Procestaal: Engels.
HvJ EU, 18-03-2021, nr. C-578/19
ECLI:EU:C:2021:213
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
18-03-2021
- Magistraten
A. Prechal, N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi, J. Passer
- Zaaknummer
C-578/19
- Conclusie
M. szpunar
- Roepnaam
Kuoni Travel
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:213, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 18‑03‑2021
ECLI:EU:C:2020:894, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 10‑11‑2020
Uitspraak 18‑03‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 90/314/EEG — Artikel 5, lid 2, derde streepje — Pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten — Tussen een reisorganisator en een consument gesloten pakketreisovereenkomst — Aansprakelijkheid van de reisorganisator voor de goede uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen door andere dienstverstrekkers — Schade door de handelingen van een werknemer van een dienstverstrekker — Vrijstelling van aansprakelijkheid — Gebeurtenis die de reisorganisator of de dienstverstrekker niet kon voorzien of verhelpen — Begrip ‘dienstverstrekker’’
A. Prechal, N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi, J. Passer
Partij(en)
In zaak C-578/19*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 24 juli 2019, ingekomen bij het Hof op 30 juli 2019, in de procedure
X
tegen
Kuoni Travel Ltd,
in tegenwoordigheid van:
ABTA Ltd,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Prechal (rapporteur), kamerpresident, N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi en J. Passer, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
X, vertegenwoordigd door R. Weir en K. Deal, QC, en P. Banks, solicitor,
- —
Kuoni Travel Ltd, vertegenwoordigd door W. Audland, QC, N. Ross en A. Burin, barristers, en G. Tweddle, solicitor,
- —
ABTA Ltd, vertegenwoordigd door H. Stevens, QC, J. Hawkins, barrister, en T. Smith, solicitor,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Lewis en C. Valero als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 november 2020,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB 1990, L 158, blz. 59).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen X, een consument die in het Verenigd Koninkrijk woont, en Kuoni Travel Ltd (hierna: ‘Kuoni’), een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde reisorganisator, betreffende de vordering van X tot schadevergoeding voor de slechte uitvoering van de tussen haar en Kuoni gesloten pakketreisovereenkomst (hierna: ‘betrokken overeenkomst’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De eerste tot en met de derde en de tiende overweging van richtlijn 90/314 luiden als volgt:
‘Overwegende dat een van de belangrijkste doelstellingen van de [Europese Unie] erin bestaat de interne markt, waarvan de toeristische sector een wezenlijk deel vormt, volledig te verwezenlijken;
Overwegende dat de wetgevingen van de lidstaten inzake pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, talrijke dispariteiten vertonen en dat de nationale praktijken op dit gebied aanzienlijk verschillen met als gevolg dat het vrij verrichten van diensten op het gebied van pakketreizen wordt belemmerd en er distorsies ontstaan in de mededinging tussen in verschillende lidstaten gevestigde exploitanten;
Overwegende dat de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake pakketreizen zal bijdragen tot het opheffen van deze belemmeringen en aldus tot de verwezenlijking van een gemeenschappelijke markt op het gebied van de dienstverlening, hetgeen de in een lidstaat gevestigde exploitanten in staat zal stellen diensten te verlenen in andere lidstaten en het de consumenten van de [Unie] mogelijk zal maken in alle lidstaten pakketten te kopen tegen vergelijkbare voorwaarden;
[…]
Overwegende dat de consument de in deze richtlijn bedoelde bescherming moet krijgen, ongeacht de vraag of hij partij is bij de overeenkomst, de overeenkomst op hem wordt overgedragen dan wel [hij] lid is van een groep namens welke een ander een overeenkomst voor een pakketreis heeft gesloten’.
4
Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:
‘Doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake op het grondgebied van de [Unie] verkochte of ten verkoop aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten.’
5
Artikel 2 van de richtlijn luidt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
‘pakket’: de van tevoren georganiseerde combinatie van niet minder dan twee van de volgende diensten, welke voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop aangeboden en een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst:
- a)
vervoer,
- b)
logies,
- c)
andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken.
Afzonderlijke facturering van diverse onderdelen van [hetzelfde] pakket ontslaat de organisator of de doorverkoper niet van de verplichtingen van deze richtlijn;
- 2.
‘organisator’: de persoon die niet-incidenteel pakketten samenstelt en deze rechtstreeks of via een doorverkoper verkoopt of ten verkoop aanbiedt;
- 3.
‘doorverkoper’: de persoon die het door de organisator samengestelde pakket verkoopt of ten verkoop aanbiedt;
- 4.
‘consument’: de persoon die het pakket koopt of zich daartoe verbindt […], of elke persoon namens wie de hoofdcontractant zich ertoe verbindt het pakket te kopen […], of elke persoon aan wie de hoofdcontractant of een van de andere begunstigden het pakket overdraagt […];
- 5.
‘overeenkomst’: de regeling die de consument bindt aan de organisator en/of de doorverkoper.’
6
Artikel 4, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 90/314 luidt:
‘[Indien de consument de overeenkomst opzegt overeenkomstig lid 5 of indien de organisator door ongeacht welke, niet aan de consument te wijten oorzaak het pakket vóór de overeengekomen vertrekdatum annuleert,] heeft [de consument], waar passend, recht op een schadeloosstelling voor het niet uitvoeren van de overeenkomst; deze wordt hem betaald hetzij door de organisator, hetzij door de doorverkoper, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke voorschriften van de betrokken lidstaat, tenzij:
[…]
- ii)
de annulering het gevolg is van overmacht, waaronder overreserveren evenwel niet is begrepen; onder overmacht worden verstaan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden.’
7
Artikel 5 van die richtlijn bepaalt in de leden 1 tot en met 3:
- ‘1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de organisator en/of de doorverkoper die partij zijn bij de overeenkomst, tegenover de consument aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen zijn uit te voeren door henzelf dan wel door andere verstrekkers van diensten, en zulks onverminderd het recht van de organisator en/of de doorverkoper om deze andere verstrekkers van diensten aan te spreken.
- 2.
Met betrekking tot de schade die de consument ondervindt ingevolge het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de organisator en/of de doorverkoper aansprakelijk te stellen, tenzij het niet of slecht uitvoeren niet aan hen is toe te schrijven, noch aan andere verstrekkers van diensten omdat:
- —
de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst toe te schrijven zijn aan de consument;
- —
deze tekortkomingen, die niet te voorzien waren of konden worden opgeheven, toe te schrijven zijn aan een derde die niet bij de levering van de bij de overeenkomst bedoelde diensten betrokken is;
- —
deze tekortkomingen te wijten zijn aan overmacht als omschreven in artikel 4, lid 6, tweede alinea, onder ii), dan wel aan een gebeurtenis die de organisator en/of de doorverkoper of de dienstverstrekker met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet konden voorzien of verhelpen.
[…]
- 3.
Onverminderd lid 2, vierde alinea, mag van het in de leden 1 en 2 bepaalde niet worden afgeweken uit hoofde van een contractuele bepaling.’
Recht van het Verenigd Koninkrijk
Regeling van 1992
8
De Package Travel, Package Holidays and Package Tours Regulations 1992 (regeling van 1992 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten; hierna: ‘regeling van 1992’) van 22 december 1992 heeft richtlijn 90/314 omgezet in het recht van het Verenigd Koninkrijk.
9
Regulation 15 van de regeling van 1992 bepaalt in de leden 1, 2 en 5:
- ‘(1)
De wederpartij bij de overeenkomst is tegenover de consument aansprakelijk voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen moeten worden uitgevoerd door de wederpartij dan wel door andere verstrekkers van diensten. Dit doet evenwel geen afbreuk aan enig beroep of vorderingsrecht van de wederpartij jegens de andere verstrekkers van diensten.
- (2)
De wederpartij bij de overeenkomst is tegenover de consument aansprakelijk voor alle schade die de consument ondervindt wegens het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, tenzij het niet of slecht uitvoeren niet aan die wederpartij is toe te schrijven, noch aan een andere verstrekker van diensten omdat:
- (a)
de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst toe te schrijven zijn aan de consument;
- (b)
deze tekortkomingen, die niet te voorzien waren of konden worden verholpen, toe te schrijven zijn aan een derde die niet bij het verstrekken van de bij de overeenkomst bedoelde diensten betrokken is, of
- (c)
deze tekortkomingen te wijten zijn aan:
- (i)
abnormale en onvoorzienbare omstandigheden waarop degene die de exceptie opwerpt geen invloed heeft kunnen uitoefenen en waarvan de gevolgen, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet konden worden voorkomen, of
- (ii)
een gebeurtenis die de wederpartij of de verstrekker van diensten, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet kon voorzien of verhelpen.
[…]
- (5)
Onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4 kan de aansprakelijkheid uit hoofde van de leden 1 en 2 niet bij contractuele bepaling worden uitgesloten.’
Wet van 1982
10
Krachtens section 13 van de Supply of Goods and Services Act 1982 (wet van 1982 betreffende de verstrekking van goederen en diensten) van 13 juli 1982, in de versie die van toepassing was op de feiten in het hoofdgeding, was Kuoni verplicht om de in de overeenkomst omschreven diensten met redelijke zorgvuldigheid en bekwaamheid uit te voeren.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
11
X en haar echtgenoot hebben met Kuoni de betrokken overeenkomst gesloten, waarbij deze laatste zich ertoe heeft verbonden hun een pakketreis naar Sri Lanka te verstrekken met inbegrip van de heen- en terugvluchten vanuit het Verenigd Koninkrijk en een all-in verblijf van 15 overnachtingen in een hotel van 8 tot en met 23 juli 2010.
12
Clausule 2.2 van deze overeenkomst luidt als volgt:
‘Uw overeenkomst is gesloten met [Kuoni]. Wij zorgen ervoor dat de verschillende diensten die deel uitmaken van de vakantie die u bij ons boekt, aan u zullen worden verstrekt.’
