Ik houd hier en verder de in de tenlastelegging en door het hof gebezigde afkorting ACAB aan. Elders (in andere uitspraken etc.) wordt ook wel van de afkorting A.C.A.B. gebruik gemaakt.
HR, 24-03-2020, nr. 18/05476
ECLI:NL:HR:2020:500
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2020
- Zaaknummer
18/05476
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:500, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:85
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:4600, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2020:85, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:500
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Belediging van 2 politieambtenaren door voorafgaand aan voetbalwedstrijd in Amsterdam lettercombinatie ‘ACAB’ te zingen, art. 266.1 jo. 267.2 Sr. Bewijsklacht opzet. Wist verdachte betekenis van lettercombinatie ‘ACAB’? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/05471, 18/05477, 18/05484, 18/05485 en 18/05489.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05476
Datum 24 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 december 2018, nummer 23/000571-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
Conclusie 04‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over belediging van een ambtenaar in functie door het op korte afstand achter elkaar zingen van de lettercombinatie ACAB in de richting van en kijkend naar drie politieambtenaren voor de ingang van de Amsterdam Arena terwijl bezoekers het stadion instroomden. Besproken wordt de vraag of de verdachte wist wat de betekenis is van de lettercombinatie ACAB en hij (dus) opzet had op de belediging. De AG adviseert tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05476
Zitting 4 februari 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 11 december 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “eenvoudige belediging, terwijl de uitoefening wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geldboete van 450 euro, subsidiair 9 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/05471, 18/05477, 18/05489, 18/05485 en 18/05484. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt met een viertal klachten op tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van het hof.
De zaak
5. Het gaat in deze zaak om het achter elkaar zingen van de lettercombinatie ACAB1.door drie mannen, waaronder de verdachte, terwijl zij daarbij op korte afstand keken in de richting van politieambtenaren, op het moment dat bezoekers van de wedstrijd Ajax - Schalke ’04 de Amsterdam Arena instroomden. Uit de bewijsvoering blijkt dat de betekenis van deze lettercombinatie staat voor “All Cops Are Bastards”. In cassatie staat niet ter discussie dat de verdachte en de andere twee verdachten die leus in de richting van de verbalisanten hebben gezongen. De centrale vraag in deze zaak is of de verdachte wist wat de betekenis was van de lettercombinatie ACAB.2.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 13 april 2017 te Amsterdam opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 2] , hoofdagent bij Politie Eenheid Amsterdam, en [verbalisant 3] , brigadier bij Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: ACAB.”
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam (doorgenummerd p. 2-4). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Wij zijn werkzaam bij de voetbaleenheid van de Eenheid Amsterdam. Dit team houdt zich bezig met de bestrijding van voetbal gerelateerde misdrijven en het bewaken van de openbare orde rondom voetbalwedstrijden van Ajax.
Op 13 april 2017, omstreeks 20.35 uur, bevonden wij ons bij de ingang Noord B van het voetbalstadion Amsterdam Arena, gevestigd aan de Arena Boulevard 1 te Amsterdam. Aldaar zou om 21.05 uur de voetbalwedstrijd plaatsvinden tussen Ajax - Schalke '04. Wij liepen geheel gekleed in uniform met een fel fluorescerende hes, waarop de achterkant en de voorkant ‘POLITIE’ staat. Op dat moment vond de instroom van de Amsterdam Arena plaats. Buiten voor de ingangen stonden honderden mensen in de rij. Daarnaast liepen tientallen mensen de ingangen voorbij, onderweg naar hun eigen ingang. Wij verbalisanten hoorden vervolgens het gezang: "ACAB, ACAB". Wij zagen op dat moment drie mannen en hoorden dat zij de leus ACAB achter elkaar zongen. De afstand tussen ons en de verdachten betrof niet meer dan vijf meter. Wij zagen dat zij dit bleven zingen. Wij liepen naar de verdachten toe en (het hof begrijpt: zij) keken in de richting van ons. Wij zagen dat de verdachten dit bleven zingen. Hierop hebben wij alle drie de verdachten aangehouden. Ons is bekend dat ACAB het volgende betekent: 'All Cops Are Bastards’. Wij voelen ons dan ook in ons goede naam en eer aangetast.
