ABRvS, 27-03-2013, nr. 201206042/1/R1.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7440
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-03-2013
- Zaaknummer
201206042/1/R1.
- LJN
BZ7440
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7440, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑03‑2013
Uitspraak 27‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Holtum Noord III" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Partij(en)
201206042/1/R1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), allen wonend te [woonplaats],
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V., gevestigd te Maasbracht, gemeente Maasgouw,
- 3.
[appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Holtum Noord III" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
GC Terreinbeheer B.V., [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. I.J.E.A. Huntjens, werkzaam bij rentmeesterskantoor Huntjens, GC Terreinbeheer B.V., vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, werkzaam bij Maasgrind B.V., bijgestaan door ir. T.A. te Winkel en G. Schol, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. P.H.J. Soogelee, werkzaam bij Aelmans Adviesgroep B.V., en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Fraats, advocaat te Maastricht, bijgestaan door mr. R.P.A.M. Friesen, F. Krabbe MSc en H.J.J. Pex, allen werkzaam bij de gemeente, en door ing. A. Gellicum, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekking
- 1.
GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben ter zitting de beroepsgronden die zien op het bestemmingsplan ingetrokken, waarbij GC Terreinbeheer B.V. een uitzondering heeft gemaakt voor de beroepsgrond die ziet op de begrenzing van het bestemmingsplangebied. GC Terreinbeheer B.V. heeft ter zitting tevens de beroepsgrond dat de fasering in het exploitatieplan in strijd is met de stedenbouwkundige visie "Holtum Noord III", van Heusschen Copier van 11 april 2011, ingetrokken.
Goede procesorde
2. Op 20 november 2012 is bij de Afdeling een nader stuk ingekomen van de raad, te weten een aanvulling op het eerder ingediende verweerschrift. Bij de aanvulling op het verweerschrift zijn gevoegd een overzichtstekening en een luchtfoto van de begrenzing van de bedrijventerreinen, genaamd Holtum Noord I, Holtum Noord II, Distripark en het voorziene bedrijventerrein Holtum Noord III (bijlage 1), en een memorandum van Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V. over het exploitatieplan (bijlage 2).
Op 23 november 2012 zijn per fax bij de Afdeling nadere stukken ingekomen van zowel [appellant sub 3] als GC Terreinbeheer B.V. Het nadere stuk van [appellant sub 3] bestaat uit een reactie op het aanvullende verweerschrift. Het nadere stuk van GC Terreinbeheer B.V. bestaat uit een aanvulling op het beroepschrift. De aanvulling houdt in een referentieonderzoek, opgesteld door Aelmans, en een notitie, opgesteld door Gloudemans, met daarbij gevoegd het beroepschrift (bijlage 1), het bestemmingsplan (bijlage 2), het exploitatieplan (bijlage 3), de zienswijze (bijlage 4) en een brief van de provincie Noord-Brabant over het te hanteren maximumrentepercentage aan grondexploitatie (bijlage 5).
2.1.
Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
2.2.
Gelet op de data waarop de nadere stukken zijn ingekomen, zijn deze stukken meer dan tien dagen voor de zitting en derhalve ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, tijdig ingediend.
Het memorandum van Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V. dat de raad als bijlage 2 bij zijn aanvullend verweerschrift heeft ingediend en het nadere stuk van GC Terreinbeheer B.V. met het referentieonderzoek van Aelmans en de notitie van Gloudemans met bijlagen, zijn zodanig laat in de procedure gebracht en zodanig van omvang, dat partijen, nu het een ingewikkelde kwestie betreft, niet de mogelijkheid hebben gehad op deze stukken adequaat te reageren. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze stukken niet in een eerder stadium van de procedure hadden kunnen worden ingebracht.
Gelet op het vorenstaande verzet de goede procesorde zich ertegen dat deze stukken bij de beoordeling van de beroepen worden betrokken. Dit betekent dat de beroepsgronden die GC Terreinbeheer B.V. ter zitting naar voren heeft gebracht en die hun grondslag vinden in het door haar ingediende nadere stuk eveneens buiten beschouwing blijven.
Het voorgaande geldt niet voor het aanvullende verweerschrift van de raad met als bijlage de luchtfoto en de overzichtstekening en de reactie van [appellant sub 3] op het aanvullende verweerschrift voor het overige.
3. [appellant sub 3] brengt in zijn nadere stuk voor het eerst de beroepsgrond naar voren dat het aan de raad uitgebrachte advies van Hauzer & Partners B.V. over de zichtlocaties van 20 januari 2010 ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen. Ter zitting heeft [appellant sub 3] voor het eerst een beroepsgrond naar voren gebracht over de toerekening van de kosten van het Ongehinderd Logistiek Systeem aan het plangebied.
3.1.
Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
3.2.
De Afdeling is van oordeel dat de indiening van voormelde beroepsgronden van [appellant sub 3] in strijd is met een goede procesorde. [appellant sub 3] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgronden eerder in beroep aan te voeren. Ten aanzien van de beroepsgrond over de toerekening van de kosten van het Ongehinderd Logistiek Systeem aan het plangebied neemt de Afdeling nog in aanmerking dat, vanwege de inhoudelijke complexiteit van deze beroepsgrond, het voor de raad niet mogelijk is hierop op passende wijze te reageren.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepsgrond van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] dat de hoogte van de voorbereidings-, toezicht- en uitvoeringskosten (hierna: VTU-kosten) in de exploitatieopzet onvoldoende is gemotiveerd buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat deze grond eerst in de beroepsfase is aangevoerd.