13
Clausule 5.10, onder b), van deze overeenkomst bepaalt dat Kuoni haar aansprakelijkheid aanvaardt indien ‘door [haar] schuld of door die van een van [haar] vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten enig onderdeel van [de] vóór [het] vertrek uit het Verenigd Koninkrijk geboekte reisarrangementen niet voldoet aan de beschrijving in de brochure of niet van een redelijk niveau is, of indien [de wederpartij] of een lid van [haar] gezelschap overlijdt of gewond raakt als gevolg van een activiteit die deel uitmaakt van die reisarrangementen’, en dat Kuoni geen aansprakelijkheid aanvaardt ‘indien en voor zover enig gebrek met betrekking tot [de] reisarrangementen, of een overlijden of letsel, niet door [haar] schuld of door die van een van [haar] vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten is veroorzaakt, maar door [de wederpartij] zelf, […] of te wijten is aan onvoorziene omstandigheden die [zij], [haar] vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet konden voorzien of voorkomen’.
14
Op 17 juli 2010 kwam X, die op weg was naar de receptie van het hotel waar zij verbleef, N tegen, een elektricien en werknemer van dit hotel, die dienst had en het uniform droeg van de personeelsleden van het hotel. N bood X aan om haar een kortere weg naar de receptie te tonen, waarna hij haar een technische ruimte heeft binnengelokt en haar daar heeft verkracht en mishandeld.
15
In het kader van het hoofdgeding heeft X schadevergoeding van Kuoni gevorderd wegens de door haar ondergane verkrachting en mishandeling, op grond dat deze een slechte uitvoering van de betrokken overeenkomst en schending van de regeling van 1992 vormden. Kuoni heeft betwist dat de verkrachting en de mishandeling door N konden worden beschouwd als niet-nakoming van haar verplichtingen jegens X krachtens deze overeenkomst of de regeling van 1992. Ter onderbouwing van dit verweer heeft Kuoni zich beroepen op clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst en regulation 15, lid 2, onder c), ii), van de regeling van 1992.
16
De High Court of Justice (England & Wales) (rechter in eerste aanleg van Engeland en Wales, Verenigd Koninkrijk) heeft de vordering tot schadevergoeding van X afgewezen op grond dat de in clausule 5.10, onder b), van de betrokken overeenkomst opgenomen ‘reisarrangementen’ niet inhielden dat een lid van het onderhoudspersoneel een hotelgast moest begeleiden naar de receptie. Bovendien heeft die rechter — ten overvloede — verklaard dat Kuoni hoe dan ook een beroep had kunnen doen op de in regulation 15, lid 2, onder c), ii), van de regeling van 1992 vastgestelde grond voor uitsluiting van aansprakelijkheid.
17
In hoger beroep heeft ook de Court of Appeal (England & Wales) (rechter in tweede aanleg in burgerlijke zaken van Engeland en Wales, Verenigd Koninkrijk) de vordering van X afgewezen. Die rechterlijke instantie was van oordeel dat een lid van het onderhoudspersoneel van het hotel, dat als zodanig door de hotelgast werd herkend en dat deze gast naar de receptie van het hotel begeleidde, niet binnen de werkingssfeer van clausule 5.10, onder b), van de betrokken overeenkomst viel. Zij was eveneens van oordeel dat de regeling van 1992 niet bedoeld was om eenvoudiger in rechte te kunnen opkomen tegen een reisorganisator wegens het onrechtmatige gedrag van een werknemer van een dienstverstrekker, aangezien dat gedrag geen deel uitmaakte ‘van de taken waarvoor hij [was] aangenomen’ en er op deze dienstverstrekker geen risicoaansprakelijkheid rustte op grond van het nationale consumentenrecht of het op die dienstverstrekker toepasselijke buitenlandse recht. Tot slot heeft die rechterlijke instantie in een obiter dictum verklaard dat Kuoni noch op grond van clausule 5.10, onder b), van de betrokken overeenkomst, noch op grond van regulation 15 van de regeling van 1992 aansprakelijk was, omdat N geen ‘verstrekker van diensten’ in de zin van deze bepalingen was.
18
In een dissenting opinion heeft een rechter van de Court of Appeal (England & Wales) evenwel aangegeven twijfels te hebben over het feit dat het hotel naar Engels recht niet aansprakelijk werd gehouden voor een verkrachting door een werknemer in uniform die naar buiten toe een betrouwbare indruk maakte. Hij heeft opgemerkt dat volgens het Engelse recht de persoon die contractueel aansprakelijk is, persoonlijk aansprakelijk blijft voor de uitvoering van de overeenkomst, zelfs indien die geschiedt door een derde. Wat richtlijn 90/314 betreft, was hij van oordeel dat deze richtlijn en de regeling van 1992 voornamelijk tot doel hadden om de vakantieganger wiens vakantie was bedorven te voorzien van een mogelijkheid om een vordering in te stellen tegen zijn wederpartij. Volgens hem moest het aan de reisorganisator worden overgelaten om de gevolgen van de bedorven vakantie met zijn eigen contractpartners te regelen, die de problemen vervolgens met hun eigen werknemers of subcontractanten kunnen afhandelen. Voorts heeft hij betoogd dat er geen reden was om aan te nemen dat het begrip ‘verstrekker van diensten’ in het geval van een subcontractant of een werknemer beperkt diende te blijven tot het betrokken hotel. Ook stelde hij dat het geen twijfel leed dat sommige werknemers zouden moeten worden beschouwd als verstrekkers van diensten.
19
In cassatieberoep heeft de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) geoordeeld dat hem twee hoofdvragen zijn voorgelegd, namelijk ten eerste of de verkrachting en de mishandeling van X neerkomen op een slechte uitvoering van de krachtens de betrokken overeenkomst op Kuoni rustende verplichtingen en ten tweede, in geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, of Kuoni zich aan haar aansprakelijkheid voor N's gedrag kan onttrekken door zich te beroepen op clausule 5.10, onder b), van deze overeenkomst en in voorkomend geval op regulation 15, lid 2, onder c), van de regeling van 1992.
20
Volgens de Supreme Court of the United Kingdom moeten, teneinde die tweede vraag te kunnen afdoen, prejudiciële vragen worden voorgelegd aan het Hof.
21
De verwijzende rechter heeft daarbij gepreciseerd dat ervan moest worden uitgegaan dat het begeleiden van X naar de receptie door een hotelmedewerker een dienst was in het kader van de ‘reisarrangementen’ die Kuoni had toegezegd te zullen verstrekken, en dat de verkrachting en de mishandeling neerkwamen op een slechte uitvoering van de betrokken overeenkomst.
22
Derhalve heeft de Supreme Court of the United Kingdom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Wanneer de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst die is gesloten tussen een organisator of doorverkoper en een consument voor het verstrekken van een pakketreis en waarop richtlijn [90/314] van toepassing is, niet of slecht zijn uitgevoerd, en dit niet of slecht uitvoeren het gevolg is van de handelingen van een werknemer van een hotel dat een verstrekker van diensten is in het kader van die overeenkomst:
- a)
kan er dan een beroep worden gedaan op de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn [90/314], en zo ja,
- b)
volgens welke criteria moet de nationale rechter dan beoordelen of die uitsluitingsgrond van toepassing is?
- 2)
Wanneer een organisator of doorverkoper een overeenkomst sluit met een consument voor het verstrekken van een pakketreis waarop richtlijn [90/314] van toepassing is, en een hotel diensten verstrekt in het kader van die overeenkomst, moet een werknemer van dat hotel dan voor de toepassing van de in artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn [90/314] bedoelde uitsluitingsgrond zelf als een ‘verstrekker van diensten’ worden beschouwd?’
Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling
23
Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal heeft Kuoni bij op 3 december 2020 ter griffie van het Hof neergelegde akte verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
24
Kuoni heeft daarbij aangevoerd dat de heropening dient te worden gelast indien het Hof van oordeel zou zijn dat deze zaak moet worden beslecht op basis van de uitlegging die de advocaat-generaal in de punten 78 tot en met 84 van zijn conclusie heeft gegeven aan de term ‘gebeurtenis’.
25
Volgens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
26
Er zij evenwel aan herinnerd dat de advocaat-generaal overeenkomstig artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak heeft om in het openbaar en in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan deze tot die conclusie komt, gebonden (arrest van 3 september 2020, Tsjechië/Commissie, C-742/18 P, EU:C:2020:628, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Voorts voorzien het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering niet in de mogelijkheid om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Het feit het oneens te zijn met de conclusie van de advocaat-generaal kan derhalve als zodanig geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren (arrest van 3 september 2020, Tsjechië/Commissie, C-742/18 P, EU:C:2020:628, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
In casu hebben de partijen in het hoofdgeding en de andere in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun opmerkingen kunnen indienen over de draagwijdte van de term ‘gebeurtenis’ in artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314.
29
Partijen hebben namelijk in het kader van de eerste prejudiciële vraag, die de uitlegging van deze bepaling en dus van alle termen daarvan betreft, schriftelijke opmerkingen kunnen indienen bij het Hof, wat Kuoni en andere partijen ook hebben gedaan. Bepaalde partijen hebben in hun schriftelijke opmerkingen trouwens specifiek een standpunt ingenomen over de term ‘gebeurtenis’. Bovendien hebben partijen zich in hun antwoord op de zevende door het Hof aan hen gerichte schriftelijke vraag opnieuw kunnen uitspreken over de draagwijdte van die bepaling.
30
In die omstandigheden is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat partijen hun standpunten hebben kunnen uitwisselen over alle voor de beoordeling van de prejudiciële vragen relevante elementen, en dat er dus geen reden is om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
31
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314, waar dit voorziet in een uitsluitingsgrond voor de aansprakelijkheid van de organisator van een pakketreis voor de goede uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit een tussen hem en een consument gesloten pakketreisovereenkomst waarop deze richtlijn van toepassing is, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer deze verplichtingen niet of slecht worden uitgevoerd als gevolg van de handelingen van een werknemer van een dienstverstrekker die de overeenkomst uitvoert, deze werknemer voor de toepassing van die bepaling als een dienstverstrekker moet worden beschouwd en de organisator zich op grond van die bepaling kan onttrekken aan zijn aansprakelijkheid voor de niet- of slechte uitvoering.