Eén van de verdachten betrof [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde p. 5-6). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verdachte]:
Ja, het klopt dat ik ACAB heb meegezongen.”
Voorts heeft het hof met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aangenomen kan worden dat de verdachte zich voldoende bewust was van het beledigende karakter van ACAB aangezien dit voor de brede kring van opgroeiende jeugd, waartoe de verdachte behoort, een feit van algemene bekendheid is, mede gelet op publicaties op het internet over de betekenis van de term ACAB.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen en de overigens bekend geworden feiten en omstandigheden niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van het beledigende karakter van ACAB. Bij een feit van algemene bekendheid gaat het om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Daarvan is in deze zaak geen sprake. In dit geval kan niet bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het beledigen van één of meer opsporingsambtenaren.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Op 13 april 2017 vond in de Amsterdam Arena een voetbalwedstrijd tussen Ajax en Schalke ’04 plaats. Voor het bewaken van de openbare orde en ter bestrijding van voetbal gerelateerde misdrijven waren bij deze wedstrijd onder andere de in uniform geklede politieambtenaren [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 1] aanwezig. Uit het onder 1. gebezigde bewijsmiddel blijkt dat de verdachte op korte afstand van deze politieambtenaren “ACAB, ACAB” heeft gezongen, terwijl hij in hun richting keek.
Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel of daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
In dit geval staat vast dat de verdachte in het openbaar meermalen de leus ‘ACAB’ in de richting van politieambtenaren heeft gezongen, terwijl deze ambtenaren - bekend zijnde met de betekenis van die lettercombinatie - zich daardoor beledigd hebben gevoeld. Namens de verdachte is aangevoerd dat hij niet wist wat de door hem gezongen leus betekende. Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde belediging is vereist dat de verdachte zich ervan bewust was dat de lettercombinatie A.C.A.B. (ook wel geschreven als: ACAB) een voor een politieambtenaar beledigende strekking heeft, te weten “All Cops Are Bastards”.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij niet wist van het beledigende karakter van de leus ‘ACAB’, niet geloofwaardig. Allereerst is onaannemelijk dat de verdachte een leus richting de politie zingt waarvan hij de betekenis of strekking niet kent. Daarnaast heeft het hof in openbare bron, het internet via de zoekmachine ‘Google’, gezocht op de lettercombinatie ACAB, waarbij het hof alleen heeft gekeken naar resultaten die vóór 13 april 2017 zijn gepubliceerd op vrij toegankelijke Nederlandse webpagina’s. Uit deze zoekopdracht blijkt dat over de afkorting (en de beledigende betekenis daarvan) zeer veel nieuwsberichten zijn gepubliceerd, zowel door regionale als landelijke media. Zo luidde de kop van één van de artikelen in het NRC-Handelsblad in 2011: “Dankzij de Hoge Raad weet nu iedereen wel wat ACAB betekent.” Naast de vele mediawebsites, komt de term ook terug op pagina’s van andere websites die onder brede lagen van de bevolking bekendheid genieten, zoals bijvoorbeeld Wikipedia en Dumpert. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de betekenis van A.C.A.B., te weten: “All Cops Are Bastards”, op 13 april 2017 een feit van algemene bekendheid was. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit gegeven geen specialistische kennis vereist en de juistheid ervan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Deze lettercombinatie heeft de strekking politieambtenaren aan te randen in hun eer en goede naam. Door ACAB te zingen terwijl hij keek in de richting van politieambtenaren heeft de verdachte die politieambtenaren dan ook opzettelijk beledigd.”
Het middel
De eerste (en meest wezenlijke) klacht keert zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte opzet heeft gehad op de belediging van de verbalisanten door de lettercombinatie ACAB in hun richting te zingen. De verdachte zou niet op de hoogte zijn geweest van de betekenis van deze lettercombinatie. De tweede en derde klacht zien op ’s hofs oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de lettercombinatie ACAB staat voor “All Cops Are Bastards”. De toelichting op het middel borduurt hierop voort door na te pleiten dat het een veelvoorkomende groepsdynamiek is dat meegezongen wordt met leuzen zonder dat men de tekst hiervan kent of met een tekst die men denkt te horen maar achteraf compleet anders blijkt te zijn. De vierde klacht bestrijdt het oordeel dat de klaarblijkelijk na de terechtzitting op internet gevonden gegevens, op welke gegevens volgens de steller van het middel de bewijsvoering voor een belangrijk deel zou steunen, in de onderhavige zaak bij de procesdeelnemers bekend waren zodat deze gegevens niet ter terechtzitting ter sprake behoefden te zijn gebracht.