4.1.
Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Nu [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] in hun zienswijzen en in het beroepschrift het financiële deel van het exploitatieplan hebben bestreden en de beroepsgrond over de hoogte van de VTU-kosten eveneens ziet op het financiële deel van het exploitatieplan, stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet worden gelaten.
Bestemmingsplan
Het plan
5. Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bedrijventerreinen Holtum Noord I en Holtum Noord II. Het plangebied, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 33 ha, wordt in het westen begrensd door het Julianakanaal, in het noorden door de gemeentegrens tussen Sittard-Geleen en Echt-Susteren, in het oosten door de A2 en in het zuiden door de bedrijventerreinen Holtum Noord I en Holtum Noord II.
Begrenzing
6. GC Terreinbeheer B.V. betoogt dat het gebied genaamd Distripark ten onrechte niet in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen, nu dat gebied deel uitmaakt van het bedrijventerrein Holtum Noord III.
6.1.
De Afdeling begrijpt het betoog van GC Terreinbeheer B.V. dat het is gericht tegen de begrenzing van het plan. De Afdeling overweegt in dat verband het volgende.
De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen GC Terreinbeheer B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling overweegt dat weliswaar uit de plantoelichting volgt dat niet is uitgesloten dat de planregeling bij het bestemmingsplan "Distripark Sittard Fase 3", vastgesteld op 28 januari 2010, op termijn zal worden verwerkt in het bestemmingsplan "Holtum Noord III", maar de ontwikkelingen als voorzien in beide plannen hangen thans in onvoldoende mate samen. Gelet hierop heeft de raad ervoor kunnen kiezen voor beide gebieden afzonderlijke plannen vast te stellen. De Afdeling betrekt daarbij ook dat het bestemmingsplan "Distripark Sittard Fase 3" reeds voor een relatief groot deel gerealiseerd is en het bestemmingsplan "Holtum Noord III" nog gerealiseerd moet worden.
Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
7. In hetgeen GC Terreinbeheer B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestemmingsplan, is ongegrond.
Exploitatieplan
Het plan
8. Het exploitatiegebied bestaat uit een aaneengesloten gebied, dat gefaseerd in exploitatie zal worden gebracht. Het betreft het voorziene bedrijventerrein en een naastgelegen gebied ten westen van de A2, waar de regenwaterbuffer is voorzien.
Formeel gebrek
9. [appellant sub 3] brengt in zijn nadere stuk de beroepsgrond naar voren dat het rapport "Taxatierapport inbrengwaarde exploitatieplan Holtum Noord III" van Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V. van 18 november 2011 niet ter inzage heeft gelegen.
9.1.
De Afdeling ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de raad voormeld stuk in de onderhavige procedure heeft overgelegd, zodat [appellant sub 3] het taxatierapport heeft kunnen inzien en daarop heeft kunnen reageren. Daarnaast is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden daardoor benadeeld zijn, nu het bestaan van dit stuk kenbaar was omdat in de toelichting op het exploitatieplan staat dat Sittard-Geleen de inbrengwaarde van de gronden heeft laten taxeren door Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop werd gewezen dat het onderzoek niet ter inzage lag dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in het taxatierapport, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.
Begrenzing
10. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voeren aan dat Distripark ten onrechte niet in het exploitatieplan is opgenomen, nu in het voorliggende plan voorzieningen zijn opgenomen waar Distripark ook van profiteert. Het standpunt van de raad dat de begrenzing van het bestemmingsplangebied moet samenvallen met de begrenzing van het exploitatiegebied is volgens [appellant sub 3] onjuist, nu een exploitatiegebied uit verschillende delen kan bestaan, mits er planologisch of functioneel gezien een duidelijke samenhang bestaat tussen die delen. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] achten het opmerkelijk dat de raad geen inzicht wil geven in de met de ontwikkelaar van Distripark gesloten anterieure overeenkomst.
10.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij op 28 januari 2010 ten behoeve van Distripark het bestemmingsplan "Distripark Sittard fase 3" heeft vastgesteld, omdat een snelle realisering van bedrijfspanden ter plaatse gewenst was. Nu Distripark buiten de begrenzing van het voorliggende bestemmingsplan valt, kan het volgens de raad niet in het exploitatiegebied worden opgenomen.
10.2.
De Afdeling overweegt dat een exploitatiegebied niet groter kan zijn dan het plangebied van het bestemmingsplan waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Nu Distripark niet in het bestemmingsplangebied van het voorliggende plan is opgenomen, waartoe de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals is overwogen in 6.1, heeft de raad Distripark ook terecht buiten het exploitatieplan gelaten. De stelling van [appellant sub 3] dat een exploitatiegebied uit verschillende delen kan bestaan, mits er planologisch of functioneel gezien een duidelijke samenhang bestaat tussen die delen, is weliswaar juist, maar doet aan het voorgaande niet af, omdat ook dan geldt dat het exploitatiegebied niet groter kan zijn dan het bestemmingsplangebied.