32
Wat het eerste deel van de vragen van de verwijzende rechter betreft, zij erop gewezen dat richtlijn 90/314 volgens artikel 1 ervan tot doel heeft de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake op het grondgebied van de Unie verkochte of ten verkoop aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, onderling aan te passen.
33
Zoals uit artikel 2 ervan blijkt, ziet richtlijn 90/314 op tussen een consument en een organisator of een doorverkoper gesloten overeenkomsten die betrekking hebben op een zogenoemd pakket, dat wil zeggen een georganiseerde combinatie van minstens twee van de daarna genoemde diensten (vervoer — logies — andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken) die voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop wordt aangeboden en die een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst (hierna: ‘pakketreisovereenkomsten’).
34
Met het oog op de onderlinge aanpassing waarvan sprake in artikel 1 ervan voert richtlijn 90/314 onder meer een regeling in van contractuele aansprakelijkheid van de pakketreisorganisator tegenover de consument die met hem een pakketreisovereenkomst heeft gesloten. Artikel 5, lid 1, van deze richtlijn bepaalt met name dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de organisator en/of de doorverkoper die partij zijn bij een dergelijke overeenkomst, tegenover de consument aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen zijn uit te voeren door henzelf dan wel door andere dienstverstrekkers. Artikel 5, lid 3, van de richtlijn preciseert dat niet bij contractuele bepaling kan worden afgeweken van deze aansprakelijkheid. De enige afwijkingen die zijn toegestaan, staan limitatief opgesomd in lid 2 van dit artikel.
35
Door de organisator ten aanzien van de consument aansprakelijk te maken voor de goede uitvoering van de pakketreisovereenkomst beperkt artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 90/314 dus de vrijheid van de partijen bij die overeenkomst om de inhoud van hun contractuele clausules te bepalen. Een van de bijzonderheden van deze aansprakelijkheid is dat zij zich uitstrekt tot de goede uitvoering van de uit de pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen door verstrekkers van diensten. Richtlijn 90/314 bevat evenwel geen definitie van het begrip ‘verstrekker van diensten’ en verwijst hiervoor evenmin uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten.
36
In een dergelijk geval vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het beginsel van gelijke behandeling dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Novo Banco, C-253/19, EU:C:2020:585, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37
In dit verband blijkt uit vaste rechtspraak dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, moeten worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 10 maart 2005, EasyCar, C-336/03, EU:C:2005:150, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
De uitdrukking ‘verstrekker van diensten’ in artikel 5 van richtlijn 90/314 verwijst in de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis naar een natuurlijke of rechtspersoon die diensten verricht tegen betaling. Zoals ook de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt deze betekenis bevestigd in verschillende taalversies van die bepaling.
39
Deze betekenis wordt eveneens bevestigd door de context van die bepaling. Zoals uit punt 33 van dit arrest blijkt, wordt bij pakketreisovereenkomsten immers een combinatie van vervoersdiensten, overnachtingsdiensten en andere toeristische diensten verstrekt. De uit deze overeenkomsten jegens de consument voortvloeiende verplichtingen, die onder de contractueleaansprakelijkheidsregeling van artikel 5 van richtlijn 90/314 vallen, kunnen echter worden uitgevoerd door andere fysieke of rechtspersonen dan de organisator, die diensten verstrekken tegen betaling.
40
Die uitlegging van de termen ‘verstrekker van diensten’ vindt ook steun in de doelstellingen van richtlijn 90/314 om met name, zoals uit de eerste tot en met de derde overweging ervan blijkt, belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten en distorsies in de mededinging op te heffen en om, blijkens de tiende overweging ervan, de consument een hoog niveau van bescherming te bieden (arrest van 16 februari 2012, Blödel-Pawlik, C-134/11, EU:C:2012:98, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak), aangezien daarmee wordt gegarandeerd dat de aansprakelijkheid van de organisator tegenover de consument een uniforme draagwijdte heeft.
41
Een werknemer van een dienstverstrekker kan echter niet zelf als dienstverstrekker in de zin van artikel 5 van richtlijn 90/314 worden gekwalificeerd, aangezien hij geen enkele overeenkomst voor de verstrekking van diensten heeft afgesloten met de pakketreisorganisator maar louter activiteiten verricht voor rekening van een dienstverstrekker die met die organisator een dergelijke overeenkomst heeft afgesloten. De handelingen die de werknemer daarbij verricht zijn dan ook meestal bedoeld om bij te dragen aan de uitvoering van de verplichtingen van de dienstverstrekker bij wie hij in dienst is.
42
Bovendien slaat de term ‘werknemer’ op een persoon die werkzaam is in een ondergeschiktheidsverhouding met zijn werkgever en die dus onder diens toezicht staat. Een dienstverstrekker is bij het verlenen van zijn diensten evenwel per definitie niet aan enig ondergeschikt verband onderworpen, zodat een werknemer niet als een dienstverstrekker kan worden beschouwd voor de toepassing van artikel 5 van richtlijn 90/314.
43
Dat een werknemer van een dienstverstrekker zelf niet als een dienstverstrekker kan worden aangemerkt voor de toepassing van de contractueleaansprakelijkheidsregeling van artikel 5 van richtlijn 90/314, sluit echter niet uit dat het handelen of nalaten van die werknemer voor de toepassing van deze regeling kan worden gelijkgesteld met dat van de dienstverstrekker wiens werknemer hij is.
44
Wat de vraag betreft of een dergelijke gelijkstelling mogelijk is, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de in artikel 5 van richtlijn 90/314 neergelegde aansprakelijkheid van de organisator enkel geldt voor verplichtingen die voortvloeien uit de door hem met de consument afgesloten pakketreisovereenkomst, zoals deze wordt gedefinieerd in deze richtlijn. Deze aansprakelijkheid staat dus los van de aansprakelijkheid die partijen bij deze overeenkomst of derden hebben uit andere verplichtingen of aansprakelijkheidsregelingen, zoals de strafrechtelijke aansprakelijkheid.
45
Gezien de in punt 40 van dit arrest in herinnering gebrachte doelstelling van richtlijn 90/314 om de consument een hoog niveau van bescherming te garanderen, mogen de uit een pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, waarvan de slechte of niet-uitvoering tot de aansprakelijkheid van de organisator leidt, niet restrictief worden uitgelegd. Zij omvatten alle verplichtingen die gepaard gaan met de verstrekking van de voor de pakketreisovereenkomst noodzakelijke vervoersdiensten, logiesdiensten en toeristische diensten, of die verplichtingen nu door de organisator zelf dan wel door dienstverstrekkers moeten worden uitgevoerd.
46
In zoverre kan de organisator, zoals ook de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft aangegeven, enkel aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 indien er een verband bestaat tussen het handelen of nalaten waardoor de consument schade heeft geleden en de verplichtingen die voor de organisator voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst.
47
In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat de in punt 45 van dit arrest genoemde verplichtingen die in het leven worden geroepen door een pakketreisovereenkomst zoals deze wordt omschreven in richtlijn 90/314, kunnen worden uitgevoerd door dienstverstrekkers, die zelf kunnen optreden via hun onder hun toezicht staande werknemers. Het handelen of nalaten van deze werknemers kan in bepaalde gevallen dan ook een niet- of slechte uitvoering van de verplichtingen uit de pakketreisovereenkomst opleveren.
48
Bijgevolg kan die niet-uitvoering of slechte uitvoering, hoewel die haar oorsprong vindt in feiten die gepleegd zijn door werknemers die onder toezicht van een dienstverstrekker staan, tot de aansprakelijkheid van de organisator leiden volgens artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314.
49
Voor deze uitlegging pleit de doelstelling van consumentenbescherming die door richtlijn 90/314 wordt nagestreefd. Zonder een dergelijke aansprakelijkheid zou er immers, zoals ook de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, een ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de aansprakelijkheid van organisatoren voor feiten die hun dienstverstrekkers hebben gepleegd wanneer deze zelf verplichtingen uit een pakketreisovereenkomst uitvoeren, en anderzijds de aansprakelijkheid voor dezelfde feiten wanneer die door werknemers van die dienstverstrekkers zijn gepleegd. Op die manier zouden organisatoren zich aan hun aansprakelijkheid kunnen onttrekken.
50
Volgens artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 leidt het niet of slecht uitvoeren van een verplichting uit een pakketreisovereenkomst door een werknemer van een dienstverstrekker dan ook tot de aansprakelijkheid van de reisorganisator ten aanzien van de consument met wie hij die overeenkomst heeft gesloten, wanneer die niet- of slechte uitvoering de consument schade heeft berokkend.
51
Blijkens het verzoek om een prejudiciële beslissing gaat de verwijzende rechter er in casu van uit dat het begeleiden van X naar de receptie door een hotelmedewerker een dienst was die behoorde tot de reisarrangementen waartoe Kuoni zich met de betrokken overeenkomst had verbonden, en dat de verkrachting en de mishandeling van X door N neerkwamen op een slechte uitvoering van deze overeenkomst.
52
Hieruit volgt dat in een situatie zoals die in het hoofdgeding een reisorganisator als Kuoni ten aanzien van een consument als X aansprakelijk kan worden gesteld voor de slechte uitvoering van de tussen hen gesloten overeenkomst, wanneer de slechte uitvoering haar oorsprong vindt in een gedraging van een werknemer van een dienstverstrekker die de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen uitvoert.
53
Wat het in punt 31 van dit arrest genoemde tweede aspect van de vragen van de verwijzende rechter betreft, moet erop worden gewezen dat artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314 voorziet in uitzonderingen op de aansprakelijkheid van de pakketreisorganisator. Volgens deze bepaling is de organisator aansprakelijk voor de schade die de consument ingevolge de niet- of slechte uitvoering van de pakketreisovereenkomst ondervindt, tenzij het niet of slecht uitvoeren noch aan de organisator noch aan andere dienstverstrekkers is toe te schrijven omdat een van de in die bepaling genoemde uitsluitingsgronden voor aansprakelijkheid van toepassing is.
