Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2016, nr. 200.181.518/01
ECLI:NL:GHSHE:2016:273
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2016
- Zaaknummer
200.181.518/01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:273, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:999, Niet ontvankelijk
Uitspraak 28‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling nu saniet meerdere kernverplichtingen niet (naar behoren) is nagekomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2016
Zaaknummer : 200.181.518/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/594 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.C.C.M. Nadaud.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 december 2015.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de beëindiging van haar schuldsaneringsregeling met een schone lei uit te spreken, zulks met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het geschil. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] , in aanvulling op voornoemd petitum, subsidiair om een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 12 maanden verzocht, indien en voor zover het hof van oordeel zou zijn dat haar thans geen schone lei kan worden verleend.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. S. Ikiz, waarnemend voor mr. Nadaud;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 november 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 januari 2016.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het schrijven van de beschermingsbewindvoerder d.d. 13 januari 2016 blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel middels voornoemd schrijven ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie op dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 27 november 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Alhoewel de schuldenares een veelheid aan medische stukken aan de bewindvoerder heeft doen toekomen, welke stukken ook in onderhavige procedure zijn overgelegd, blijkt niet dat de schuldenares niet aan haar arbeidsverplichting zou kunnen voldoen. (…)
De schuldenares heeft ook geen bewijsstukken van de behandeling van haar psychosociale problematiek aan de bewindvoerder gestuurd, maar enkel een afsprakenkaart met de praktijkondersteuner van de huisarts. Desgevraagd heeft de schuldenares verklaard dat zij ook niet bij (het hof leest:) een psycholoog onder behandeling staat en ook niet heeft gestaan. (…)
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de schuldenares niet aan haar arbeidsverplichting heeft voldaan. (…)
De rechtbank is voorts van oordeel dat de schuldenares zich onvoldoende aan de sollicitatieplicht, geldend in de schuldsaneringsregeling, heeft gehouden. Uit de door de bewindvoerder verstrekte informatie en het door de schuldenares nader overgelegde overzicht van de door haar verrichte sollicitaties blijkt dat zij te weinig heeft gesolliciteerd, onregelmatig en ook overigens niet conform de regels. (…)
De rechtbank twijfelt derhalve aan de intentie van de schuldenares. (…)
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de schuldenares had gelegen te informeren naar het re-integratietraject bij de gemeente. Schuldenares heeft dit nagelaten en slechts een afwachtende houding aangenomen. (…)
Ten aanzien van de informatieplicht is de rechtbank van oordeel dat het aan de schuldenares is om de bewindvoerder van alle informatie te voorzien die voor de schuldsaneringsregeling van belang is. Zij dient dit uit eigen beweging, op tijd en volledig, voorzien van alle bewijsstukken, te doen. Het komt de rechtbank als ongeloofwaardig voor dat de schuldenares nimmer de verslagen van de bewindvoerder heeft ontvangen en derhalve niet op de hoogte zou zijn van het verloop van haar schuldsaneringsregeling. (…)
Ten aanzien van de behandeling van de psychische problemen van de schuldenares is de rechtbank eveneens van oordeel dat de schuldenares in gebreke is gebleven. Zij heeft, naar eigen zeggen, haar behandeling bij de praktijkondersteuner van de huisarts voortgezet, maar geen informatie verschaft. (…)
Daarmee heeft zij ook in strijd met de inlichtingenplicht gehandeld. (…)
De rechtbank ziet geen aanleiding de schuldsaneringsregeling te verlengen, zoals subsidiair de schuldenares verzocht. De schuldenares heeft na voormeld arrest van het Hof een tweede kans gehad. Deze heeft zij niet benut.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat de rechtbank ten onrechte stelt dat het hof heeft overwogen dat zij een ontheffing van de arbeidsplicht had dienen te verzoeken en invulling diende te geven aan haar arbeidsplicht. In het betreffende arrest van het hof komt het woord arbeidsplicht niet voor. Voorts stelt [appellante] dat het feit dat zij geen contact heeft gezocht met een psycholoog of psychiater is gebaseerd op het advies van de praktijkondersteuner en geen eigenstandige beslissing is zoals de rechtbank doet voorkomen. Tevens stelt [appellante] dat er wel degelijk een psychologisch onderzoek door [onderzoeksbureau] is geweest met als uitkomst een tweetal rapportages van 20 november 2014 respectievelijk 7 januari 2015. Daarbij komt dat [appellante] tijdens de behandeling van het hoger beroep er ten onrechte van uit is gegaan dat de praktijkondersteuner een aan de praktijk van haar huisarts verbonden psycholoog was. Voorts is [appellante] van mening dat zij door het overleggen van haar