Fasering
11. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voeren aan dat de in het plan opgenomen fasering onnodig bezwarend is nu de mogelijkheden om in te spelen op de marktvraag daardoor beperkt zijn. GC Terreinbeheer B.V. stelt in dat verband dat een ontwikkeling van zuid naar noord niet voor de hand ligt, omdat de ligging van percelen langs de A2 meebrengt dat vanuit marktpartijen meer interesse is voor die percelen dan voor andere percelen in het plangebied. [appellant sub 3] heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij als eigenaar van de gronden die pas in de laatste fase kunnen worden ontwikkeld ook dat standpunt inneemt, en daarom bezwaar heeft tegen het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder f, van de regels van het exploitatieplan. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] achten voorts een snellere ontwikkeling wenselijk. Hierbij wijzen zij op de omstandigheid dat de gronden op het bedrijventerrein Holtum Noord II en Distripark reeds geheel zijn uitgegeven.
11.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen fasering aansluit op de huidige economische omstandigheden en zorgt voor een gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein Holtum Noord III van zuid naar noord. Indien gewenst kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van de verbodsbepaling met betrekking tot het in acht nemen van de in het plan opgenomen faseringen en aldus een eerdere uitvoering van de betrokken activiteiten mogelijk maken, aldus de raad.
11.2.
Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, sub 5, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bevat een exploitatieplan een exploitatieopzet die voor zover nodig bestaat uit een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen en zo nodig, koppelingen hiertussen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b en c, kan een exploitatieplan bevatten:
[...]
- b.
eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
- c.
regels omtrent het uitvoeren van de onder b bedoelde werken en werkzaamheden.
[...]
11.3.
Ingevolge artikel 3 van de regels van het exploitatieplan geldt voor het exploitatieplan enerzijds een fasering voor de uitvoering van de bouw-, aanleg- en inrichtingsactiviteiten, bestaande uit vijf fases, die beginnen op 1 januari 2011 en eindigen op 31 december 2023, en anderzijds een fasering voor de uitgifte van de uitgeefbare gronden in de deelgebieden, eveneens bestaande uit vijf fases, die begint op 1 januari 2013 en eindigt op 31 december 2021.
In artikel 3 zijn twee tabellen opgenomen. In tabel 2 "Fasering exploitatieplan Holtum Noord III" zijn faseringen met bijbehorende tijdvakken opgenomen voor de uitvoering van de bouw-, aanleg- en inrichtingsactiviteiten. In tabel 3 "Start uitgifte Holtum Noord III" zijn de faseringen opgenomen die gelden voor de uitgifte van de uitgeefbare gronden in de deelgebieden.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn op de uitvoering van werken en werkzaamheden de volgende koppelingen van toepassing.
- 1.
Het is verboden te starten met de bouw binnen de uitgeefbare delen van het exploitatiegebied, tenzij aan onderstaande startvoorwaarden is voldaan:
- a.
het is verboden te starten met de bouw van de uitgeefbare delen van de gronden in de deelgebieden aangeduid met fase 1 tot en met 5, voordat de verlegging/onderdoorpersing van de Geleenbeek naar de oostzijde van de A2 is gerealiseerd. Ook moeten eerst de kabels, leidingen en rioleringen in het Gebroek verlegd worden, de weg Gebroek verwijderd worden en de Gasunieleiding verlegd worden;
- b.
de bouw van de uitgeefbare delen van de deelgebieden aangeduid met fase 1 tot en met 5 kan niet eerder aanvangen dan dat de terpen en infiltratievoorzieningen langs de A2 in die desbetreffende fase zijn aangelegd;
- c.
met de bouw van de uitgeefbare delen van de fase aangeduid met 2 kan worden gestart als 70% van de uitgeefbare gronden in fase 1 is verkocht;
- d.
met de bouw van de uitgeefbare delen van de fase aangeduid met 3 kan worden gestart als 70% van de uitgeefbare gronden in fase 2 is verkocht;
- e.
met de bouw van de uitgeefbare delen van de fase aangeduid met 4 kan worden gestart als 70% van de uitgeefbare gronden in fase 3 is verkocht;
- f.
de uitgifte van fase 5 kan niet eerder aanvangen dan dat de ontsluitingsweg naar de Mottenterp is aangelegd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, is het verboden werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren dan wel te (laten) bouwen in strijd met de in artikel 4 genoemde faserings- en koppelingsvoorschriften.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kan het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de verbodsbepaling zoals opgenomen in het exploitatieplan:
- a.
mits dit naar zijn oordeel geen afbreuk doet aan de kwaliteit en de functie van de velden of openbare ruimte;
- b.
indien naar zijn oordeel een gelijkwaardige andere oplossing is gekozen voor werken en werkzaamheden die zijn voorgeschreven.
11.4.
De Afdeling stelt vast dat in het exploitatieplan drie verschillende faseringen annex koppelingen (hierna: faseringen) zijn opgenomen, te weten: voor de uitvoering van de bouw-, aanleg- en inrichtingsactiviteiten, voor de uitgifte van uitgeefbare gronden en voor het bebouwen van gronden.
Bij de keuze voor een faseringsregeling komt aan de raad, in het bijzonder gelet op zijn regiefunctie, beleidsvrijheid toe. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een dergelijke regeling kan vaststellen met het oogmerk de gemeente te bevoordelen ten opzichte van anderen.