54
Een van deze uitsluitingsgronden is vastgesteld onder het derde streepje van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314 en betreft situaties waarin de niet- of slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten is aan een gebeurtenis die de organisator of de dienstverstrekker met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet kon voorzien of verhelpen.
55
Zoals uit de punten 19 en 31 van dit arrest volgt, vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of, wanneer een organisator van pakketreizen een overeenkomst tussen hem en twee consumenten heeft toevertrouwd aan een verstrekker van hoteldiensten en een werknemer van deze dienstverstrekker een van die twee consumenten heeft verkracht en mishandeld, deze omstandigheid voor de toepassing van die uitsluitingsgrond als een niet te voorziene of verhelpen gebeurtenis kan worden beschouwd.
56
Dienaangaande moet erop worden gewezen dat deze uitsluitingsgrond afwijkt van de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 neergelegde regel van aansprakelijkheid van de organisator en derhalve restrictief moet worden uitgelegd [zie naar analogie arrest van 22 januari 2020, Pensionsversicherungsanstalt (Staking van de werkzaamheid na het bereiken van de pensioenleeftijd), C-32/19, EU:C:2020:25, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
57
Bovendien zij eraan herinnerd dat, overeenkomstig de in de punten 36 en 37 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, die uitsluitingsgrond bij gebreke van verwijzing naar het nationale recht autonoom en uniform moet worden uitgelegd, rekening houdend met niet alleen de bewoordingen maar ook de context ervan en met de doelstelling van richtlijn 90/314.
58
In dit verband blijkt ten eerste uit de bewoordingen van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 dat de niet te voorziene of verhelpen gebeurtenis die hierin wordt bedoeld, verschilt van een situatie van overmacht. Overmacht wordt in die bepaling immers als een afzonderlijke uitzonderingsgrond genoemd en via een verwijzing naar artikel 4, lid 6, tweede alinea, onder ii), ervan gedefinieerd als abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden. Aangezien tussen overmacht in het eerste gedeelte van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 en de niet te voorziene of verhelpen gebeurtenis in het tweede gedeelte daarvan het disjunctieve voegwoord ‘dan wel’ staat, is het uitgesloten dat deze gebeurtenis kan worden gelijkgesteld met overmacht.
59
Ten tweede wordt de organisator door artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 vrijgesteld van de verplichting om de consument te vergoeden voor schade die is veroorzaakt door ofwel onvoorzienbare gebeurtenissen, ongeacht of die normaal zijn, ofwel niet te verhelpen gebeurtenissen, ongeacht of die voorzienbaar of normaal zijn.
60
Ten derde blijkt uit artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314 dat de uitsluitingsgronden die in de verschillende streepjes van deze bepaling worden opgesomd, nauwkeurig aangeven in welke gevallen het niet of slecht uitvoeren van de uit een pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen noch aan de organisator noch aan een andere dienstverstrekker is toe te schrijven omdat hun geen enkele fout kan worden verweten. Dit ontbreken van een fout impliceert dat de niet te voorziene of verhelpen gebeurtenis waarvan sprake is in artikel 5, lid 2, derde streepje, van deze richtlijn, moet worden geacht betrekking te hebben op een feit of incident waarover de organisator of de dienstverstrekker geen enkele controle heeft.
61
Aangezien het bij de uitvoering van de uit een pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen geschiede handelen of nalaten van een werknemer van een dienstverstrekker dat een niet- of slechte uitvoering van deze verplichtingen door de organisator jegens de consument oplevert, echter binnen dat controlebereik valt, kan dat handelen of nalaten om de in punt 48 van dit arrest genoemde redenen niet worden gezien als een niet te verhelpen of voorziene gebeurtenis in de zin van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314.
62
Bijgevolg moet worden geoordeeld dat artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 niet kan worden ingeroepen om organisatoren te ontheffen van hun verplichting om de schade te vergoeden die consumenten leiden door het niet of slecht uitvoeren van verplichtingen uit met die organisatoren gesloten pakketreisovereenkomsten, wanneer deze tekortkomingen hun oorsprong vinden in het handelen of nalaten van werknemers van dienstverstrekkers die die verplichtingen uitvoeren.
63
Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314, waar dit voorziet in een uitsluitingsgrond voor de aansprakelijkheid van de organisator van een pakketreis voor de goede uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit een tussen hem en een consument gesloten pakketreisovereenkomst waarop deze richtlijn van toepassing is, aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer deze verplichtingen niet of slecht zijn uitgevoerd als gevolg van de handelingen van een werknemer van een verstrekker van diensten die de overeenkomst uitvoert:
- —
deze werknemer voor de toepassing van die bepaling niet kan worden beschouwd als een verstrekker van diensten, en
- —
de organisator zich op grond van die bepaling niet kan onttrekken aan zijn aansprakelijkheid voor die niet- of slechte uitvoering.
Kosten
64
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Waar artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, voorziet in een uitsluitingsgrond voor de aansprakelijkheid van de organisator van een pakketreis voor de goede uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit een tussen hem en een consument gesloten pakketreisovereenkomst waarop deze richtlijn van toepassing is, moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat, wanneer deze verplichtingen niet of slecht zijn uitgevoerd als gevolg van de handelingen van een werknemer van een verstrekker van diensten die de overeenkomst uitvoert:
- —
deze werknemer voor de toepassing van die bepaling niet kan worden beschouwd als een verstrekker van diensten, en
- —
de organisator zich op grond van die bepaling niet kan onttrekken aan zijn aansprakelijkheid voor die niet- of slechte uitvoering.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑03‑2021
Conclusie 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 90/314/EEG — Pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten — Overeenkomst betreffende een pakketreis die is gesloten tussen een reisorganisator en een consument — Aansprakelijkheid van de reisorganisator voor de goede uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen door andere verstrekkers van diensten — Vrijstelling van aansprakelijkheid — Gebeurtenis die de reisorganisator of de verstrekker van diensten niet kon voorzien of verhelpen — Schade als gevolg van de handelingen van een werknemer van een hotel dat op grond van de overeenkomst handelt als verstrekker van diensten — Begrip ‘verstrekker van diensten’’
M. szpunar
Partij(en)
Zaak C-578/191.
X
tegen
Kuoni Travel Ltd,
in tegenwoordigheid van
ABTA Ltd
[verzoek van de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
‘De overgang van de juridische categorieën overeenkomst en schadebrengend feit naar aansprakelijkheid uit wanprestatie en onrechtmatige daad is, zoals in het verleden is opgemerkt door Lord Justice Bramwell — een rechter uit het Victoriaanse tijdperk — als de overgang van eenvoudige Engelse termen naar vakjargon. […] Deze rechter dacht daarbij ongetwijfeld aan de empirische benadering van de common law, die haar wortels heeft in verzamelingen feitelijke situaties die zijn ontstaan uit verschillende vormen van beroep en die moet worden afgezet tegen de sterk gerationaliseerde systematisering van de rechtsverhoudingen die ten grondslag ligt aan het Romeinse verbintenissenrecht. [In de common law] is een vordering op grond van een overeenkomst of een schadebrengend feit een vordering die is gebaseerd op een specifiek geheel van feiten — ‘de inhoud van de zaak’ —, terwijl een vordering uit wanprestatie of onrechtmatige daad een vordering is die wordt gedefinieerd door een formeel stelsel van rechtsbetrekkingen. […] In het Engelse verbintenissenrecht […] wordt weinig belang gehecht aan geformaliseerde rechtsbetrekkingen; aansprakelijkheid beperkt zich tot een ‘feitelijke situatie waarvan het bestaan de ene persoon het recht geeft om bij de rechter verhaal te halen tegen een andere persoon’. […] Het burgerlijk recht daarentegen ziet aansprakelijkheid als de niet-nakoming van een reeds bestaande en bindende verplichting. Aansprakelijkheid is dan een kwestie van niet-nakoming van de vinculum iuris (rechtsverhouding). In werkelijkheid is het probleem echter complexer […]. De term ‘contractuele aansprakelijkheid’ houdt in dat het begrip ‘schadebrengend feit voor wettelijke aansprakelijkheid’ in de overeenkomst wordt geïntroduceerd, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat het begrip ‘niet-nakoming van een contractuele verbintenis’ onder het stelsel van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is komen te vallen.’2.
2.
Dit fragment biedt een illustratie en een verduidelijking van de omvang van de verschillen tussen de wetgevingen en praktijken van de verschillende lidstaten op het gebied van pakketreizen. Teneinde die verschillen op te heffen heeft de Uniewetgever gemeenschappelijke regels vastgesteld die het niet alleen mogelijk hebben gemaakt voor exploitanten van een lidstaat om diensten te verlenen in andere lidstaten, maar ook voor de consumenten van de Unie om in alle lidstaten pakketreizen te kopen tegen vergelijkbare voorwaarden.3.
3.
Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing, dat door de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) bij het Hof is ingediend, betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314.
4.
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen X, een reizigster uit het Verenigd Koninkrijk, en Kuoni Travel Ltd (hierna: ‘Kuoni’), een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde reisorganisator, betreffende een vordering tot schadevergoeding wegens de slechte uitvoering van een tussen X en Kuoni gesloten pakketreisovereenkomst.
5.
De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of een organisator van pakketreizen zich kan beroepen op de uitsluitingsgrond voor aansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314, wanneer het niet of slecht uitvoeren van de tussen die organisator en een consument gesloten overeenkomst het gevolg is van de handelingen van een werknemer van de verstrekker van diensten die deze overeenkomst uitvoert.
6.
Deze zaak stelt het Hof derhalve in de gelegenheid om verduidelijkingen aan te brengen ten aanzien van de voorwaarden voor de aansprakelijkheid van een reisorganisator wanneer een persoon die bij die organisator een pakketreis heeft geboekt, wordt mishandeld en verkracht door een werknemer van een verstrekker van diensten van die organisator.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
7.
Artikel 2, punten 2 en 4, van richtlijn 90/314 bepaalt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- 2.
‘organisator’: de persoon die niet-incidenteel pakketten samenstelt en deze rechtstreeks of via een doorverkoper verkoopt of ten verkoop aanbiedt;
[…]
- 4.