Beoordelingskader strafbare belediging
10. De tenlastelegging is toegesneden op art. 266 j° art. 267 Sr. De in de tenlastelegging voorkomende term "beledigd" is klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 266 Sr. Voor zover hier van belang, luid(d)en voormelde artikelen:
Art. 266
“1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.”
Art. 267
"De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
1°. […];
2°. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3°. […]”
11. Uit onder meer HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541, NJ 2018/282, m.nt. Dommering blijkt dat in dit verband acht dient te worden geslagen op (i) de uitlating als zodanig, dat wil zeggen de bewoordingen van de uitlating en (ii) de context waarin de uitlating is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie, alsook de vraag of de uitlating onnodig grievend is geweest.3.In dit beoordelingskader van de Hoge Raad ontbreekt (uiteraard) niet het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in art. 266, tweede lid, Sr tot uitdrukking is gebracht. Dat recht staat, aldus de Hoge Raad, niet in de weg aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van art. 266 Sr indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.4.
12. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat een uitlating of een feitelijkheid5.beledigend in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr is wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn of haar eer en goede naam. Het wekt geen verbazing dat daarvan in het algemeen sprake is indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben.6.Bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf niet beledigend is, kan de context waarin de uitlating is gedaan aan haar een beledigend (en strafbaar) karakter geven.7.
De rechtspraak van de Hoge Raad over (opzet op) belediging en de lettercombinatie ACAB8.
13. De Hoge Raad heeft zich reeds in een viertal arresten, waarvan de eerste drie betrekking hebben op één en dezelfde zaak, uitgelaten over – kort gezegd – belediging in het openbaar en de lettercombinatie ACAB. Het betrof daarbij telkens de geschreven vorm van belediging, zoals het dragen van de lettercombinatie ACAB op kleding, maar dat maakt geen verschil met het in het openbaar (verbaal) zingen van deze lettercombinatie, waarvan in de onderhavige zaak sprake is.
14. In zijn, hier als eerste te noemen, arrest van 11 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m.nt. Mevis (ACAB op voor- en rugzijde bomberjack) oordeelde de Hoge Raad dat uit de overwegingen van het hof moest worden afgeleid dat het voor het hof niet zonder meer duidelijk was dat ACAB als afkorting van All Cops Are Bastards een feit van algemene bekendheid was en verder dat, nu ook de zittingsverbalen dienaangaande niets inhielden, het hof zich omtrent dat gegeven buiten het onderzoek op de terechtzitting om heeft doen voorlichten door op de afkorting ACAB in combinatie met “cops” te googelen. De zaak werd teruggewezen naar het hof.
15. In cassatie kreeg de zaak een vervolg in HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9978, NJ 2012/558, m.nt. Mevis. Het hof had de verdachte ditmaal vrijgesproken, en wel omdat de lettercombinatie ACAB als zodanig geen beledigend karakter heeft en het voorts niet aannemelijk was geworden dat het ten tijde van het tenlastegelegde in Nederland als een feit van algemene bekendheid had te gelden dat de lettercombinatie ACAB de afkorting vormt van de woorden “All Cops Are Bastards”. Bij deze uitspraak en motivering daarvan legde de advocaat-generaal bij het hof zich niet neer. Het hof zou een onjuiste uitleg hebben gegeven aan de daarin voorkomende, aan art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr ontleende term "belediging" en daarmee de grondslag van de tenlastelegging hebben verlaten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit keer een te beperkte uitleg had gegeven aan art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr: “Bij de beoordeling van de vraag of de genoemde uitlating beledigend is in de zin van die bepalingen is niet doorslaggevend de enkele omstandigheid of het een feit van algemene bekendheid is dat de onderhavige lettercombinatie de afkorting is van bovengenoemde woorden.” De zaak werd verwezen naar een ander hof.
