. Zie voor de feiten de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 4 maart 2014 onder 2.
HR, 06-02-2015, nr. 14/02906
ECLI:NL:HR:2015:229
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2015
- Zaaknummer
14/02906
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:229, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑02‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2269, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2269, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:229, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Partneralimentatie. Draagkracht man. Onderhoudsplicht man jegens bij hem verblijvende kinderen vanaf hun 21e levensjaar. Grenzen rechtsstrijd.
Partij(en)
6 februari 2015
Eerste Kamer
14/02906
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp,
t e g e n
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. C.G.A. van Stratumen mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 512366/FA RK 12-2017 AW SH van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2013;
b. de beschikking in de zaak 200.129.898/01 van het gerechtshof Amsterdam van 4 maart 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft bij brief 12 december 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 6 februari 2015.
Conclusie 28‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Partneralimentatie. Draagkracht man. Onderhoudsplicht man jegens bij hem verblijvende kinderen vanaf hun 21e levensjaar. Grenzen rechtsstrijd.
Zaaknummer: 14/02906
mr. Wuisman
Roldatum: 28 november 2014
CONCLUSIE inzake:
[de man],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp,
tegen:
[de vrouw],
verweerster in cassatie,
advocaten: mrs. C.G.A. van Stratum en M.J. van Basten Batenburg.
1 Voorgeschiedenis(1.)
1.1 Verzoeker tot cassatie (hierna: de man) en verweerster in cassatie (hierna: de vrouw) zijn op 27 juli 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 8 september 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen zijn geboren [betrokkene 1] op [geboortedatum] 1992 en [betrokkene 2] op [geboortedatum] 1993 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man vormt met de kinderen een één ouder-gezin.
1.2 Op 12 maart 2012 heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank Amsterdam met het verzoek te bepalen dat de man met ingang van 12 december 2011 met € 1.500,- per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud, althans met een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht. De man heeft tegen het verzoek verweer gevoerd.
1.3 De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw bij beschikking van 10 april 2013 afgewezen. Na te hebben overwogen dat de man een draagkracht heeft van € 320,- per maand, oordeelt de rechtbank verder nog:
“De man heeft aangevoerd dat hij voor de bij hem wonende jongmeerderjarige kinderen van partijen diverse extra kosten betaalt, waaronder schoolgeld, premie ziektekosten, eigen risico ziektekosten en reiskosten voor het bezoeken van de vrouw. De vrouw heeft deze last betwist. Nu de man heeft aangetoond dat de kinderen nog niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met door de man te betalen kosten voor de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat de draagkracht van de man dient te worden aangewend voor het voldoen van de kosten van de kinderen, die volgens de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” € 580,- per maand bedragen. Nu deze kosten hoger zijn dan de draagkracht van de man, resteert er geen draagkracht voor het voldoen van partneralimentatie. Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.”
1.4 Van de beschikking van de rechtbank is de vrouw in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam. De man heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Bij beschikking van 4 maart 2014 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover daarin het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud is afgewezen voor de periode na 1 november (lees: 15 oktober) 2014, en - opnieuw rechtdoende - de door de man bij vooruitbetaling te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 15 oktober 2014 bepaald op € 741,- per maand.
1.6 Tegen deze beschikking heeft de man op 3 juni 2014 - en daarmee tijdig - beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat klachten in verband met de wettelijk onderhoudsplicht als zodanig van de man jegens de twee bij hem verblijvende kinderen (§§ 2.1, 2.2 en 2.4) en klachten in verband met de op de kinderen betrekking hebbende kosten (§§ 2.3 en 2.5 t/m 2.7). Daarna volgt nog een veegklacht.
Klachten betreffende de wettelijke onderhoudsplicht tegenover kinderen als zodanig
2.2
Leest men de rov. 4.5 en 4.6 in onderling verband dan blijkt daaruit dat het hof van oordeel is dat er op de man ten aanzien van de twee kinderen een onderhoudsplicht rust vóór en na het tijdstip van het bereiken door hen van de leeftijd van 21 jaar, maar dat na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar aan die onderhoudsplicht niet meer de voorrang als bedoeld in artikel 1:400 lid 1 BW toekomt. Dit blijkt nog het duidelijkst uit de derde volzin van rov. 4.6. De klachten in de §§ 2.1 en 2.2 gaan op dit punt van een andere lezing van de beschikking van het hof uit; verondersteld wordt dat het hof van oordeel is dat er jegens kinderen na het bereiken door hen van de leeftijd van 21 jaar rechtens geen onderhoudsplicht meer bestaat. Dat oordeelt het hof niet. De klachten in de §§ 2.1 en 2.2 missen daardoor feitelijke grondslag en kunnen om die reden geen doel treffen.