‘consument’: de persoon die het pakket koopt of zich daartoe verbindt (‘de hoofdcontractant’), of elke persoon namens wie de hoofdcontractant zich ertoe verbindt het pakket te kopen (‘de andere begunstigden’), of elke persoon aan wie de hoofdcontractant of een van de andere begunstigden het pakket overdraagt (‘de cessionaris’);
[…]’
8.
Artikel 4, lid 6, tweede alinea, van die richtlijn luidt als volgt:
‘[Indien de consument de overeenkomst opzegt overeenkomstig lid 5 of indien de organisator door ongeacht welke, niet aan de consument te wijten oorzaak het pakket vóór de overeengekomen vertrekdatum annuleert] heeft hij, waar passend, recht op een schadeloosstelling voor het niet uitvoeren van de overeenkomst; deze wordt hem betaald hetzij door de organisator, hetzij door de doorverkoper, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke voorschriften van de betrokken lidstaat, tenzij:
[…]
- ii)
de annulering het gevolg is van overmacht, waaronder overreserveren evenwel niet is begrepen; onder overmacht worden verstaan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden.’
9.
Artikel 5, leden 1 tot en met 3, van die richtlijn bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de organisator en/of de doorverkoper die partij zijn bij de overeenkomst, tegenover de consument aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen zijn uit te voeren door henzelf dan wel door andere verstrekkers van diensten, en zulks onverminderd het recht van de organisator en/of de doorverkoper om deze andere verstrekkers van diensten aan te spreken.
- 2.
Met betrekking tot de schade die de consument ondervindt ingevolge het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de organisator en/of de doorverkoper aansprakelijk te stellen, tenzij het niet of slecht uitvoeren niet aan hen is toe te schrijven, noch aan andere verstrekkers van diensten omdat
- —
de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst toe te schrijven zijn aan de consument;
- —
deze tekortkomingen, die niet te voorzien waren of konden worden opgeheven, toe te schrijven zijn aan een derde die niet bij de levering van de bij de overeenkomst bedoelde diensten betrokken is;
- —
deze tekortkomingen te wijten zijn aan overmacht als omschreven in artikel 4, lid 6, tweede alinea, onder ii), dan wel aan een gebeurtenis die de organisator en/of de doorverkoper of de dienstverstrekker met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet konden voorzien of verhelpen.
In de gevallen genoemd in de eerste alinea, tweede en derde streepje, zijn de bij de overeenkomst betrokken organisator en/of doorverkoper verplicht hun best te doen om de in moeilijkheden verkerende consument hulp te bieden.
Voor wat betreft de schade die voortvloeit uit het niet of slecht uitvoeren van de in het pakket opgenomen dienstverrichtingen, kunnen de lidstaten toestaan dat de schadeloosstelling wordt beperkt overeenkomstig de internationale overeenkomsten waarbij deze dienstverrichtingen worden geregeld.
Voor andere dan lichamelijke schade die voortvloeit uit het niet of slecht uitvoeren van de in het pakket opgenomen dienstverrichtingen, kunnen de lidstaten toestaan dat de schadeloosstelling uit hoofde van de overeenkomst wordt beperkt. Deze beperking mag niet onredelijk zijn.
- 3.
Onverminderd lid 2, vierde alinea, mag van het in de leden 1 en 2 bepaalde niet worden afgeweken uit hoofde van een contractuele bepaling.’
10.
Richtlijn 90/314 is met ingang van 1 juli 2018 ingetrokken door richtlijn (EU) 2015/23024.. Gelet op de datum van de feiten in het hoofdgeding is in casu evenwel richtlijn 90/314 van toepassing.
B. Recht van het verenigd koninkrijk
1. Regulations 1992
11.
Bij de Package Travel, Package Holidays and Package Tours Regulations 1992 (regeling van 1992 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten) van 22 december 19925. (hierna: ‘Regulations 1992’) is richtlijn 90/314 in het Verenigd Koninkrijk omgezet.
12.
Regulation 15, leden 1, 2 en 5, van de Regulations 1992 bepaalt:
- ‘1.
De wederpartij bij de overeenkomst is tegenover de consument aansprakelijk voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen moeten worden uitgevoerd door die andere partij dan wel door andere verstrekkers van diensten. Dit doet evenwel geen afbreuk aan enig beroep of vorderingsrecht van die andere partij jegens de andere verstrekkers van diensten.
- 2.
De wederpartij bij de overeenkomst is tegenover de consument aansprakelijk voor alle schade die de consument ondervindt wegens het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, tenzij het niet of slecht uitvoeren niet aan die wederpartij is toe te schrijven, noch aan een andere verstrekker van diensten omdat
- a)
de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst toe te schrijven zijn aan de consument;
- b)
deze tekortkomingen, die niet te voorzien waren of konden worden verholpen, toe te schrijven zijn aan een derde die niet bij het verstrekken van de bij de overeenkomst bedoelde diensten betrokken is, of
- c)
deze tekortkomingen te wijten zijn aan
- i)
abnormale en onvoorzienbare omstandigheden waarop degene die de exceptie opwerpt geen invloed heeft kunnen uitoefenen en waarvan de gevolgen, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet konden worden voorkomen, of
- ii)
een gebeurtenis die de andere partij bij de overeenkomst of de verstrekker van diensten, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet kon voorzien of verhelpen.
[…]
- 5.
Onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4 kan de aansprakelijkheid uit hoofde van de leden 1 en 2 niet bij contractuele bepaling worden uitgesloten.’
2. Supply of goods and services act 1982
13.
Krachtens section 13 van de Supply of Goods and Services Act 1982 (wet betreffende de verstrekking van goederen en diensten)6. van 13 juli 1982, in de versie die van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding (hierna: ‘Supply of Goods and Services Act 1982’), was Kuoni verplicht om de in de overeenkomst omschreven diensten met redelijke zorgvuldigheid en bekwaamheid uit te voeren.
III. Feiten van het hoofdgeding
14.
Op 1 april 2010 hebben X en haar echtgenoot een overeenkomst gesloten met Kuoni, waarbij deze reisorganisatie zich ertoe verbond om een pakketreis naar Sri Lanka te verstrekken met inbegrip van de retourvlucht vanuit het Verenigd Koninkrijk en een all-in verblijf van 15 overnachtingen in een hotel van 8 tot 23 juli 2010.
15.
Clausule 2.2 van die overeenkomst, betreffende de boekingsvoorwaarden, luidt als volgt:
‘Uw overeenkomst is gesloten met [Kuoni]. Wij zorgen ervoor dat de verschillende diensten die deel uitmaken van de vakantie die u bij ons boekt, aan u zullen worden verstrekt.’
16.
Clausule 5.10, onder b), van die overeenkomst, eveneens betreffende de boekingsvoorwaarden, luidt als volgt:
‘[…] [W]ij aanvaarden onze aansprakelijkheid indien door onze schuld of door die van een van onze vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten enig onderdeel van uw vóór uw vertrek uit het Verenigd Koninkrijk geboekte reisarrangementen niet voldoet aan de beschrijving in de brochure of niet van een redelijk niveau is, of indien u of een lid van uw gezelschap overlijdt of gewond raakt als gevolg van een activiteit die deel uitmaakt van die reisarrangementen. Wij aanvaarden geen aansprakelijkheid indien en voor zover enig gebrek met betrekking tot uw reisarrangementen, of een overlijden of letsel, niet door onze schuld of door die van een van onze vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten is veroorzaakt, maar door u zelf, […] of te wijten is aan onvoorziene omstandigheden die wij, onze vertegenwoordigers of verstrekkers van diensten, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, niet konden voorzien of voorkomen.’
17.
In de ochtend van 17 juli 2010 kwam X, die via de tuinen van het hotel op weg was naar de receptie, N tegen, een elektricien en een werknemer van het hotel, die dienst had en het uniform droeg van een personeelslid van het hotel. N bood X aan om haar een kortere weg naar de receptie te tonen, waarna hij haar een technische ruimte binnenlokte en haar daar heeft verkracht en mishandeld.
18.
In het kader van het hoofdgeding heeft X schadevergoeding van Kuoni gevorderd wegens de door haar ondergane verkrachting en mishandeling, aangezien de schade die zij had geleden het gevolg was van het slecht uitvoeren van de tussen haar en Kuoni gesloten overeenkomst en van schending van de Regulations 1992. Kuoni heeft betwist dat de verkrachting en mishandeling door N schending opleverden van de verplichtingen die zij jegens X had op grond van de overeenkomst of de Regulations 1992. Ter ondersteuning van dit argument heeft Kuoni zich beroepen op clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst en op regulation 15, lid 2, onder c), ii), van de Regulations 1992.
19.
De High Court (rechter in eerste aanleg, Verenigd Koninkrijk) heeft de vordering tot schadevergoeding van X afgewezen op grond dat de in clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst opgenomen ‘reisarrangementen’ niet inhielden dat een lid van het onderhoudspersoneel een hotelgast naar de receptie begeleidde. Voorts heeft deze rechter ten overvloede verklaard dat Kuoni in elk geval een beroep had kunnen doen op de grond voor uitsluiting van aansprakelijkheid krachtens regulation 15, lid 2, onder c), ii), van de Regulations 1992.
20.
In hoger beroep heeft de Court of Appeal (England and Wales) [rechter in tweede aanleg in burgerlijke zaken (Engeland en Wales), Verenigd Koninkrijk] de vordering van X eveneens afgewezen. De meerderheid, bestaand uit Sir Terence Etherton en Lady Justice Asplin, was van oordeel dat een lid van het onderhoudspersoneel van het hotel, dat als zodanig door de hotelgast was herkend en dat deze gast naar de receptie van het hotel had begeleid, niet binnen de werkingssfeer van clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst viel. Volgens die meerderheid waren de Regulations 1992 niet bedoeld om eenvoudiger in rechte te kunnen opkomen tegen een reisorganisator wegens het onrechtmatige gedrag van een werknemer van een verstrekker van diensten, aangezien dat gedrag geen deel uitmaakte ‘van de taken waarvoor hij was aangenomen’ en er op de verstrekker van diensten geen risicoaansprakelijkheid rustte op grond van het nationale consumentenrecht of het op die verstrekker van diensten toepasselijke buitenlandse recht. Die meerderheid bleek geneigd in een obiter dictum te verklaren dat Kuoni noch op grond van clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst noch op grond van regulation 15 van de Regulations 1992 aansprakelijk was, omdat N geen ‘verstrekker van diensten’ was in de zin van die bepalingen.