16. Het andere hof verklaarde het tenlastegelegde bewezen en achtte het feit strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op. De afkorting ACAB heeft, naar het hof had vastgesteld, de betekenis "All Cops Are Bastards" en naar zijn aard de algemene strekking om politiefunctionarissen wereldwijd en ook in Nederland in diskrediet te brengen. Het dragen van een jack met het opschrift ACAB kan, aldus het hof, derhalve worden aangemerkt als opzettelijke belediging aan de individuele politiefunctionaris (in zijn tegenwoordigheid aangedaan) als bedoeld in art. 266, eerste lid, Sr. Tegen deze uitspraak werd namens de verdachte weer cassatie aangetekend. Dit leidde tot HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3114, NJ 2015/126, m.nt. Mevis. In dit arrest stelt de Hoge Raad het algemene uitgangspunt voorop dat het antwoord op de vraag of in zo een geval het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte is gericht op belediging van een individuele politiefunctionaris van de concrete omstandigheden van het geval afhangt. Indien de beledigende uitlating of feitelijkheid betrekking heeft op een categorie mensen in een bepaalde hoedanigheid, zal de enkele omstandigheid dat deze uitlating of feitelijkheid wordt waargenomen door een persoon die tot deze categorie behoort, niet voldoende zijn om te kunnen aannemen dat het opzet van de verdachte op de belediging van die specifieke persoon is gericht. Het oordeel van het hof dat de verdachte in de gegeven omstandigheden bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij de politiefunctionaris zou beledigen, werd gelet op ’s hofs feitelijke en niet onbegrijpelijke vaststellingen in stand gelaten.
17. Het vierde en tevens het meest recente arrest dat aandacht verdient, is HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:899. Ook in de daaraan ten grondslag liggende zaak droeg de verdachte een jas met daarop de letters ACAB. Toen de verdachte samen met anderen een pand aan het kraken was en politieagenten ter plaatse kwamen, wierp de verdachte zich als groepsleider op, benaderde hij de politieagenten en sprak hij de politieagenten ongevraagd aan. De verdachte werd door het hof veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis, wegens eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd. De Hoge Raad overweegt onder meer:
“2.4 In een eerdere zaak waarin het dragen van een jack met het opschrift “A.C.A.B.” aan de orde was, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen (HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3114, rov. 2.5):
“De klacht van het middel stelt de vraag aan de orde of het dragen van het jack met het opschrift A.C.A.B., welke afkorting naar het Hof heeft vastgesteld de, ook aan de verdachte bekende, betekenis “All Cops Are Bastards” heeft en naar zijn aard de algemene strekking heeft om politiefunctionarissen wereldwijd en ook in Nederland in diskrediet te brengen, kan worden aangemerkt als opzettelijke belediging aan de individuele politiefunctionaris (...) in zijn tegenwoordigheid aangedaan als bedoeld in art. 266, eerste lid, Sr.
Het antwoord op de vraag of in zo een geval het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op belediging van de individuele politiefunctionaris is gericht, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij zal, indien de beledigende uitlating of feitelijkheid, zoals hier, betrekking heeft op een categorie mensen in een bepaalde hoedanigheid, de enkele omstandigheid dat deze uitlating of feitelijkheid wordt waargenomen door een persoon die tot deze categorie behoort, niet voldoende zijn om te kunnen aannemen dat het opzet van de verdachte op belediging van die specifieke persoon is gericht.”
2.5
Het Hof is ervan uitgegaan dat de afkorting “A.C.A.B.”, overeenkomstig de opvatting van de in de bewezenverklaring genoemde verbalisanten, een afkorting is van “All Cops Are Bastards” en dat de verdachte die betekenis kende. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat er geen enkele aanwijzing is dat de verdachte die betekenis niet kende, waarbij het Hof in aanmerking heeft genomen de weigering van de verdachte iets te verklaren over een mogelijk andere betekenis van deze letters, die op de door de verdachte gedragen jas waren aangebracht. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte deze verbalisanten opzettelijk heeft beledigd door zich gekleed in die jas, met daarop de afkorting “A.C.A.B.” voor een ieder goed zichtbaar, te begeven in een situatie waarin hij politieagenten zou tegenkomen, te weten tijdens het kraken van een woning, waarbij het Hof in aanmerking heeft genomen dat de verdachte zich aan de ter plaatse gekomen verbalisanten als voorman van de groep krakers heeft opgeworpen door de verbalisanten te benaderen en ongevraagd aan te spreken. Deze oordelen van het Hof geven - ook in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.”