afsprakenkaart, nu voortgangsrapportages bij een behandeling door de huisarts c.q. praktijkondersteuner niet worden verstrekt, ook voldoende informatie over de behandeling van haar psychische problematiek heeft verschaft. Tevens stelt [appellante] dat zij regelmatig en conform de door de bewindvoerder aan haar bekend gemaakte regels heeft gesolliciteerd en dat uit het psychologisch belastbaarheidsonderzoek bovendien blijkt dat zij wel degelijk de intentie heeft om te solliciteren en te werken. Daarnaast stelt [appellante] dat zij met betrekking tot haar re-integratietraject op 23 juni 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met [sociale dienst] , de sociale dienst van onder andere de gemeente [gemeente] . Haar is toen medegedeeld dat haar contactpersoon aldaar ziek was en dat er een ander contactpersoon zou komen, hetgeen evenwel nimmer is gebeurd. Wel erkent [appellante] dat zij niet nogmaals zelf contact met [sociale dienst] heeft opgenomen. Tot slot merkt [appellante] op dat zij nimmer aanwijzingen van haar bewindvoerder heeft ontvangen omtrent haar verplichtingen in het kader van haar schuldsaneringsregeling. Daarbij is zij van mening dat zij door het inschakelen van haar advocaat heeft aangegeven dat zij volledig mee wil werken aan een goede beëindiging van haar schuldsaneringsregeling en daarbij wil voorkomen dat zaken die zij niet begrijpt mislopen. Zij betreurt het dan ook zeer dat haar bewindvoerder op dit punt alle medewerking heeft geweigerd.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt dat er reeds geruime tijd sprake is van problemen van zowel fysieke als psychosociale aard welke tot op de dag van vandaag voortduren. Hierdoor acht zij zichzelf uiterst kwetsbaar en labiel. De fysieke problematiek bestaat onder andere uit een oedeem aan de benen, diabetes, COPD, een aandoening aan het hart en vaatstelsel en een chronische keelontsteking. De psychosociale problematiek bestaat uit angststoornissen, stress en gevoelens van depressieve en neerslachtige aard. Daarbij komt dat [appellante] na het overlijden van haar moeder in januari 2015 ongeveer een jaar lang in een rouwproces heeft gezeten hetgeen met name het werken aan haar psychosociale problematiek in hoge mate belemmerde. Voorts erkent [appellante] dat de praktijkondersteuner die haar met betrekking tot haar psychosociale problematiek behandelt weliswaar geen psycholoog of psychiater is, maar dat zij bij zijn behandeling wel meer baat heeft dan voorheen bij het RIAGG het geval was. Daarbij merkt [appellante] op dat zij, op verzoek van de bewindvoerder, bij deze praktijkondersteuner om voortgangsrapportages heeft verzocht, maar dat deze rapportages, in verband met het medische beroepsgeheim, niet aan haar persoonlijk konden worden verstrekt. Volgens [appellante] zouden deze rapportages wel rechtstreeks aan de bewindvoerder kunnen worden verstrekt, maar die bleek desgevraagd niet bereid om deze voortgangsrapportages op te vragen; zij zag dit klaarblijkelijk niet als haar taak. Met betrekking tot de sollicitatieplicht merkt [appellante] op dat zij, nadat haar verzoek tot vrijstelling van deze verplichting door de rechter-commissaris niet was gehonoreerd, zich bij het zoeken naar een baan niet heeft willen beperken tot haar eigen vakgebied en woonomgeving en dat zij verbaasd is dat dit haar nu door de bewindvoerder kwalijk wordt genomen, zeker nu uit de rapportages van [onderzoeksbureau] kan worden geconcludeerd dat [appellante] feitelijk niet in staat is tot het fulltime verrichten van arbeid. Desgevraagd stelt [appellante] dat zij, nu zij immers ver buiten haar woonomgeving solliciteerde, bereid was om indien zij zou worden aangenomen samen met haar zoons te verhuizen. Dat [appellante] tevens solliciteerde op vacatures waarvan zij de functie-inhoud niet geheel begreep omdat die niet bij haar opleiding en werkervaring aansloot verklaart zij door te stellen, dat zij doorgaans snel leert en dus aannam dat zij zich nieuwe en onbekende werkzaamheden, al dan niet door middel van een opleiding, snel eigen zou kunnen maken. Aangaande haar afwachtende houding ten aanzien van het gemeentelijke re-integratietraject stelt [appellante] dat zij vanwege stemverlies niet in staat was om telefonisch naar de voortgang hiervan te informeren en vanwege problemen aan haar benen en voeten ook niet in staat was om in persoon bij de gemeente langs te gaan. Dat de bewindvoerder niet op de hoogte zou zijn van het rouwproces van [appellante] alsmede de implicaties hiervan betwist [appellante] ; zij heeft immers de overlijdensakte van haar moeder vergezeld van een begeleidend schrijven aan de bewindvoerder doen toekomen. Tot slot ontkent [appellante] nadrukkelijk dat er sprake zou zijn van een alcoholprobleem, geeft zij aan dat zij recent geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en stelt zij dat de contacten met haar beschermingsbewindvoerder zeer goed verlopen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 3 januari 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft [appellante] de spelregels hiervan ondertekend. Pagina 2 hiervan ziet op de arbeidsplicht gedurende de schuldsaneringsregeling. Ontheffing van deze verplichting is tevens ontheffing van de sollicitatieplicht. Voorts stelt de bewindvoerder dat [appellante] haar nimmer heeft geïnformeerd inzake het rouwproces dat zij eerst af diende te sluiten, omdat dit in de weg stond