21.
De verwijzende rechter wijst erop dat Lord Justice Longmore in een dissenting opinion heeft aangegeven twijfels te hebben over het feit dat het hotel naar Engels recht niet aansprakelijk werd gehouden voor een verkrachting door een werknemer in uniform die naar buiten toe een betrouwbare indruk maakte. Hij heeft opgemerkt dat het in het Engelse recht een leidend beginsel is dat de persoon die contractueel aansprakelijk is, persoonlijk aansprakelijk blijft voor de uitvoering van de overeenkomst, zelfs indien die geschiedt door een derde. Hij heeft benadrukt dat richtlijn 90/314 en de Regulations 1992 voornamelijk tot doel hadden om de vakantieganger wiens vakantie was bedorven te voorzien van een mogelijkheid om een vordering in te stellen tegen zijn wederpartij. Volgens hem moest het aan de reisorganisator worden overgelaten om de gevolgen van de bedorven vakantie met zijn eigen contractpartners te regelen, die de problemen vervolgens met hun eigen werknemers of subcontractanten kunnen afhandelen. Voorts heeft hij betoogd dat er geen reden was om aan te nemen dat het begrip ‘verstrekker van diensten’, in het geval van een subcontractant of een werknemer, beperkt diende te blijven tot het hotel. Ook stelde hij dat het geen twijfel leed dat sommige werknemers zouden moeten worden beschouwd als verstrekker van diensten.
22.
In cassatieberoep heeft de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) geoordeeld dat hem twee hoofdvragen zijn voorgelegd, namelijk ten eerste of de verkrachting en mishandeling van X neerkomen op een slechte uitvoering van de krachtens de overeenkomst op Kuoni rustende verplichtingen en ten tweede, in geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, of Kuoni zich aan haar aansprakelijkheid voor N's gedrag kan onttrekken door zich te beroepen op clausule 5.10, onder b), van de overeenkomst en in voorkomend geval op regulation 15, lid 2, onder c), van de Regulations 1992.
23.
Volgens de Supreme Court of the United Kingdom moeten teneinde de tweede vraag van het cassatieberoep te kunnen afdoen, prejudiciële vragen worden voorgelegd aan het Hof. Deze rechter verzoekt het Hof er met het oog op de onderhavige verwijzing van uit te gaan dat het begeleiden van X naar de receptie door een hotelmedewerker een dienst was in het kader van de ‘reisarrangementen’ die Kuoni had toegezegd te zullen verstrekken, en dat de verkrachting en mishandeling neerkwamen op een slechte uitvoering van de overeenkomst.
IV. Prejudiciële vragen en procedure bij het hof
24.
In die omstandigheden heeft de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 24 juli 2019, ingekomen ter griffie van het Hof op 30 juli 2019, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Wanneer de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst die is gesloten tussen een organisator of doorverkoper en een consument voor het verstrekken van een pakketreis en waarop richtlijn [90/314] van toepassing is, niet of slecht zijn uitgevoerd, en dit niet of slecht uitvoeren het gevolg is van de handelingen van een werknemer van een hotel dat een verstrekker van diensten is in het kader van die overeenkomst:
- a)
kan er dan een beroep worden gedaan op de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn [90/314], en zo ja,
- b)
volgens welke criteria moet de nationale rechter dan beoordelen of die uitsluitingsgrond van toepassing is?
- 2)
Wanneer een organisator of doorverkoper een overeenkomst sluit met een consument voor het verstrekken van een pakketreis waarop richtlijn [90/314] van toepassing is, en een hotel diensten verstrekt in het kader van die overeenkomst, moet een werknemer van dat hotel dan voor de toepassing van de in artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn [90/314] bedoelde uitsluitingsgrond zelf als een ‘verstrekker van diensten’ worden beschouwd?’
25.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in het hoofdgeding7. alsmede door de Europese Commissie. Krachtens artikel 76, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie heeft het Hof beslist om geen pleitzitting te houden. Bij maatregel tot organisatie van de procesgang van 31 maart 2020 heeft het Hof aan alle partijen en belanghebbenden vragen ter schriftelijke beantwoording gesteld. De schriftelijke opmerkingen in antwoord op de in die maatregel tot organisatie van de procesgang gestelde vragen zijn door diezelfde partijen en de Commissie binnen de gestelde termijn ingediend.
V. Analyse
26.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een organisator van pakketreizen zich kan beroepen op de grond voor uitsluiting van aansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 wanneer het niet of slecht uitvoeren van de tussen die organisator en een consument gesloten overeenkomst het gevolg is van de handelingen van een werknemer van een verstrekker van diensten die deze overeenkomst uitvoert. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen welke criteria er dan gelden voor de toepassing van de in die bepaling bedoelde uitsluitingsgrond.
27.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter vast te stellen of een werknemer van een verstrekker van diensten in het kader van een pakketreisovereenkomst voor de toepassing van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 moet worden beschouwd als een verstrekker van diensten.8.
28.
Aangezien het antwoord op de eerste vraag, onder a), afhangt van de draagwijdte van het begrip ‘verstrekker van diensten’ in de zin van artikel 5 van richtlijn 90/314, waarop de tweede vraag betrekking heeft, zal ik beide vragen samen behandelen.
29.
Om antwoord te kunnen geven op deze vragen, lijkt het mij nuttig om allereerst het doel van richtlijn 90/314 in herinnering te brengen alvorens in te gaan op de omvang van de bij die richtlijn ingevoerde aansprakelijkheidsregeling. In dit kader zal ik, na de draagwijdte van het begrip ‘verstrekker van diensten’ in de zin van artikel 5 van die richtlijn te hebben onderzocht, ingaan op de vraag of de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van die richtlijn kan worden toegepast wanneer het niet of slecht uitvoeren van de pakketreisovereenkomst het gevolg is van de handelingen van een werknemer van de verstrekker van diensten die deze overeenkomst uitvoert. Tot slot, aangezien ik het Hof in overweging geef om de eerste vraag, onder a), ontkennend te beantwoorden, acht ik het niet nodig om een antwoord te geven op de eerste vraag, onder b), die betrekking heeft op de criteria voor de toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314.
A. Inleidende opmerkingen over het doel van richtlijn 90/314
30.
Om de context van de bij richtlijn 90/314 ingevoerde regeling voor de aansprakelijkheid van de organisator van pakketreizen beter te begrijpen, lijkt het mij nuttig om bij aanvang van mijn analyse nogmaals te wijzen op het doel van die richtlijn.
31.
Hiertoe wil ik bij voorbaat opmerken dat die richtlijn deel uitmaakt van een reeks handelingen van Unierecht betreffende de harmonisatie op het gebied van het materiële privaatrecht, die zijn vastgesteld op grond van artikel 100 A EEG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 114 VWEU). Binnen dit wettelijke kader wordt in die richtlijn rekening gehouden met de eisen ter zake van consumentenbescherming9., door die in overeenstemming te brengen met de eisen die ten grondslag liggen aan met name de totstandbrenging van de interne markt.10. Uit de eerste tot en met de derde overweging van richtlijn 90/314 volgt dat de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake pakketreizen bijdraagt tot het opheffen van de belemmeringen in het vrij verrichten van diensten en van de distorsies in de mededinging tussen de in verschillende lidstaten gevestigde exploitanten, terwijl het de consumenten mogelijk wordt gemaakt om ‘in alle lidstaten pakketten te kopen tegen vergelijkbare voorwaarden’11..
32.
In dit verband heeft het Hof erop gewezen dat het feit dat richtlijn 90/314 andere doelstellingen nastreeft, niet uitsluit dat de bepalingen ervan ook de bescherming van de consumenten op het oog hebben.12. Het Hof heeft derhalve in zijn rechtspraak verklaard dat die richtlijn een hoog niveau van consumentenbescherming beoogt te waarborgen.13.
33.
Dit is dus in algemene zin de context waarin de bij die richtlijn ingevoerde regeling voor de aansprakelijkheid van organisatoren van pakketreizen, en meer in het bijzonder de gronden voor uitsluiting van die aansprakelijkheid, moeten worden geplaatst.
B. Omvang van de bij Artikel 5 van richtlijn 90/314 ingevoerde regeling voor de aansprakelijkheid van organisatoren van pakketreizen
1. Algemene overwegingen
34.
Allereerst wil ik in herinnering brengen dat de bij richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling een regeling voor contractuele aansprakelijkheid is, waarbij als algemene regel geldt dat de schuldenaar aansprakelijk is voor het niet of slecht uitvoeren van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In dit verband moet het niet uitvoeren van een verplichting in ruime zin worden begrepen als elke niet-nakoming van een contractuele verplichting. Deze definitie van het niet uitvoeren van een verplichting is de hoeksteen van het stelsel van contractuele aansprakelijkheid op grond waarvan de ene contractpartij een vordering tegen haar wederpartij kan instellen indien die niet aan al haar contractuele verplichtingen voldoet.14.
35.
Ik wil tevens opmerken dat uit artikel 1 en artikel 2, punten 1 en 2, van richtlijn 90/314 volgt dat een pakketreisovereenkomst uit meerdere onderdelen bestaat, te weten vervoer, logies en andere toeristische diensten, die weliswaar voor een gezamenlijke prijs worden verkocht of ten verkoop aangeboden15., maar door verschillende verstrekkers van diensten in een andere lidstaat of in een derde land worden uitgevoerd.16. Deze complexiteit van de pakketreisovereenkomst is mijns inziens een van de factoren die verklaren waarom de Uniewetgever heeft gekozen voor een hoog niveau van consumentenbescherming in die richtlijn en bijgevolg voor de vaststelling van een regeling voor de aansprakelijkheid van de organisator (en/of van de doorverkoper) in artikel 5 van die richtlijn. Door te voorzien in een geheel van regels met betrekking tot de verplichting om de schade te vergoeden die aan consumenten is toegebracht, beoogt dit artikel immers het voor consumenten17. makkelijker te maken om de organisator van pakketreizen aansprakelijk te stellen.