18. Samenvattend kan uit de hiervoor weergegeven rechtspraak worden geconcludeerd dat het dragen van een jas met daarop zichtbaar de lettercombinatie ACAB in een bepaalde context een belediging van een ambtenaar in functie oplevert. Daarbij is niet doorslaggevend de enkele omstandigheid of het een feit van algemene bekendheid is dat ACAB de afkorting is van “All Cops Are Bastards”. De verdachte moet (voorwaardelijk) opzet hebben op het beledigen. Of daarvan sprake is, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Duidelijk is evenwel, dat, nu het in ‘ACAB-gevallen’ gaat om een beledigende uitlating in de richting van een categorie mensen in een bepaalde hoedanigheid, niet voldoende is de enkele omstandigheid dat een persoon die tot deze categorie behoort deze uitlating of feitelijkheid waarneemt om te kunnen aannemen dat het opzet van de verdachte op belediging van juist die specifieke persoon is gericht. Vereist voor belediging is hier dat (kort gezegd) het opzet betrekking heeft op de individuele politiefunctionaris. Er zal in dat verband dus moeten worden geïndividualiseerd.9.
Bespreking van het middel
19. Het hof heeft vastgesteld dat de leus ACAB, overeenkomstig de opvatting van de in de bewezenverklaring genoemde verbalisanten, een afkorting is van “All Cops Are Bastards”. De verdachte beweert dat hij de betekenis van die afkorting niet kende.
20. Uit zijn bewijsoverweging volgt dat het hof, gelet op hetgeen het feitelijk heeft vastgesteld, niet geloofwaardig acht de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van het beledigende karakter van de leus ACAB. Dit oordeel doet het hof steunen op twee verschillende pijlers. Op de eerste plaats acht het hof onaannemelijk dat de verdachte een leus in de richting van de verbalisanten zingt waarvan hij de betekenis of strekking niet kent. Op de tweede plaats is het hof, na raadpleging van het internet via Google, van oordeel dat de betekenis van de lettercombinatie ACAB (inmiddels) een feit van algemene bekendheid is. Het slotoordeel van het hof luidt dan ook dat gezien de concrete omstandigheden van het onderhavige geval sprake is van opzettelijke belediging van de verbalisanten door de verdachte.
21. Ik meen dat de eerstgenoemde pijler dit slotoordeel (al) zelfstandig draagt en zal dat standpunt hieronder toelichten.
22. In het kader van de bewijsvoering heeft het hof feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat:
(i) ter bewaking van de openbare orde rondom voetbalwedstrijden van Ajax en ter bestrijding van voetbal-gerelateerde misdrijven bij de wedstrijd Ajax - Schalke ’04 de bedoelde politieambtenaren aanwezig waren;
(ii) deze politieambtenaren zich voor de Amsterdam Arena bevonden, gekleed in uniform met fluorescerende hes, waar op de achterkant en de voorkant POLITIE stond;
(iii) voor de ingangen honderden mensen in de rij stonden om de Arena binnen te gaan;
(iv) de bedoelde politieambtenaren (enkel) drie mannen – te weten de verdachte en de twee andere verdachten – de leus ACAB achter elkaar en in het openbaar in hun richting hoorden zingen;
(v) de afstand tussen hen en de mannen niet meer was dan vijf meter;
(vi) op die korte afstand de verdachte tijdens het zingen in de richting van de verbalisanten keek;
(vii) de verdachte en de andere twee verdachten de leus (in het openbaar) bleven zingen en daarbij in de richting van de bedoelde politieambtenaren bleven kijken op het moment dat deze politieambtenaren naar hen toeliepen.