De Afdeling begrijpt de betogen van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] aldus dat deze zijn gericht tegen zowel de in het exploitatieplan opgenomen fasering voor de uitgifte van gronden als de in het exploitatieplan opgenomen fasering voor de bebouwing van gronden.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] dat de in het exploitatieplan opgenomen fasering die ziet op de gronduitgifte onnodig bezwarend is, overweegt de Afdeling dat een dergelijke fasering geen grondslag vindt in artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, sub 5, van de Wro, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b en c, omdat hierin niet is bepaald dat regels over gronduitgifte in het exploitatieplan mogen worden opgenomen. Reeds hierom ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 3 van de regels van het exploitatieplan, wat betreft het onderdeel 'verwerving' in tabel 2 en tabel 3 geheel, en artikel 4, eerste lid, onder f, in strijd met artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, sub 5, van de Wro, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b en c, zijn vastgesteld.
In hetgeen [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] verder hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de op het bebouwen van gronden betrekking hebbende faseringen heeft kunnen kiezen. Hierbij heeft de raad gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheden dat eerst de verlegging/onderdoorpersing van de Geleenbeek naar de oostzijde van de A2 moet worden gerealiseerd, de verlegging van de kabels, leidingen en rioleringen in het Gebroek dient plaats te vinden, de weg Gebroek moet worden verwijderd en moet worden overgegaan tot verlegging van een leiding van de Gasunie en aan de omstandigheid dat de huidige markt het niet toelaat dat alle voorziene bedrijfskavels tegelijkertijd op de markt worden gebracht. Verder sluit de ontwikkeling van het bedrijventerrein met de gekozen fasering van zuid naar noord aan op het bestaande bedrijventerrein Holtum Noord II. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat een ontwikkeling in die richting past bij de wijze waarop vorenbedoelde werken, werkzaamheden en activiteiten worden verricht. Een ontwikkeling van west naar oost, zoals gewenst door [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3], zou zeer smalle bedrijfskavels voor de bedrijven tot gevolg hebben, hetgeen uit het oogpunt van de toegedachte logistieke functies niet gewenst is, aldus de raad ter zitting. Verder is van belang dat het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 6, derde lid, van de regels van het exploitatieplan afwijkingen kan toestaan op de in het plan opgenomen faseringen.
Toerekening regenwaterbuffer, rotonde en groenstructuur
12. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voeren aan dat de regenwaterbuffer ten onrechte niet als bovenplanse voorziening is aangemerkt. De kosten voor het verplaatsen van de regenwaterbuffer van het bedrijventerrein Holtum Noord II naar het voorziene bedrijventerrein Holtum Noord III worden volgens hen ten onrechte volledig aan het exploitatiegebied toegerekend. Bovendien verkrijgt het bedrijventerrein Holtum Noord II door de verplaatsing meer vrijgekomen uitgeefbare gronden, terwijl het voorziene bedrijventerrein Holtum Noord III door de verplaatsing over minder uitgeefbare gronden zal beschikken, aldus [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3]. Het profijt, de evenredigheid en de toerekenbaarheid zijn volgens hen niet aangetoond.
[appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] betogen voorts dat de raad de rotonde en de groenstructuur weliswaar terecht als bovenplanse voorzieningen heeft aangemerkt, maar dat de kosten daarvan ten onrechte grotendeels aan het exploitatiegebied worden toegerekend. Volgens hen profiteert Distripark ook van deze voorzieningen en zou dit bedrijventerrein in evenredige mate daaraan moeten bijdragen.
12.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat alleen de bestaande rotonde en de groenstructuur als bovenplanse voorzieningen zijn aan te merken. Distripark draagt voor deze voorzieningen volgens de raad evenredig bij aan het voorliggende exploitatieplan door middel van een bijdrage aan de kosten voor die voorzieningen.
De kosten van het verplaatsen van de regenwaterbuffer kunnen volgens de raad geheel aan het exploitatiegebied worden toegerekend. De raad wijst in dat verband op twee omstandigheden: het voorziene bedrijventerrein kan zonder regenwaterbuffer niet worden gerealiseerd en daarnaast is het gebied waar de te dempen regenwaterbuffer is gelegen geheel in het bestemmingsplangebied en het exploitatiegebied opgenomen. Dit deel van het gebied blijft feitelijk gezien deel uitmaken van het bedrijventerrein Holtum Noord II, maar planologisch is het onderdeel van het bestemmingsplan, aldus de raad. De raad stelt dat de waterberging die verloren gaat als gevolg van de verplaatsing, met de voorziene regenwaterbuffer geheel kan worden gecompenseerd. Verder heeft de verplaatsing van de regenwaterbuffer slechts een beperkte invloed op het aantal vierkante meters uitgeefbare grond en neemt het aantal uitgeefbare vierkante meters voor het voorliggende exploitatiegebied zelfs iets toe, aldus de raad.
12.2.
Ingevolge artikel 6.13, zesde lid, van de Wro worden kosten in verband met werken, werkzaamheden en maatregelen waarvan het exploitatiegebied of een gedeelte daarvan profijt heeft, en welke toerekenbaar zijn aan het exploitatieplan naar evenredigheid opgenomen in de exploitatieopzet.