aan en behandeling bij een psycholoog en/of psychiater. Dit is de bewindvoerder pas ter zitting in eerste aanleg bekend geworden. Er is door [appellante] op geen enkele manier informatie verstrekt over een rouwproces, niet over hoe de behandeling eruit ziet, hoe of waar deze behandeling plaatsvindt en wat het resultaat hiervan is. Als er al van enige behandeling sprake is geweest ontbreekt het aan iedere informatie hierover. Het overleggen van een afsprakenkaart is onvoldoende daar zo’n kaart niets zegt over het nakomen van de hierop vermelde afspraken, het doel van deze afspraken of de behandeling zelf. Om informatie is door de bewindvoerder echter wel nadrukkelijk verzocht, bijvoorbeeld bij email van 27 juni 2015. Daarnaast geeft de bewindvoerder aan dat de wijze waarop [appellante] solliciteerde niet conform de met haar gemaakte afspraken was; verslag nummer 5 geeft duidelijk aan wat die afspraken waren. Daarbij kan men volgens de bewindvoerder ook niet stellen dat het solliciteren op een functie bij [werkgever] blijk geeft van een serieuze intentie; zelfs het bezit van een auto voegt daar niets aan toe. Ook is de bewindvoerder van mening dat het wel degelijk op de weg van [appellante] heeft gelegen om van [sociale dienst] medewerking te verlangen bij de invulling van haar re-integratie en hierin een actieve rol te spelen in plaats van een afwachtende houding aan te nemen. Tot slot is de bewindvoerder van mening dat het aan [appellante] , of anders aan haar beschermingsbewindvoerder, maar zeker niet aan haar is om de advocaat van [appellante] van informatie te voorzien. Gelet op het informatieverzoek van de advocaat van [appellante] blijkt overigens dat [appellante] zelf heeft nagelaten om haar advocaat te informeren, waarmee de stelling van [appellante] dat het inschakelen van haar advocaat aangeeft dat zij volledig mee wil werken aan een goede beëindiging van haar schuldsaneringsregeling volgens de bewindvoerder ook geen stand kan houden. Als er [appellante] zo veel aan gelegen was dat haar advocaat haar zou bijstaan, zou zij het verslag zoals zij dat op 8 oktober 2015 heeft ontvangen wel terstond aan hem ter hand hebben gesteld.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat het hele dossier gelardeerd is met allerlei problemen van fysieke en psychosociale aard, maar dat [appellante] bij herhaling verzuimt om haar ten aanzien van de resultaten en uitkomsten van de behandelingen die zij hiervoor ondergaat te berichten. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder bijvoorbeeld niet bericht aangaande de uitkomsten van de onderzoeken die zij in de Universiteitskliniek in [plaats] (Duitsland) heeft gehad. Daarnaast heeft de bewindvoerder bijvoorbeeld ook uitsluitend uit de verklaring van de praktijkondersteuner vernomen dat een uitwonende zoon van [appellante] weer bij haar is ingetrokken, [appellante] zelf had dit nimmer gemeld. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting, ondanks herhaalde verzoeken en instructies van de bewindvoerder, niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] onder meer verzuimd de bewindvoerder (spontaan) te berichten aangaande het bestaan en de implicaties van haar rouwproces voor de behandeling van haar psychosociale problematiek, de voortgang van die behandeling, de uitkomsten van diverse medische behandelingen en onderzoeken en het weer thuis komen wonen van één van haar zonen.
3.9.3.
Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht eveneens niet naar behoren is nagekomen. [appellante] heeft weliswaar gesolliciteerd, maar het betrof hier veelal open sollicitaties in plaats van gerichte sollicitaties op bestaande vacatures, vacatures waarvan [appellante] zowel bij gelegenheid van de beëindigingszitting als de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat zij de functie-inhoud niet doorzag alsmede vacatures waarvan de tewerkstellingslocatie zich zeer ver, soms meer dan 200 kilometer enkele reis, van haar woonplaats bevonden. Het hof acht de stelling van [appellante] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep geponeerd, dat zij in geval van het daadwerkelijk verwerven van deze arbeidsbetrekkingen bereid zou zijn te verhuizen, gelet op haar penibele financiële situatie, onvoldoende realistisch, daargelaten nog dat de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling haar goedkeuring aan een verhuizing dient te verlenen en [appellante] de bewindvoerder nimmer ten aanzien van haar voornemen om in geval van het verwerven van een arbeidsbetrekking op grote afstand van haar woonplaats te verhuizen op de hoogte heeft gesteld. Een en ander klemt temeer nu [appellante] bij herhaling door de bewindvoerder is gewezen op het feit dat zij de sollicitatieverplichting structureel niet op juiste wijze nakwam. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.9.4.
Nu -ook doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken verwijst- de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare althans toerekenbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep subsidiair is verzocht, te verlengen. Daarbij komt dat [appellante] bij arrest van dit hof van 28 mei 2014 nadrukkelijk op een aantal verplichtingen is gewezen (rechtsoverweging 3.9.4.), doch, naar nu is gebleken, vergeefs.
3.9.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.W. van Rijkom en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.