2.3
In § 2.4 wordt verondersteld en bestreden, zo lijkt het althans, dat het hof aan het vervallen van de voorrang van een onderhoudsplicht jegens een kind bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar het gevolg verbindt dat dan de draagkracht eerst geheel en al ten behoeve van de vrouw moet worden aangewend. In de beschikking van het hof is geen grondslag voor die veronderstelling te vinden, zodat ook voor de zojuist genoemde klacht geldt dat deze feitelijke grondslag mist en dus niet kan slagen.
De klachten over de kosten van de kinderen
2.4
In § 2.3 wordt verondersteld en bestreden dat het hof ervan uitgaat dat ieder van de twee kinderen vanaf hun 21ste levensjaar niet langer behoeftig zijn en dat zij geen bijstand van de man in de kosten van hun levensonderhoud meer behoeven. Ook voor deze veronderstelling biedt de beschikking geen grond. In de vijfde volzin van rov. 4.5 bepaalt het hof de kosten van het bijdragen door de man in het levensonderhoud van de kinderen op € 580,- per maand. Hiermee volgt het hof de rechtbank die een zelfde bedrag voor de kosten van levensonderhoud van de twee kinderen aanhoudt. Zij heeft dat bedrag afgeleid van de NIBUD-tabel ‘eigen aandeel kosten kinderen’ (blz. 3 van de beschikking d.d. 10 april 2013, achtste overweging).
2.5
In § 2.5 wordt betoogd dat het hof buiten het debat tussen partijen in appel is getreden en artikel 149 Rv heeft geschonden door bij de bepaling van de kosten van levensonderhoud van de kinderen de hierboven genoemde NIBUD-tabel aan te houden. Immers, de vrouw heeft in haar beroepschrift het volgen van die tabel bestreden en aangedrongen op het hanteren van een ‘behoefte lijst’, waaruit van de behoefte van de kinderen blijkt en van de kosten die de man daadwerkelijk draagt, terwijl de man een dergelijke lijst bij zijn verweerschrift in appel heeft overgelegd met het verzoek om bij vernietiging van de beschikking van de rechtbank die lijst aan te houden bij de bepaling van de draagkracht van de man.
2.6
De klacht in § 2.5 slaagt om de volgende reden niet. Op blz. 3 overweegt het hof aan het slot van de eerste alinea van rov. 4.5: “Dat de kosten van de kinderen hoger – [dan € 580,- per maand] – zouden zijn, zoals door de man nog is aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden.” Deze overweging houdt verband met de stelling van de man in § 19 van zijn verweerschrift in appel dat de werkelijke behoefte van de kinderen neerkomt op € 910,36 per maand. Deze stelling wordt onderbouwd met een als productie 5 overgelegd kostenoverzicht. De geciteerde overweging uit rov. 4.5 impliceert dat het hof niet voorbij is gegaan aan het debat in appel tussen partijen, voor zover dat inhield dat bij de bepaling van de kosten van levensonderhoud van de twee kinderen dient te worden uitgegaan van de kosten die daadwerkelijk worden gemaakt. In die overweging gaat het hof immers in die zin op dat debat in dat het hof oordeelt dat de man met het kostenoverzicht zijn stelling dat de werkelijke behoefte van de kinderen € 910,36 per maand bedraagt, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en daarmee ook niet dat de kosten voor het levensonderhoud van de kinderen meer bedraagt dan € 580,- per maand. Bij die stand van zaken kon het hof ten opzichte van de man voor de bepaling van de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de kinderen uitgaan van de NIBUD-tabel.
2.7
In § 2.7 wordt erover geklaagd dat het hof, gezien de door de man overgelegde behoeftelijst, niet voldoende heeft gemotiveerd zijn hiervoor in 2.5 geciteerde oordeel in rov. 4.5 dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de kosten van de kinderen niet hoger zijn dan volgt uit de NIBUD-tabel.
2.8
Deze klacht strandt op het volgende. De behoeftelijst is bij gelegenheid van de pleidooien van de zijde van de vrouw bestreden. De lijst is niet met nadere stukken onderbouwd. In de Pleitaantekeningen in appel aan de zijde van de man wordt onder 5 nog gewezen op een bedrag van € 133,- waarmee het in de lijst genoemde bedrag van € 910,36 zou kunnen worden verlaagd. In het licht van een en ander is niet onbegrijpelijk dat het hof van oordeel is dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kosten van levensonderhoud, waarin de man ten behoeve van de twee kinderen heeft te voorzien, niet meer bedragen dan de NIBUD-tabel aangeeft.
Veegklacht
2.9
Nu de voorgaande klachten geen doel treffen, geldt hetzelfde voor de op die klachten stoelende veegklacht.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2014