12.3.
De Afdeling stelt vast dat de kosten voor het dempen en aanleggen van de regenwaterbuffer op grond van het exploitatieplan volledig aan de uitgeefbare gronden binnen het exploitatiegebied worden toegerekend.
Uit de plantoelichting bij het bestemmingsplan volgt dat de raad ervoor heeft gekozen een deel van het bedrijventerrein Holtum Noord II dat nog niet is uitgegeven, in het voorliggende bestemmingsplan en exploitatieplan op te nemen, zodat de betreffende gronden samen met de uitgeefbare gronden als voorzien in het bedrijventerrein Holtum Noord III als één geheel kunnen worden uitgegeven. Uit de plantoelichting volgt voorts dat op het bedrijventerrein Holtum Noord II twee regenwaterbuffers liggen, waarvan de buffer nabij het reeds uitgegeven deel van het bedrijventerrein Holtum Noord II ten dienste zal blijven van dat bedrijventerrein (hierna: buffer A). De andere buffer ligt nabij de gronden van het bedrijventerrein Holtum Noord II, die nog niet zijn uitgegeven en welke gronden in het voorliggende bestemmingsplangebied en het exploitatiegebied zijn opgenomen (hierna: buffer B). De raad heeft ter zitting toegelicht dat buffer B is aangelegd alleen ten behoeve van dat deel van het bedrijventerrein Holtum Noord II dat nog niet is uitgegeven. Deze buffer komt te vervallen, omdat ten behoeve van het bedrijventerrein Holtum Noord III ter plaatse bebouwing is voorzien. Op gronden die grenzen aan het bedrijventerrein Holtum Noord III wordt een nieuwe buffer (hierna: buffer C) aangelegd die ten dienste zal staan van dat bedrijventerrein.
[appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben de stelling van de raad dat buffer B alleen ten dienste stond van het deel van het bedrijventerrein Holtum Noord II dat nog niet is uitgegeven niet bestreden. De Afdeling acht hetgeen de raad stelt ook niet onaannemelijk, omdat uit de plantoelichting volgt dat ten behoeve van het reeds uitgegeven deel van het bedrijventerrein Holtum Noord II buffer A aanwezig is. Voorts hebben [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] niet bestreden dat de waterberging die verloren gaat als gevolg van de verplaatsing van buffer B, met buffer C volledig zal worden gecompenseerd. Verder is van belang dat de gronden die deel uitmaakten van het bedrijventerrein Holtum Noord II, maar nog niet zijn uitgegeven, in het voorliggende exploitatieplan zijn opgenomen.
Gegeven deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat alleen het voorliggende exploitatiegebied profijt zal ondervinden van de buffer C en dat er een causaal verband bestaat tussen de aanleg van deze buffer en het in het exploitatiegebied voorziene bedrijventerrein, zodat de kosten van de aanleg van buffer C volledig in de exploitatieopzet van het voorliggende exploitatieplan kunnen worden opgenomen. Gelet op het voorgaande doet strijd met artikel 6.13, zesde lid, van de Wro zich in zoverre niet voor.
De Afdeling overweegt ten overvloede dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat, anders dan [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] betogen, het aantal vierkante meters uitgeefbare grond in het exploitatiegebied niet afneemt maar zal toenemen als gevolg van de verplaatsing van de regenwaterbuffer. De regenwaterbuffer was immers eerder gelegen op een locatie in het exploitatiegebied waar thans bebouwing is voorzien en de locatie waar buffer C ten behoeve van het voorliggende plan is voorzien, is een groenzone waar geen gronden zullen worden uitgegeven.
12.4.
Ten aanzien van het betoog over de rotonde en de groenstructuur overweegt de Afdeling het volgende. Uit paragraaf 4.6.2 van het exploitatieplan volgt dat met de ontwikkelaar van Distripark een anterieure overeenkomst is gesloten waarin een bijdrage van 417.300 euro aan de grondexploitatie van het voorliggende plan overeen is gekomen. Deze bijdrage is in het exploitatieplan opgenomen onder de post 'bijdragen en subsidies'. Uit het verweerschrift, noch uit andere stukken volgt waarop de toerekening van de kosten voor de bovenplanse voorzieningen aan het exploitatiegebied van het voorliggende plan is gebaseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad de toerekening van de kosten aan het voorliggende exploitatiegebied niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
12.5.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat de toerekening van de kosten voor de bovenplanse voorzieningen aan het exploitatiegebied van het voorliggende plan is gebaseerd op het aantal vierkante meters uitgeefbare grond op het voorziene bedrijventerrein Holtum Noord III in vergelijking met het aantal uitgeefbare vierkante meters van Distripark. Omdat niet in geschil is dat het soort bedrijven dat zich zal vestigen op het bedrijventerrein Holtum Noord III vergelijkbaar zal zijn met dat op Distripark, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot deze toerekening heeft kunnen komen.
Nu het gebrek met deze toelichting van de raad ter zitting is hersteld, hoeft dit op zich niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, uitgezonderd de rechtsgevolgen van artikel 3 van de regels van het exploitatieplan, wat betreft het onderdeel 'verwerving' in tabel 2 en tabel 3 geheel, en artikel 4, eerste lid, onder f. Met de voormelde toelichting van de raad ter zitting wordt dat gebrek in de exploitatieplanregels immers niet gerepareerd.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande aanleiding ook de overige beroepsgronden gericht tegen het exploitatieplan te beoordelen.
