Hof Den Haag, 07-06-2016, nr. 200.190.192/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:2443
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-06-2016
- Zaaknummer
200.190.192/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2443, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:488, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2016/2486
INS-Updates.nl 2016-0336
UDH:TvCu/13572 met annotatie van prof. mr. A.W. Jongbloed
Uitspraak 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot faillietverklaring; geen pluraliteit van schuldeisers; bekrachtiging beschikking
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.190.192/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/507924/FT RK 16/677
beschikking van 7 juni 2016
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats], […],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A. van der Schee te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W. van Leuveren te Waddinxveen.
Het geding
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016 is het verzoek van [appellante] om [geïntimeerde] in staat van faillissement te verklaren, afgewezen. Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 28 april 2016, is [appellante] van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft zij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog het faillissement van [geïntimeerde] uit te spreken. Bij brieven van 2 en 12 mei 2016 heeft mr. Van der Schee nadere producties aan het hof toegezonden. Namens [geïntimeerde] heeft mr. Van Leuveren bij V3-formulier van 20 mei 2016 een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Verschenen zijn:
[naam] en mevrouw [naam], namens [appellante], bijgestaan door mr. Van der Schee, en [naam], [naam] en [naam], namens [geïntimeerde], bijgestaan door mr. Van Leuveren.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van [appellante] niet door [geïntimeerde] is betwist en dat daarmee het onbetaald laten van die vordering vast is komen te staan. Niet voldoende gebleken is echter dat [geïntimeerde], naast [appellante], nog een of meerdere andere schuldeisers onbetaald laat, nu [appellante] geen concrete steunvordering heeft gesteld, laat staan onderbouwd. Het bestaan van andere schuldeisers wordt door [geïntimeerde] betwist. Van pluraliteit van schuldeisers is dan ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande en de bestendige lijn van de Hoge Raad ten aanzien de pluraliteit van schuldeisers, dient het verzoek tot faillietverklaring te worden afgewezen. De omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat faillietverklaring ook zonder steunvordering mogelijk is, zijn onvoldoende om een uitzondering te maken op de bedoelde bestendige lijn.
2. [appellante] stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat ook indien niet is voldaan aan het pluraliteitsvereiste (doordat alleen de aanvrager van het faillissement onbetaald wordt gelaten) toch sprake kan zijn van een toestand dat de (beoogde) failliet is opgehouden met betalen. Van belang in het onderhavige geval is dat [appellante] een vordering van meer dan € 2.000.000,- heeft op [geïntimeerde] uit hoofde van een arbitraal vonnis van 28 maart 2014,.Voor de tenuitvoerlegging hiervan heeft (uiteindelijk) de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 29 augustus 2014 verlof verleend. [geïntimeerde] is reeds geruime tijd op de hoogte van de veroordeling, maar heeft nooit enig betalingsvoorstel gedaan. Daarmee heeft zij betalingsonwil getoond. Voorts heeft [geïntimeerde] het verhaal van de vordering van [appellante] gefrustreerd door de onderneming over te dragen aan een andere vennootschap, waardoor al haar verdiencapaciteit verloren is gegaan en zij een lege vennootschap is geworden.
Gelet op voornoemde omstandigheden is [appellante] van mening dat [geïntimeerde] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden met betalen. Dat geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers, doet daar niet aan af, onder meer omdat dat vereiste niet uit de wet voortvloeit en de bestendige lijn in de jurisprudentie op dit punt niet betekent dat er geen uitzondering mogelijk is. [appellante] verzoekt het hof daarom de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en alsnog het faillissement van [geïntimeerde] uit te spreken of alvorens daartoe te beslissen op grond van het bepaalde in artikel 392 Rv aan de Hoge Raad voor te leggen of pluraliteit onder alle omstandigheden een noodzakelijk vereiste is voor het aannemen van de faillissementstoestand of dat sprake kan zijn van omstandigheden die een uitzondering op het pluraliteitsvereiste rechtvaardigen.
3. [geïntimeerde] heeft (samengevat) het volgende naar voren gebracht. De vordering van [appellante] wordt niet betwist. Wel betwist wordt dat naast [appellante] ook een of meer andere schuldeisers onbetaald worden gelaten. Derhalve is niet voldaan aan het pluraliteitsvereiste en is geen sprake van een toestand van te hebben opgehouden met betalen.
Voor het stellen van prejudiciële vragen bestaat geen aanleiding nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 392 Rv en het hoger beroep voor afwijzing gereed ligt.
4. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat, nu de vordering van [appellante] niet door [geïntimeerde] is betwist, dat vorderingsrecht vast staat. Van feiten en omstandigheden die aantonen dat [geïntimeerde] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, is echter niet (summierlijk) gebleken. Daarvoor is volgens vaste jurisprudentie in ieder geval noodzakelijk dat een (beoogde) failliet naast de vordering van de aanvrager ook een of meer andere schuldeisers onbetaald laat. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan, daarover verschillen partijen ook niet van mening. [appellante] vindt echter dat de door haar aangedragen omstandigheden rechtvaardigen dat aan het pluraliteitsvereiste voorbij wordt gegaan. Het hof volgt [appellante] daarin niet.
In de door [appellante] aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om van die vaste rechtspraak af te wijken. Evenmin ziet het hof aanleiding om rechtsvragen voor te leggen aan de Hoge Raad, nu een antwoord op de door [appellante] geformuleerde rechtsvragen niet nodig wordt geacht om op dit hoger beroep te beslissen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen zal worden afgewezen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, M. Flipse en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.