2. Aansprakelijkheid van de organisator van pakketreizen tegenover de consument in de zin van Artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314
36.
Op grond van artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 is de organisator (en/of de doorverkoper) die partij is bij een pakketreisovereenkomst tegenover de consument aansprakelijk voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen moeten worden uitgevoerd door hemzelf dan wel door andere verstrekkers van diensten, en zulks onverminderd het recht van de organisator (en/of de doorverkoper) om deze andere verstrekkers van diensten aan te spreken18.
37.
Mijns inziens blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die bepaling dat de organisator tegenover de consument persoonlijk aansprakelijk blijft voor de goede uitvoering van de overeenkomst, ongeacht of de overeenkomst wordt uitgevoerd door ‘een andere verstrekker van diensten’.19. Zoals advocaat-generaal Tizzano heeft verklaard, ‘wat in het bijzonder de contractuele aansprakelijkheid betreft, wordt de inhoud van de driehoeksverhouding tussen de organisator en/of de doorverkoper, de consument en de dienstverlener aldus geregeld dat in het algemeen de eerste(n) als enige aansprakelijk is (zijn) voor de schade van de consument ten gevolge van het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst’.20.
38.
Dit betekent in wezen dat de consument de mogelijkheid heeft om een rechtsvordering in te stellen tegen de organisator die partij is bij de overeenkomst.21. Bovendien blijkt uit artikel 5, lid 3, van richtlijn 90/314 dat contractuele bedingen op grond waarvan de organisator wordt vrijgesteld van aansprakelijkheid voor het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst door andere verstrekkers van diensten, nietig zijn.22.
39.
Voorts lijkt het mij belangrijk om, in het kader van artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314, op te merken dat de keuze van de Uniewetgever om de organisator in staat te stellen om in voorkomend geval de ‘andere verstrekkers van diensten’ aan te spreken, in overeenstemming is met zijn wens om een hoog niveau van consumentenbescherming te realiseren, met het doel te voorkomen dat consumenten, vanwege het feit dat zij met de algemene voorwaarden van de pakketreisovereenkomst hebben ingestemd, ervan worden weerhouden om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen of verplicht zijn om meerdere afzonderlijke vorderingen in te stellen die gebaseerd zijn op de schade die zij hebben geleden door het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst.
40.
Zoals de Commissie in haar antwoord op een door het Hof gestelde vraag aangeeft, is het doel van de bij die richtlijn ingevoerde regeling voor contractuele aansprakelijkheid om in alle gevallen waarin de overeenkomst niet of slecht is uitgevoerd de aansprakelijkheid bij de organisator te leggen, zodat de consument in elk geval beschikt over een vermoedelijke wederpartij van wie hij schadevergoeding kan vorderen, waardoor een hoog niveau van consumentenbescherming wordt bereikt. De aansprakelijkheid van de organisator in de zin van richtlijn 90/314 is immers gebaseerd op het verband tussen enerzijds het handelen of nalaten dat ten grondslag ligt aan het verlies of de schade die de consument heeft geleden en anderzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst met betrekking tot de pakketreis, zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van die richtlijn.23.
41.
Bijgevolg rijst de fundamentele vraag of de verplichtingen die voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst in de zin van artikel 2, punt 5, van richtlijn 90/314 goed zijn uitgevoerd in de zin van artikel 5, lid 1, van die richtlijn.24.
42.
Ik merk in dit verband op dat in de eerste plaats moet worden vastgesteld welke contractuele verplichtingen voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst en in de tweede plaats hoe die verplichtingen moeten worden uitgevoerd. Volgens de algemene regels voor contractuele aansprakelijkheid is het dus niet van belang of degene die die verplichtingen niet of slecht uitvoert de organisator is of een andere verstrekker van diensten: de organisator blijft aansprakelijk tegenover de consument. Het betreft derhalve een risicoaansprakelijkheid van de organisator van pakketreizen tegenover de consument.25.
43.
In herinnering dient echter te worden gebracht dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 met name bepaalt dat de ‘lidstaten […] de nodige maatregelen [nemen] om ervoor te zorgen dat de organisator […] die partij [is] bij de overeenkomst, tegenover de consument aansprakelijk [is] voor de goede uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen’. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, wordt de omvang van de aansprakelijkheid van de organisator dus bepaald door het recht dat van toepassing is op de pakketreisovereenkomst.26.
44.
In dit verband moet ik erop wijzen dat de contractuele aansprakelijkheid van een schuldenaar in beginsel geen absolute aansprakelijkheid is: hij kan zich onder bepaalde voorwaarden aan zijn aansprakelijkheid onttrekken. Zo is de organisator, in het kader van de bij richtlijn 90/314 ingevoerde regeling voor de aansprakelijkheid van de organisator, op grond van artikel 5, lid 2, van die richtlijn niet aansprakelijk voor het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst indien dat niet aan hem is toe te schrijven. Voor deze aansprakelijkheid gelden eveneens de voorwaarden voor de beperking van de aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde en vierde alinea, van richtlijn 90/314.27. Op grond van die bepalingen kunnen de lidstaten toestaan dat de schadeloosstelling voor wat betreft de schade die het gevolg is van het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, wordt beperkt.28. Voorts wijs ik erop dat overeenkomstig artikel 5, lid 3, van die richtlijn, ‘van het in de leden 1 en 2 [van dit artikel] bepaalde niet [mag] worden afgeweken uit hoofde van een contractuele bepaling’.29.
45.
Zoals ik hierboven heb uiteengezet, zijn niet alleen de bewoordingen van artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 duidelijk en ondubbelzinnig wat betreft de aansprakelijkheid van de organisator van pakketreizen, maar vindt de letterlijke lezing ervan ook steun in de algemene opzet en de doelstelling van die richtlijn alsmede in het doel van die bepaling.30.
46.
Uit het voorgaande volgt dat de organisator aansprakelijk moet zijn tegenover de consument en dat derhalve in beginsel een beroep kan worden gedaan op de uitsluitingsgronden van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314.31.
47.
In het onderhavige geval lijkt het, wat betreft de vraag of de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen Kuoni en X gesloten pakketreisovereenkomst goed zijn uitgevoerd in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314, van belang om er in dit stadium van de analyse aan te herinneren dat de verwijzende rechter het Hof heeft verzocht ervan uit te gaan dat het begeleiden van X naar de receptie door een hotelmedewerker, een dienst was in het kader van de ‘reisarrangementen’ die Kuoni had toegezegd te zullen verstrekken, en dat de verkrachting en mishandeling die plaatsvonden tijdens het verrichten van die dienst, neerkwamen op een slechte uitvoering van de overeenkomst.32.
48.
Bijgevolg dient te worden onderzocht of, gelet op de bij richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling, een werknemer van een verstrekker van diensten in het kader van een pakketreisovereenkomst, kan worden beschouwd als een verstrekker van diensten in het kader van de toepassing van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van die richtlijn.
49.
Hiertoe zal ik hieronder de draagwijdte van het begrip ‘verstrekker van diensten’ in de zin van richtlijn 90/314 onderzoeken.
3. Betekenis en draagwijdte van het begrip ‘verstrekker van diensten’ in de zin van richtlijn 90/314
50.
Allereerst wijs ik erop dat X, Kuoni, ABTA en de Commissie van mening zijn dat de hotelmedewerker zelf niet kan worden beschouwd als een verstrekker van diensten. X brengt daar echter tegenin dat de werknemer die de gebrekkige dienst verricht in bepaalde bijzondere omstandigheden toch kan worden beschouwd als een verstrekker van diensten, indien een andere kwalificatie erop neerkomt dat de consument de door artikel 5 van richtlijn 90/314 verleende bescherming wordt onthouden.
51.
Ik merk op dat het begrip ‘verstrekker van diensten’ niet is gedefinieerd in richtlijn 90/314 en dat die richtlijn geen enkele verwijzing bevat naar het recht van de lidstaten om de betekenis en de draagwijdte van dit begrip vast te stellen.
52.
Dienaangaande moet ik eraan herinneren dat volgens vaste rechtspraak de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.33.
53.
Allereerst moet ik in herinnering brengen dat — in tegenstelling tot een verstrekker van diensten, die tegen betaling diensten verricht — een werknemer van een verstrekker van diensten de in de pakketreisovereenkomst vastgelegde diensten verricht in een ondergeschiktheidsverhouding met zijn werkgever, die niet bestaat bij een verstrekker van diensten, zoals een hotel, een restaurant, een gids of een sportinstructeur, ongeacht of het om een natuurlijke persoon of rechtspersoon gaat.
54.
Mijns inziens heeft het equivalent van de term ‘verstrekker van diensten’ zoals gebruikt in de verschillende taalversies van artikel 5 van richtlijn 90/314, betrekking op een natuurlijke persoon of rechtspersoon die diensten verricht tegen betaling.34.
55.
Vervolgens lijkt het mij nuttig om op te merken dat alleen artikel 5 van richtlijn 90/314 de term ‘verstrekker van diensten’ gebruikt.35. Dit begrip wordt derhalve uitsluitend gebruikt in de context van de aansprakelijkheid van de organisatoren (en/of doorverkopers) voor het niet of slecht uitvoeren van verplichtingen die voortvloeien uit de met consumenten gesloten pakketreisovereenkomst. Zoals blijkt uit de in artikel 2, punt 1, van die richtlijn gegeven definitie van de term ‘pakket’, hebben die verplichtingen betrekking op de diensten die in de pakketreisovereenkomst zijn vastgelegd, dat wil zeggen de diensten vervoer, logies of ander toeristische diensten (excursies, cursussen, maaltijden etc.). Geen enkele bepaling van die richtlijn verwijst echter naar de werknemers van de verstrekkers van diensten. Voorts wijs ik erop dat, ook al heeft de Uniewetgever de organisator de mogelijkheid willen geven om een verstrekker van diensten aan te spreken, die organisator geen vergelijkbare mogelijkheid heeft om de werknemers van de verstrekkers van diensten aan te spreken.