Rekenrente
13. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] betogen dat de in het exploitatieplan toegepaste rekenrente te hoog is. Zij wijzen er in dit verband op dat de rente op een 10-jaars Nederlandse staatslening vanaf augustus 2011 is gedaald tot 1,5%, zodat de hoogte van de rente langer dan een half jaar buiten de bandbreedte van 3,3%-6,3% is getreden.
13.1.
In de omstandigheid dat de rente over de 10-jaars Nederlandse staatslening ten tijde van de vaststelling van het plan gedurende een periode van ongeveer zeven maanden lager was dan 3,3%, is onvoldoende aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad zich reeds daarom ten tijde van de vaststelling van het exploitatieplan niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van kosten die zijn gemoeid met de verwezenlijking van het plan voordat de exploitatiebijdrage is voldaan, vooralsnog wordt vastgehouden aan een rekenrente ter hoogte van 4,6%. Dat neemt niet weg dat de raad naar aanleiding van ontwikkelingen op de financiële markt de rekenrente kan herzien indien marktontwikkelingen daartoe aanleiding geven, hetgeen de raad ter zitting ook heeft toegezegd te zullen doen bij de eerste komende herziening van het exploitatieplan.
Inbrengwaarde
14. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben bezwaren tegen de toegepaste vergelijkingsmethode. Volgens hen is de prijs per vierkante meter ten onrechte gebaseerd op slechts één buitenplanse vergelijkingstransactie en heeft de taxateur de twee transacties zoals genoemd in het taxatierapport waarin een prijs van 35 euro per vierkante meter is gehanteerd niet bezien. Verder betogen zij dat de raad de door hen in de zienswijzen aangedragen buitenplanse vergelijkingstransacties ten onrechte gedeeltelijk heeft afgedaan met een verwijzing naar de afstand tot het onderhavige plangebied. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voeren verder aan dat de twee binnenplanse vergelijkingstransacties in het taxatierapport niet vergelijkbaar zijn met het voorziene bedrijventerrein, omdat deze, anders dan in de onderhavige situatie, zijn gesloten tussen partijen die een economische binding met elkaar hebben en gezamenlijk tot exploitatie zijn overgegaan. Zij verwijzen naar een aantal andere transacties dat volgens hen wel vergelijkbaar is met de voorliggende taxatie.
Voorts voeren [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] aan dat de inbrengwaarde voor percelen die onder het voorgaande bestemmingsplan als berm of weg waren bestemd en in het onderhavige bestemmingsplan ook die functies behouden, te hoog is. Volgens hen is ten aanzien van die percelen ten onrechte het egalisatiebeginsel uit artikel 40d van de onteigeningswet toegepast, omdat ten aanzien van die percelen in vergelijking met het voorgaande plan geen wijzigingen optreden als gevolg van het in exploitatie brengen van het plangebied.
Verder betogen [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] dat bij de geraamde inbrengwaarde ten onrechte geen rekening is gehouden met de ligging van hun percelen langs de A2. Volgens hen gaat het om zichtlocaties.
[appellant sub 1] betoogt tot slot dat ten onrechte geen voorstrooktoeslag in het taxatierapport is opgenomen.
14.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de door de taxateur als bruikbaar beoordeelde buitenplanse vergelijkingstransactie ten aanzien van diverse aspecten vergelijkbaar is met het voorziene bedrijventerrein en de twee door [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] genoemde transacties niet. Voorts acht de raad de stelling van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] dat alle door hen aangedragen bedrijfsterreinontwikkelingen vergelijkbaar zouden zijn niet juist, omdat iedere ontwikkeling volgens de raad op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Ten aanzien van de binnenplanse vergelijkingstransacties stelt de raad zich op het standpunt dat de taxateur niet is gebleken dat geen sprake is van marktconforme transacties, omdat de transacties mede tot stand zijn gekomen op basis van onafhankelijke externe taxaties.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat binnen het bestemmingsplangebied geen sprake is van te handhaven wegen in vergelijking met het voorgaande plan.
Over het betoog over de zichtlocaties stelt de raad zich op het standpunt dat de ligging van gedeelten van het plangebied langs de A2 weliswaar leidt tot een hogere uitgifteprijs, maar in onteigeningsrechtelijke zin niet leidt tot een bijzondere geschiktheid die moet leiden tot een hogere inbrengwaarde.
Voorts stelt de raad zich onder verwijzing naar paragraaf 4.3 van het taxatierapport op het standpunt dat geen sprake is van voorstroken ten aanzien van de percelen van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3].
14.2.
Ingevolge artikel 6.13, vijfde lid, van de Wro wordt, indien geen sprake is van onteigening, de inbrengwaarde van gronden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet. Voor gronden welke onteigend zijn of waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen, of welke op onteigeningsbasis zijn of worden verworven, is de inbrengwaarde gelijk aan de schadeloosstelling ingevolge de onteigeningswet.
14.3.