23. In de bewijsvoering van het hof ligt besloten dat in de onderhavige zaak de verdachte en de twee andere verdachten de leus ACAB specifiek zongen in de richting van de bedoelde politieambtenaren en dat daarmee sprake is van het individueel beledigen van deze politieambtenaren. Voorts ligt in het oordeel van het hof besloten dat in de concrete omstandigheden van het geval (zie randnummer 22) het niet anders kan dan dat de verdachte wist wat de betekenis van de leus ACAB is en hij opzet heeft gehad op het aanranden van de eer en goede naam van ieder van de politieambtenaren.10.Dat (impliciete en niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigend) oordeel is op grond van het voorgaande niet onbegrijpelijk. Daarbij heb ik mede in aanmerking genomen dat door de verdachte geen verklaring ervoor is gegeven waarom hij en de andere twee verdachten bewust juist deze leus zongen en daarbij op zo een korte afstand in de richting van uitgerekend de politieambtenaren keken en bleven kijken toen dezen op hen kwamen aflopen, terwijl evenmin is gesteld of anderszins aannemelijk is geworden dat de verdachte aan ACAB een andere betekenis dan “All Cops Are Bastards” heeft toegekend. Overigens wil ik hier niet onvermeld laten dat blijkens het, zich onder de stukken van het geding bevindend, uittreksel Justitiële Documentatie de verdachte ten tijde van het onderhavige feit al eerder (onherroepelijk) was veroordeeld ter zake van ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ en geweld tegen beroepsbeoefenaars.11.
24. Voor zover het middel nog klaagt dat het hof niets heeft overwogen over eventueel andere bezoekers (dan de drie verdachten), die volgens de verdachte ook de leus ACAB in de richting van de verbalisanten zouden hebben gezongen, hoefde het hof dat ook niet te doen gelet op hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd. Anders dan de steller van het middel meent, is uit de bewijsvoering van het hof wel degelijk af te leiden dat het alleen de drie verdachten waren die de leus (in de richting van de verbalisanten) zongen; van een in de schriftuur gesuggereerde groepsdynamiek is niet gebleken.
25. Naar het mij voorkomt vloeit uit het voorgaande voort dat de in de schriftuur aan de orde gestelde vraag of de gangbare betekenis van de lettercombinatie ACAB – All Cops Are Bastard – een feit van algemene bekendheid is, in de onderhavige zaak niet behoeft te worden beantwoord. Voor zover de klachten zich tegen de desbetreffende overwegingen van het hof richten, behoeven zij gelet op mijn standpunt inzake de eerste klacht geen bespreking. Wel zij nog opgemerkt dat als de steller zou menen dat de bewijsvoering van het hof voor een belangrijk deel steunt op de tweede pijler (ACAB als feit van algemene bekendheid), zulks op een onjuiste lezing van het bestreden arrest berust.12.
26. Het hof heeft aldus de bewezenverklaring en de kwalificatie voldoende met redenen omkleed.
Slotsom
27. Het middel faalt.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2020
In eerste aanleg is de verdachte aanvankelijk enkel vervolgd voor de belediging van verbalisant [verbalisant 1] . Tijdens de zitting van de politierechter is door de officier van justitie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan, in die zin dat aan de tenlastelegging moest worden toegevoegd de belediging van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Deze vordering tot wijziging van de tenlastelegging is door de politierechter afgewezen. De verdachte is vervolgens separaat vervolgd voor de belediging van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Daarover handelt de onderhavige zaak.
Zie ook HR 22 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5623, NJ 2009/466. De vraag of de uitlating onnodig grievend is geweest wordt, naast de uitlating zelf en de context, in de literatuur ook wel als een derde beoordelingsfactor aangemerkt, reden waarom daar van de ‘drietrapsbenadering’ wordt gesproken.
Het ten aanzien van art. 266 Sr door de Hoge Raad opgestelde toetsingskader is nagenoeg identiek aan het toetsingskader voor groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie zoals strafbaar gesteld in art. 137c en 137d Sr; zie meest recent HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1816.
Bij een feitelijkheid kan worden gedacht aan het opsteken van een middelvinger en het daarbij (mondeling) uitspreken van de woorden “fuck you” (HR 18 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8985, NJ 2008/34), het spugen in het gezicht van de beledigde (HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5757, NJ 2006/13) en het dragen van een jack met daarop de lettercombinatie ACAB (HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3114, NJ 2015/126, m.nt Mevis en HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:899).
Vgl. HR 22 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5623, NJ 2009/466 (ter zake van de scheldwoorden 'sukkels', 'klootzakken', 'loosers' en 'kankerlijers') en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:709, NJ 2015/187 (ter zake van het scheldwoord “kaolo”).
