook de duur van de arbeidsovereenkomst en de persoonlijke omstandigheden van appellant in beschouwing genomen. Onder meer is meegewogen het relatief lange dienstverband van appellant en het feit dat appellant, gezien de overgelegde stukken van de huisarts en fysiotherapeut, kennelijk wel klachten ervaart. Aan dit oordeel van de kantonrechter komt bijzondere betekenis toe. Dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van het Uwv voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden en van verwijtbare werkloosheid en zijn verplichting om na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing op bezwaar deugdelijk te motiveren.
4.4.
De omstandigheid dat de bedrijfsarts op 6 juni 2012 de door appellant geclaimde klachten en beperkingen niet heeft kunnen objectiveren maar wel heeft vastgesteld dat bij zware belasting klachten kunnen optreden en het gegeven dat de verzekeringsarts van het Uwv op
25 juni 2012 heeft vastgesteld dat de pijnklachten bij onderzoek van appellant op consistente wijze naar voren worden gebracht maar niet te objectiveren zijn, zijn onvoldoende om, in afwijking van het oordeel van de kantonrechter, tot de conclusie te komen dat wel sprake is van een dringende reden. Werkgeefster betaalde appellant al geen loon meer vanaf 30 mei 2012 wegens het niet accepteren van de ziekmelding per 30 mei 2012. Appellant heeft na twee en een half uur werken op 4 juli 2012 wegens toegenomen klachten het werk verlaten en is daarna niet meer verschenen. Niet is in te zien dat in deze situatie redelijkerwijs niet van werkgeefster gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren totdat op een verzoek tot ontbinding van die overeenkomst wegens verandering in de omstandigheden zou zijn beslist. Op 4 juli 2012 is immers aan de weigering van appellant om de werkzaamheden voort te zetten door hem geen andere reden ten grondslag gelegd dan de volgens hem bestaande medische beperkingen, waarmee werkgeefster al vanaf de ziekmelding op 30 mei 2012 bekend was.
4.5.
Nu een objectieve dringende reden ontbrak, kan de vraag of ook in subjectieve zin sprake is van een arbeidsrechtelijke dringende reden onbeantwoord kan blijven. Appellant is niet verwijtbaar werkloos geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Dit betekent dat geen grondslag bestond voor het blijvend geheel weigeren van de WW en dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 27 van de WW.
4.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het Uwv opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 november 2012 met inachtneming van deze uitspraak. Het Uwv zal bij het nemen van een nader besluit ook aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om de door appellant gevorderde schade te vergoeden.
4.7.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door het Uwv te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van appellant slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, en op € 3,52 aan reiskosten in beroep en op € 22,68 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 2.966,20.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 december 2012;
- -
draagt het Uwv op een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met
- -
inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- -
veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.966,20;
- -
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
HD