Uit het exploitatieplan blijkt dat de inbrengwaarde van de gronden is geraamd volgens de zogenoemde complexbenadering. Deze complexbenadering vindt haar grondslag in artikel 40d, eerste lid, onder b, van de onteigeningswet.
14.4.
In paragraaf 4.3 van het taxatierapport staat dat hoewel een gedeelte van de gronden in het bestemmingsplangebied is gelegen aan de bestaande, te handhaven openbare weg Holtum-Noordweg, de taxateur uit de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan opmaakt dat de ontsluiting van het voorziene bedrijventerrein geschiedt door middel van interne, nog te realiseren ontsluitingswegen die aantakken op de rotonde Gebroek/Holtum-Noordweg. De ligging van een gedeelte van de getaxeerde gronden aan de Holtum-Noordweg brengt derhalve volgens de taxateur niet met zich dat voor deze gronden een hogere mate van bouwrijpheid zou moeten worden aangenomen dan voor de overige gronden in het plangebied. Van een voorstrook in onteigeningsrechtelijke zin is derhalve geen sprake. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat sprake is van bouwvlakken die perceelsgrenzen overschrijden en van kostenverhaal op basis van een exploitatieplan, aldus het taxatierapport.
In paragraaf 4.4.2 van het taxatierapport staat dat blijkens het op 20 januari 2010 door Hauzer & Partners B.V. aan de gemeente Sittard-Geleen uitgebrachte advies kan worden uitgegaan van een marktwaarde van ongeveer 130 euro per vierkante meter voor de zichtlocaties en 110 euro per vierkante meter voor de basiskavels. Volgens de opgave van de gemeente Sittard-Geleen is de verhouding zicht- en basiskavels ongeveer gelijk waardoor sprake is van een gemiddelde uitgifteprijs van 120 euro per vierkante meter.
14.5.
Voor zover [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] betogen dat voor de percelen die onder het voorgaande plan als berm of weg waren bestemd en in het bestemmingsplan ook die functies behouden een te hoge inbrengwaarde is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat de stelling van de raad dat binnen het plangebied geen sprake is van in vergelijking met de voorgaande bestemmingsplannen te handhaven wegen niet is bestreden. De raad heeft toegelicht dat de gronden waaraan in het voorliggende plan de bestemming "Groen" is toegekend, in de voorgaande plannen waren bestemd voor "Agrarische doeleinden" en "Verkeer", hetgeen eveneens niet door [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] is bestreden. Voorts is van belang dat de waterberging, kabel- en leidingstraten en groen gerealiseerd kunnen worden binnen de bestemmingen "Groen" en "Verkeer". Gelet op het voorgaande zijn de gronden met voormelde bestemmingen terecht gerekend tot een complex als bedoeld in artikel 40d van de onteigeningswet.
Wat betreft het betoog over de zichtlocaties overweegt de Afdeling het volgende. Voor de gronden van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en het exploitatieplan nog niet als bedrijventerrein waren bestemd of werden gebruikt, geldt dat niet op voorhand kan worden gezegd dat deze gronden zelf een zodanig bijzondere geschiktheid hebben dat dit de eigenschap van een zichtlocatie impliceert. Pas het bestemmingsplan en de daarin vervatte regeling voor de gronden brengen mee dat vastgesteld kan worden welke gronden als zichtlocatie zijn te beschouwen. Daarbij is bepalend hoe de gronden op grond van het bestemmingsplan mogen worden ingericht en gebruikt. Gelet daarop kan niet los van het bestemmingsplan worden vastgesteld of, en zo ja, aan welk deel van de gronden van het bedrijventerrein de hoedanigheid van zichtlocatie toekomt. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nrs. 200905555/1/R1 en 200906452/1/R1. De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat bij de raming van de inbrengwaarden van de in geding zijnde gronden in dit geval geen aanleiding bestond voor het maken van een onderscheid tussen de waarde van de gronden als onderdeel van het complex en enig deel van die gronden die door het plan een zichtlocatie worden. Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] dat aan hun gronden een hogere inbrengwaarde had moeten worden toegekend vanwege de ligging van de gronden langs de A2.
In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat zijn gronden ten onrechte niet als voorstrook zijn aangemerkt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad, dat geen sprake is van een voorstrook, onjuist is.
14.6.
Wat betreft het betoog over de vergelijkingsmethode overweegt de Afdeling dat deze methode een in het onteigeningsrecht gebruikelijke en geaccepteerde methode is ter bepaling van de waarde als bedoeld in artikel 40b van de onteigeningswet en dat deze methode ook ter bepaling van de raming van inbrengwaarden kan worden gebruikt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr. 200907364/1/R2) dient aan de in een exploitatieplan opgenomen raming van inbrengwaarden in beginsel een door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde taxatie ten grondslag te liggen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201205048/1/T1/R2, overweegt de Afdeling dat door [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] niet is bestreden dat de taxateur, verbonden aan Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V., kan worden aangemerkt als onafhankelijke en deskundige taxateur. Op grond daarvan mocht de raad van de door hem opgestelde taxaties uitgaan. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van de taxateur naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het niet aan de raming van de inbrengwaarden ten grondslag had mogen worden gelegd. In dit verband is onder meer relevant dat het rapport consistent is, inzicht verschaft in de wijze waarop is getaxeerd en de gegevens die daarbij zijn betrokken. Voorts is daarbij van belang dat [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben gesteld dat de vergelijkingsmethode onjuist is toegepast. Dit betoog raakt de specifieke deskundigheid van taxateur, maar [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben het rapport op dat onderdeel niet althans niet tijdig gemotiveerd bestreden met een deskundig tegenadvies waaruit zou blijken dat als gevolg daarvan de in het rapport vervatte taxaties onjuist zijn. Voor dat laatste zou overigens onvoldoende zijn dat het tegenadvies uitsluitend andere taxaties tegenover de taxaties stelt die zijn vervat in het aan het exploitatieplan ten grondslag gelegde taxatierapport.
