ABRvS, 20-08-2014, nr. 201403138/1/R6
ECLI:NL:RVS:2014:3166
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2014
- Zaaknummer
201403138/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3166, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening; Activiteitenbesluit milieubeheer
- Vindplaatsen
JM 2015/7 met annotatie van P.B. Bokelaar
JOM 2014/881
OGR-Updates.nl 2014-0197
Uitspraak 20‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dwarsakker" gewijzigd vastgesteld.
201403138/1/R6.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zwartebroek, gemeente Barneveld,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dwarsakker" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door ing. J.G.P. van Schaik, werkzaam bij VanWestreenen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.C. de Kruijf, werkzaam bij de gemeente, en ing. G.H. Landeweerd, werkzaam bij Omgevingsdienst De Vallei, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft beoogd om de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover het betreft de gronden gelegen binnen een afstand van 100 m van de gronden van [appellant] waar een mestplaat kan worden aangelegd, aan te vechten. In het beroepschrift heeft [appellant] enkel het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover het betreft de gronden binnen een afstand van 100 m van zijn bestaande mestplaat aangevochten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover het betreft de gronden gelegen binnen een afstand van 100 m van de gronden van [appellant] waar een mestplaat kan worden aangelegd, voor zover niet tevens zijnde gronden binnen een afstand van 100 m van de bestaande mestplaat, naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan is vastgesteld in verband met de beoogde uitbreiding van de kern Zwartebroek en voorziet in 91 nieuwe woningen, een multifunctionele accommodatie voor een medisch centrum, een kinderdagverblijf en een verpleeghuisachtige voorziening, groen en ontsluitingswegen.
4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen passende beoordeling heeft gemaakt voor het plan. Door de toename van het aantal verkeersbewegingen door het plan kan niet worden uitgesloten dat het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving. Volgens [appellant] heeft de raad niet onderbouwd dat de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de voorziene woonwijk geen of een verwaarloosbaar kleine invloed hebben op de in instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan de vernietiging van het plan op grond van de beroepsgronden van [appellant] die zien op de normen uit de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), nu deze wet niet strekt tot de bescherming van de belangen van [appellant] en zijn belangen ook niet zodanig verweven zijn met het belang dat de Nbw 1998 beschermt dat hij zich op deze belangen kan beroepen. Daarnaast stelt de raad dat een passende beoordeling achterwege kon blijven, nu de verwachte toename van de stikstofuitstoot minimaal zal zijn, omdat het een beperkte uitbreiding van de bestaande kern Zwartebroek betreft en op de voorziene wegen een maximumsnelheid van 30 km/h zal gelden. Bovendien liggen de Natura 2000-gebieden op ruime afstand van het plangebied, aldus de raad.
4.2. Op een afstand van ongeveer 7 km van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied "Arkenheem". Op een afstand van ongeveer 10 km van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "De Veluwe".
4.3. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name ten doel om het algemene belang van natuur en landschap te beschermen.
Het feitelijke belang van [appellant] om zijn agrarische bedrijf ter plaatse ongestoord te kunnen blijven uitoefenen, is geen belang dat valt onder het beschermingsbereik van de normen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen en evenmin een belang dat verweven is met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen. Nu [appellant] niet in het plangebied en in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied woont, bestaat bovendien geen duidelijke verwevenheid van zijn individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen. De ingeroepen normen van de Nbw 1998 strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. Artikel 8:69a van de Awb staat er aan in de weg dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd, zodat de Afdeling afziet van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
5. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Groen" voor zover dit plandeel grenst aan zijn perceel. [appellant] betoogt dat de binnen de bestemming "Groen" te realiseren wadi’s aantrekkelijke speelplaatsen zullen zijn. Nu het plan niet voorziet in een diepe sloot of een hekwerk tussen de bestemming "Groen" en zijn bedrijfsperceel, vreest hij dat kinderen zullen gaan spelen op zijn perceel. De raad heeft volgens [appellant] ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor de spelende kinderen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene wadi’s binnen de bestemming "Groen" mogelijk incidenteel door spelende kinderen gebruikt zullen worden. Volgens de raad is er geen reden om aan te nemen dat de gebruikelijke afscheidingsmiddelen in het onderhavige geval onvoldoende zullen werken en er onveilige situaties zullen ontstaan.
5.2. De Afdeling stelt vast dat het plan er niet aan in de weg staat om binnen de bestemming "Groen" hekken of andere afscheidingsmiddelen te plaatsen. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat gebruikelijke afscheidingsmiddelen, zoals hekken of heggen, binnen de bestemming "Groen" in dit geval onvoldoende zijn. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een nader onderzoek naar de veiligheid van spelende kinderen binnen de bestemming "Groen" achterwege kon worden gelaten.
Het betoog faalt.
6. Het beroep van [appellant] is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2", voor zover het gronden betreft binnen 100 m van zijn bestaande mestplaat. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de geurhinder ten gevolge van zijn mestopslag. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de afstandsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgesteld, nu zijn mestopslag is gelegen op 75 m van de dichtstbijzijnde voorziene woning. Volgens [appellant] heeft hij deze mestopslag voor de vaststelling van het plan gemeld bij de gemeente.