Zo vormen de bewoordingen “En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen' en 'En de agenten in […] kunnen mij ASS kussen” geen belediging in HR 22 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3106, NJ 2012/44, m.nt. Schalken. Beledigend was wel het in aanwezigheid van veel winkelend publiek luidkeels en herhaaldelijk tegen verbalisanten roepen van de woorden “Wat moet je nou mafkees” (HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796, NJ 2010/671, m.nt. Buruma). Het gebruik van het woord “mierenneuker” kon gelet op de context waarin de uitlating was gedaan als beledigend worden aangemerkt, aldus HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2003, NJ 2014/181, m.nt. Keijzer. In dezelfde zin HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8498, NJ 2004/201 (“homofiel’) en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1564 (“pikkie”). Overigens, ook het omgekeerde kan zich voordoen; zie voor een voorbeeld waarin de context het beledigende aan de uitlating juist wegneemt HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6731, NJ 2012/37, m.nt. Dommering.
Zie daarover ook de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt vóór HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:899.
Er zal als het ware een transitie dienen plaats te vinden van het collectieve naar het individuele, aldus mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn aan HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:899 voorafgaande conclusie (randnummer 14).
Zie J. de Hullu, Materieel Strafrecht, zevende druk 2018, p. 233 over het objectiveren bij de juridische toepassing van ‘normaal opzet’. Zie ook het commentaar van Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink (NLR), Het Wetboek van Strafrecht, Inleiding, Opzet aant. 4 (bijgewerkt t/m 15 augustus 2018): “Daarom kan men wel zeggen, dat er bij opzet sprake is van een zekere objectivering of normativering (De Hullu spreekt in navolging van Rozemond liever van objectiveren, EH), waarbij de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang zijn. In de rechtspraak komt dit tot uitdrukking als het opzet wordt gemotiveerd met het oordeel dat verdachte moét hebben geweten et cetera. Indien de handeling geheel het karakter heeft van een opzettelijke handeling en als zodanig door iedereen wordt ‘aangevoeld’, dan is het ook bijna steeds in rechte een opzettelijke handeling. De rechter gaat zich niet bezig houden met ingewikkelde psychische processen, maar slaat acht op de veruiterlijking van de veronderstelde wil. De Hoge Raad maakt recentelijk in dit verband ook wel gebruik van de uitdrukking ‘naar uiterlijke verschijningsvorm’.” Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9978, NJ 2012/558, m.nt. Mevis, in het bijzonder in onderdeel 8.7: “Het komt mij voor dat - als, zoals hier het uitgangspunt van denken is, de lettercombinatie geen gangbare, algemeen bekende betekenis heeft - niet bepalend is wat de politieman of de barkeeper in de lettercombinatie zien (het gaat niet om een rorschachtest), maar veeleer welke betekenis de verdachte zelf aan de lettercombinatie toekent. […] Bij dat bewijs kan acht geslagen worden op tal van factoren, waaronder de betekenis die aan de lettercombinatie wordt toegekend in de kringen waarin de verdachte verkeert. Het bewijsprobleem vermindert naar de mate waarin de betekenis van de lettercombinatie (in bepaalde, relevante kringen) als gangbaar of normaal kan worden aangemerkt. Dan immers wordt het minder aannemelijk dat de verdachte met de lettercombinatie iets anders bedoelde.”
Ook de advocaat-generaal bij het hof heeft daarop gewezen en merkt op dat de andere verdachte [medeverdachte 1] daarbij aanwezig was; zie het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 27 november 2018, blad 4.
En geheel ten overvloede wijs ik er (in verband met de vierde klacht) nog op dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2018 (blad 4) de voorzitter het volgende aan de raadsman heeft voorgelegd: “De politierechter heeft op 1 juni 2017 in de zaken met parketnummer 13.070225-17 (23-001971 - 17 [medeverdachte 1] ) en 13.070218-17 (23-001970-17 [verdachte] ) overwogen dat het te ver gaat om het als een feit van algemene bekendheid binnen de Nederlandse samenleving aan te merken dat A.C.A.B. staat voor “All Cops Are Bastards”, maar dat dit wel geldt als een algemeen bekend scheldwoord onder regelmatige bezoekers van voetbalwedstrijden. De advocaat-generaal heeft zojuist betoogd dat de betekenis van deze afkorting een feit van algemene bekendheid is voor de brede kring van opgroeiende jeugd. Wat is uw standpunt dienaangaande?”