Het voorgaande betekent dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in het taxatierapport opgenomen grondprijzen representatief zijn voor de raming van de inbrengwaarden van de gronden in het exploitatiegebied. Het betoog faalt.
Specifieke kosten
15. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de VTU-kosten, die volgens hen 3.478.464 euro bedragen, in het exploitatieplan zo hoog zijn geraamd, oordeelt de Afdeling dat het betoog feitelijke grondslag mist. In het exploitatieplan staat immers dat de VTU-kosten zijn geraamd op 1.157.224 euro. Het bedrag waarnaar [appellant sub 1] verwijst bestaat uit zowel de VTU-kosten als de plankosten.
16. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] betogen dat in de exploitatieopzet ten onrechte kosten zijn berekend voor het verleggen van het persriool van Waterschapsbedrijf Limburg (hierna: WBL) en de Oude Geleenbeek, omdat de noodzaak voor de verleggingen niet bestaat. De kosten voor het verleggen van de Oude Geleenbeek die in het exploitatieplan zijn opgenomen zijn volgens hen bovendien ten onrechte dubbel geraamd, te weten zowel onder de post "inrichting open ruimte" als onder de post "grondwerk".
16.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat noodzaak bestaat voor de verlegging van de Oude Geleenbeek, omdat die beek dwars door het plangebied loopt, hetgeen niet in lijn is met de voorziene ontwikkelingen ter plaatse. Ten aanzien van het persriool van WBL stelt de raad zich op het standpunt dat die op grond van de stedenbouwkundige visie moet worden verlegd. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben hun stelling dat voor de verlegging van het riool geen noodzaak bestaat niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er een noodzaak aanwezig is voor het verleggen van de Oude Geleenbeek en het persriool van WBL.
Voor zover [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] stellen dat de kosten van de verlegging van de Oude Geleenbeek dubbel geteld zijn, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat onder de post "grondwerk" de kosten voor het dempen van de Oude Geleenbeek zijn opgenomen en onder de post "nutsvoorzieningen" het verleggen van de Oude Geleenbeek. [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben dit niet weersproken. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de desbetreffende kosten niet dubbel geraamd zijn.
Conclusie ten aanzien van het exploitatieplan
17. Gelet op hetgeen in 11.4 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan, wat betreft artikel 3 van de regels van het exploitatieplan, voor zover het betreft het onderdeel 'verwerving' in tabel 2 en tabel 3 geheel, en artikel 4, eerste lid, onder f, in strijd met artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, sub 5, van de Wro, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b en c, zijn vastgesteld.
Voorts ziet de Afdeling, gelet op hetgeen in 12.4 is overwogen, in hetgeen [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan wat betreft het financiële gedeelte niet berust op een deugdelijke motivering.
De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, sub 5, van de Wro, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b en c, en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het exploitatieplan voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het exploitatieplan, voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn voor het overige ongegrond.
18. Gelet op hetgeen in 12.5 tot en met 16.1 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, wat betreft het financiële deel van het exploitatieplan, in stand te laten.
Proceskosten
19. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van een in zijn opdracht opgesteld deskundigenrapport, overweegt de Afdeling dat een dergelijk deskundigenrapport geen deel uitmaakt van het dossier, zodat reeds hierom daarvoor geen vergoeding kan worden toegekend.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 15 maart 2012 tot vaststelling van het exploitatieplan "Holtum Noord III", wat betreft artikel 3 van de regels van het exploitatieplan, wat betreft het onderdeel 'verwerving' in tabel 2 en tabel 3 geheel, en artikel 4, eerste lid, onder f, van de regels van het exploitatieplan en het financiële deel van het exploitatieplan;
- III.
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit onder II., voor zover vernietigd, in stand blijven, uitgezonderd de rechtsgevolgen die betrekking hebben op:
- a.
artikel 3 van de regels van het exploitatieplan, wat betreft het onderdeel 'verwerving' in tabel 2 en tabel 3 geheel;
- b.
artikel 4, eerste lid, onder f, van de regels van het exploitatieplan;
- IV.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V. en [appellant sub 3] voor het overige ongegrond;
- V.
veroordeelt de raad van de gemeente Sittard-Geleen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- -
[appellant sub 1] en anderen tot een bedrag van € 995,52 (zegge: negenhonderdvijfennegentig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V. tot een bedrag van € 987,12 (zegge: negenhonderdzevenentachtig euro en twaalf cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- -
[appellant sub 3] tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VI.
gelast dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- -
€ 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- -
€ 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V.;
- -
€ 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovi?, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjakovi?
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
410-668.