6.1. De raad erkent dat er spanning bestaat tussen de voorziene woningen en de aanwezige mestopslag van [appellant], maar stelt zich op het standpunt dat de mestopslag verplaatst kan worden naar een andere locatie op het perceel van [appellant] door het stellen van maatwerkvoorschriften. Volgens de raad heeft [appellant] de mestopslag namelijk gebouwd terwijl het ontwerpplan ter inzage lag en is bij de reactie op de melding voor deze mestopslag gewezen op de gevolgen van de voorziene woningbouw voor de mestopslag. De raad betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2013, zaak nrs. 201211298/1/R2 en 201211298/2/R2, dat het redelijk is dat [appellant] milieumaatregelen moet nemen of zijn mestopslag moet verplaatsen om de overlast door zijn mestopslag te beperken, nu met de voorziene woningbouw een groot maatschappelijk belang is gediend.
6.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt onder agrarische bedrijfsstoffen verstaan: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen.
Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, aanhef en onder a, vindt het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen plaats op ten minste 100 m afstand tot een geurgevoelig object dat binnen de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge het zesde lid kan het bevoegd gezag, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt, met inachtneming van de NeR, bij maatwerkvoorschriften eisen stellen aan:
a. de situering van de opgeslagen bedrijfsstoffen;
b. het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen;
c. de frequentie van de afvoer van de opgeslagen bedrijfsstoffen.
6.3. Het perceel van [appellant] met daarop de mestplaat is gelegen buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. Het plan voorziet in woningen binnen een afstand van 100 m tot de mestplaat van [appellant]. Deze woningen zullen na de realisering van het plan binnen de bebouwde kom van de kern Zwartebroek liggen. Aldus wordt niet voldaan aan de ingevolge artikel 3.46, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te houden afstand van 100 m tussen de voorziene woningen en de bestaande mestplaat van [appellant]. Nu de afstand tussen de mestplaat van [appellant] en een deel van de voorziene woningen minder bedraagt dan de afstand in het Activiteitenbesluit milieubeheer, mag niet zonder meer worden aangenomen dat bij deze woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2012, zaak nr. 201012079/1/R2). De raad heeft ook overigens niet inzichtelijk gemaakt dat met een kortere afstand tussen de mestplaat en een aantal voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is gewaarborgd.
Over het betoog van de raad dat, gelet op het zwaarwegende maatschappelijk belang van de voorziene woningen, op grond van artikel 3.46, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften gesteld kunnen worden waarmee de mestplaat van [appellant] kan worden verplaatst, overweegt de Afdeling als volgt. In de nota van toelichting bij artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Stb. 2012, 441) staat het volgende:
"In verband met geurhinder zijn eisen gesteld aan de afstanden van een plaats voor het opslaan voor agrarische bedrijfstoffen tot geurgevoelige objecten. De afstanden zijn gebaseerd op het voormalige Besluit landbouw milieubeheer. Voor de omschrijving van geurgevoelige objecten is aangesloten bij de Wet geurhinder en veehouderij. Als aan de vereiste afstanden wordt voldaan, maar desondanks geurhinder optreedt, kunnen met maatwerkvoorschriften aanvullende eisen worden gesteld (zesde lid). Deze kunnen uitsluitend betrekking hebben op de situering van de opslagplaats, het afdekken ervan of de frequentie van afvoer."
Uit deze passage blijkt dat de bedoeling is dat alleen maatwerkvoorschriften gesteld kunnen worden indien wordt voldaan aan de aan te houden afstand uit het eerste lid, maar desondanks geurhinder optreedt. Nu in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan de aan te houden afstand uit het eerste lid, is het naar het oordeel van de Afdeling niet mogelijk om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betekent evenzeer dat het niet mogelijk is om door middel van maatwerkvoorschriften [appellant] te verplichten de bestaande mestplaat te verplaatsen ten einde te bereiken dat wordt voldaan aan de aan te houden afstand van 100 m tussen de mestplaat en de voorziene woningen.
Voor zover de raad heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2013, zaak nrs. 201211298/1/R2 en 201211298/2/R2, overweegt de Afdeling dat de vergelijking met de aldaar besliste situatie niet opgaat, omdat het in die zaak ging om een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden die eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid gerealiseerd konden worden, terwijl het in het onderhavige geval gaat om een bestaande, legale situatie.
Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat de raad niet draagkrachtig heeft gemotiveerd dat een afstand van minder dan 100 m tussen de mestplaat van [appellant] en een deel van de voorziene woningen in het plangebied uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover het gronden betreft binnen 100 m van de mestplaat van [appellant], en het plandeel met de bestemming "Wonen - 2".
7.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 25 februari 2014, kenmerk 14-9, waarbij het bestemmingsplan "Dwarsakker" is vastgesteld, voor zover:
a. het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover betrekking hebbend op een deel van de gronden in het plangebied, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart nr. 1;
b. het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 2";
III. draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
271-767.