Hof Amsterdam, 28-09-2016, nr. 23-000158-14
ECLI:NL:GHAMS:2016:4349
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-09-2016
- Zaaknummer
23-000158-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4349, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑09‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Poging zware mishandeling en mishandeling van vriendin. Afwijzing TUL. Voorw. GS 6 mnd en TS 240 uur vanwege andere wending in leven, positieve pers.omstandigheden
parketnummer: 23-000158-14
datum uitspraak: 28 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701920-13 en 96-104190-12 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair,
1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 juli 2014, 22 januari 2015, 14 april 2015 en 14 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
3. (13/664294-12)
hij op of omstreeks 15 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:- voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) met een stok of staaf en/of knuppel, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen;
en/of
hij op of omstreeks 15 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] , eenmaal of meermalen (met kracht) (met een stok of staaf en/knuppel, in elk geval een hard voorwerp) op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of in het kruis, in elk geval tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4 primair (13/706193/13)
hij op of omstreeks 27 januari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet- eenmaal of meermalen een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegeven en/of (vervolgens)- eenmaal of meermalen aan/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of gerukt en/of geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer 2] ongeveer twintig traptreden van een roltrap afviel);
4 subsidiairhij op of omstreeks 27 januari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] )- eenmaal of meermalen een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegeven en/of- eenmaal of meermalen aan/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer 2] ongeveer twintig traptreden van een roltrap afviel), waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (deels) andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is nu zijn verklaring bij de politie lange tijd – namelijk drie weken – na het voorval is afgelegd en uit zijn verklaring blijkt dat hij contact heeft gehad met de aangever. Bovendien wijkt zijn verklaring ter zitting in hoger beroep af van die bij de politie afgelegde verklaring. De verdachte ontkent een slagwapen te hebben gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2016 is [getuige 1] als getuige door het hof gehoord. Hij heeft toen – zodra duidelijk werd waarover hij gehoord werd – spontaan verklaard dat hij één van de twee mannen na het incident met een ijzeren stok in zijn hand heeft zien weglopen. Gelet hierop, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [getuige 1] een onafhankelijke getuige is en na een tijdsverloop van bijna vijf jaar een dergelijke spontane verklaring aflegt, is het hof van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 1] betrouwbaar is. Voor zover de verklaring van de getuige [getuige 1] in hoger beroep afwijkt van hetgeen hij vijf jaar eerder bij de politie heeft verklaard, acht het hof dit verklaarbaar door het tijdsverloop. Het enkele feit dat – zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd – de getuige zijn verklaring bij de politie drie weken na het incident heeft afgelegd maakt die verklaring niet onbetrouwbaar. Evenmin doet de enkele opmerking in die verklaring dat de verdachte “volgens het slachtoffer een Egyptenaar” was, af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Voorts vinden de verklaringen van de getuige [getuige 1] bevestiging in de zich in het dossier bevindende aangifte van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de foto’s van het letsel, waarbij het hof opmerkt dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel past bij het slaan met een hard voorwerp – zoals de door [getuige 1] genoemde stok – en dat uit het dossier geen andere verklaring voor het letsel van aangever [slachtoffer 1] volgt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof, anders dan de raadsvrouw, geen reden de verklaringen van de getuige [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten.
Nu het hof de verklaring van de getuige [getuige 2] niet voor het bewijs zal bezigen, behoeft het gevoerde verweer van de raadsvrouw ter zake de uitsluiting van haar verklaring geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:hij op 15 oktober 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met kracht met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen.
4 subsidiair:hij op 27 januari 2013 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2] ,
- een kopstoot heeft gegeven en
- aan/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en geduwd, waardoor die [slachtoffer 2] ongeveer twintig traptreden van een trap afviel, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 3 en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde uit noodweer, dan wel noodweerexces. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de aangever eerst met een stoel heeft geslagen dan wel gezwaaid en dat de verdachte zich enkel tegen deze agressieve aanval heeft verdedigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever [slachtoffer 1] of een – door de verdachte ervaren – onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Daarbij heeft het hof gelet op de aard van het handelen van de aangever waarvan volgens de verdachte sprake was – een mislukte poging tot slaan waarbij evenmin met zekerheid kan worden vastgesteld dat het slaan of zwaaien met een stoel tegen verdachte was gericht – maar ook op de omstandigheid dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich niet aan de (vermeende) dreigende confrontatie, zo daarvan al sprake was, had kunnen en moeten onttrekken. Gelet hierop faalt het beroep op noodweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 en
4 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Nu geen sprake is geweest van een situatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was, faalt ook het beroep op overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Het hof verwerpt derhalve eveneens het beroep op noodweerexces.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 en 4 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 3 en feit 4 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht en een ambulante behandelplicht. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is geheel toegewezen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en mishandeling van zijn (inmiddels ex-) partner [slachtoffer 2] , waarbij door de verdachte (grof) geweld is gebruikt. Hierdoor hebben beide personen pijn ondervonden en letsel bekomen. De verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Beide feiten hebben zich op voor publiek toegankelijke plaatsen afgespeeld hetgeen de reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 augustus 2016 is hij eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het hof heeft bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met diens persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting in hoger beroep door hem en diens raadsvrouw naar voren gebracht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat zijn leven inmiddels een andere wending heeft genomen. Gedurende ruime tijd heeft de verdachte hulp en behandeling gekregen bij De Waag. Tevens heeft hij frequent contact met Streetcorner Work voor ondersteuning op diverse leefgebieden. De verdachte helpt zijn zieke vader in zijn bedrijf en is aangemeld voor schuldhulpverlening. Gelet op deze gewijzigde persoonlijke omstandigheden en gelet op het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.948,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep, te weten de eigen bijdrage ten bedrage van € 143,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 300 en
302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 10 september 2012 (parketnummer 96/104190-12) opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de reclassering, Wibautstraat 12 te Amsterdam, wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. De veroordeelde moet zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van maximaal 2 jaren onder behandeling stelt van het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een soortgelijke instelling voor zolang de behandelaars of de reclassering dit nodig achten.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.025,92 (tweeduizend vijfentwintig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 1.325,92 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 143,00 (honderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.025,92 (tweeduizend vijfentwintig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 1.325,92 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 8 mei 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 10 september 2012, parketnummer 96-104190-12, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 september 2016.
=========================================================================
[.]