56.
Bijgevolg ben ik van mening dat het in de zin van richtlijn 90/314 niet mogelijk is om een werknemer van een verstrekker van diensten zelf als de ‘verstrekker van diensten’ te beschouwen.
57.
In casu gaat het er evenwel niet om vast te stellen of een werknemer van een verstrekker van diensten zelf als verstrekker van diensten kan worden beschouwd, maar of in het kader van de bij artikel 5 van richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling het handelen of het nalaten van een werknemer van de verstrekker van diensten die de overeenkomst uitvoert, kan worden gelijkgesteld met dat van die verstrekker van diensten.
58.
Ik stel voor de toepasselijkheid van de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 vanuit dit oogpunt te onderzoeken.
C. Toepasselijkheid van de uitsluitingsgrond van Artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 wanneer het niet of slecht uitvoeren van de pakketreisovereenkomst het gevolg is van de handelingen van een werknemer van de verstrekker van diensten die deze overeenkomst uitvoert
1. Algemene overwegingen
59.
Het lijkt mij belangrijk in herinnering te brengen dat elke verstrekker van diensten bij het uitvoeren van zijn contractuele verplichtingen gebruikmaakt van zijn eigen organisatiestructuur (verdeling van taken tussen werknemers, stagiaires etc.). Die structuur kan per verstrekker aanzienlijk verschillen, bijvoorbeeld naargelang het om een vijfsterrenhotel of een klein familiehotel gaat. Voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van de organisator of van zijn verstrekker van diensten is het derhalve niet nodig om te weten wie precies de contractuele verplichtingen heeft uitgevoerd.
60.
Hieruit volgt dat, om vast te stellen of de uitsluitingsgrond van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 van toepassing is op een situatie zoals die in het hoofdgeding, de volgende vraag van belang is: in welke omstandigheden kan het handelen of nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten, waaronder onrechtmatige handelingen die opzettelijk zijn verricht, worden toegerekend aan zijn werkgever/de verstrekker van diensten in het licht van de bij richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling?
61.
Die vraag zal ik hieronder beantwoorden.
2. Omstandigheden waarin het handelen of nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten kan worden toegerekend aan zijn werkgever/de verstrekker van diensten in het licht van de bij richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling
62.
Allereerst wijs ik erop dat de organisator in de zin van richtlijn 90/314 alleen aansprakelijk kan worden gesteld in het kader van de uitvoering van contractuele verplichtingen. Zoals ik al heb aangegeven, is deze aansprakelijkheid gebaseerd op het verband tussen enerzijds het handelen of nalaten dat ten grondslag ligt aan het verlies of de schade die de consument heeft geleden en anderzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst.36. Bijgevolg moet het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst als gevolg van het handelen of nalaten dat verband houdt met de door de consument geleden schade en is verricht door een werknemer tijdens de uitvoering van de contractuele verplichtingen, worden toegerekend aan de organisator en aan de werkgever/verstrekker van diensten. Indien dit niet het geval was, zou de organisator zich heel eenvoudig aan elke aansprakelijkheid voor de goede uitvoering van een reisovereenkomst kunnen onttrekken door de uitvoering van die overeenkomst over te dragen aan een verstrekker van diensten, van wie de werknemers de uit die overeenkomst voorvloeiende verplichtingen daadwerkelijk uitvoeren.
63.
Ik merk vervolgens op dat de organisator overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 aansprakelijk moet zijn voor het handelen en nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten tijdens de uitvoering van de contractuele verplichtingen die zijn omschreven in de overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van die richtlijn, en voorts voor het handelen en nalaten van die werknemer tijdens de uitvoering van de verplichtingen die worden beschouwd als diensten die verband houden met de in artikel 2, punt 1, onder b), ervan genoemde diensten.37.
64.
Meer in het bijzonder is de dienst logies overeenkomstig de definitie van ‘pakket’ in artikel 2, punt 1, onder b), van richtlijn 90/314 een van de drie elementen die door de organisator kan worden verkocht of ten verkoop worden aangeboden. Die dienst, die gewoonlijk door een hotel wordt verstrekt, wordt uitgevoerd door de hotelmedewerkers, die zelf de uit hun arbeidsovereenkomst voortvloeiende contractuele verplichtingen nakomen ten opzichte van het hotel. Die verplichtingen kunnen onder meer de volgende diensten omvatten: het dragen van bagage, maaltijden, parkeerservice, conciërgediensten, bediening, roomservice, fietsverhuur, schoonmaak of onderhoudswerkzaamheden. Dit zijn dus diensten die verband houden met de dienst logies en die door het hotel wordt verstrekt in het kader van de pakketreisovereenkomst.
65.
In dit verband is het voor mij duidelijk dat een hotelmedewerker in beginsel kan worden beschouwd als een persoon die de uit een pakketreisovereenkomst voortvloeiende contractuele verplichtingen uitvoert wanneer hij dienst heeft, het uniform van een personeelslid van het hotel draagt en dus naar de gasten/consumenten toe een betrouwbare indruk maakt, en dit ongeacht of de verplichtingen worden uitgevoerd in het hotel zelf of erbuiten, voor zover het gaat om verplichtingen die voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst of om verplichtingen die worden geacht verband te houden met de diensten die door de organisator zijn verkocht of ten verkoop aangeboden in het kader van die overeenkomst.38.
66.
Indien het dragen van bagage, het onderhoud van de gebouwen of het begeleiden van gasten naar de receptie diensten zijn die verband houden met de dienst logies dan wel diensten die rechtstreeks voortvloeien uit de overeenkomst, moet de organisator dus aansprakelijk zijn wanneer een hotelmedewerker bagage beschadigt of kwijtraakt, een hotelgast mishandelt bij de nakoming van de verplichting om die gast naar zijn kamer of naar de receptie te begeleiden, soep morst waardoor een hotelgast brandwonden oploopt of een hotelgast mishandelt tijdens het opdienen van het eten.
67.
In al die gevallen dient te worden geoordeeld dat er sprake is van een slechte uitvoering van de overeenkomst en dat de handelingen van de hotelmedewerker derhalve aan de verstrekker van diensten moeten worden toegerekend in het kader van de op de organisator van de pakketreis van toepassing zijnde aansprakelijkheidsregeling van artikel 5 van richtlijn 90/314.
68.
De organisator kan echter niet voor de schade aansprakelijk worden gehouden tegenover de consument, in de zin van artikel 5, lid 2, van die richtlijn, indien een hotelmedewerker een hotelgast mishandelt buiten werktijd of op een dag dat hij geen dienst heeft. In dat geval is er dus geen sprake van schade die is veroorzaakt in het kader van de uitvoering van de contractuele verplichtingen door de verstrekker van diensten.
69.
Bijgevolg moet de organisator overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 90/314 aansprakelijk zijn voor enerzijds het handelen en nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten tijdens de uitvoering van de contractuele verplichtingen die zijn omschreven in de overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van die richtlijn, en anderzijds het handelen en nalaten van die werknemer tijdens de uitvoering van de verplichtingen die worden beschouwd als verband houdend met de in artikel 2, punt 1, onder b), ervan genoemde diensten.
70.
Nu duidelijk is in welke omstandigheden het handelen of nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten aan zijn werkgever/de verstrekker van diensten kan worden toegerekend met het oog op de bij richtlijn 90/314 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling, dient nog een laatste vraag te worden onderzocht: wat is het verschil tussen ‘overmacht’ en ‘een gebeurtenis die de organisator […] of de [verstrekker van diensten] met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet [kon] voorzien of verhelpen’?
3. Verschil tussen ‘overmacht’ en ‘een gebeurtenis die de organisator […] of de [verstrekker van diensten] met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet [kon] voorzien of verhelpen’
71.
Artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314 bepaalt dat de organisator (en/of de doorverkoper) aansprakelijk is voor de schade die de consument ondervindt door het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, tenzij het niet of slecht uitvoeren niet aan hem is toe te schrijven, noch aan andere verstrekkers van diensten, omdat een van de in die bepaling genoemde uitsluitingsgronden voor aansprakelijkheid op hem van toepassing is. De in artikel 5, lid 2, derde streepje, van die richtlijn genoemde grond betreft de situaties waarin de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst te wijten zijn aan overmacht dan wel aan een gebeurtenis die de organisator of de verstrekker van diensten met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet kon voorzien of verhelpen.39.
72.
X voert in haar schriftelijke opmerkingen aan dat de twee gevallen van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 in samenhang moeten worden gelezen.
73.
Ik deel die mening niet.
74.
Immers, in de eerste plaats blijkt duidelijk uit de formulering van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314 en uit het gebruik van het disjunctieve voegwoord ‘dan wel’ dat de Uniewetgever een onderscheid heeft willen maken tussen enerzijds overmacht en anderzijds een gebeurtenis die de organisator of de verstrekker van diensten met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet kon voorzien of verhelpen.
75.
In de tweede plaats merk ik op dat ‘overmacht’ (artikel 5, lid 2, derde streepje, eerste deel) in artikel 4, lid 6, tweede alinea, onder ii), van richtlijn 90/314 is gedefinieerd als ‘abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden’40.. Deze definitie bestaat uit drie voorwaarden waaraan cumulatief moet zijn voldaan wil de organisator worden vrijgesteld van aansprakelijkheid.
76.
Dit is echter niet het geval wat betreft de in artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van die richtlijn bedoelde gebeurtenis. De Uniewetgever heeft hier immers het disjunctieve voegwoord ‘dan wel’ gebruikt, hetgeen betekent dat de organisator van zijn aansprakelijkheid kan worden ontheven indien hij kan aantonen dat hij noch zijn verstrekker van diensten de gebeurtenis kon voorzien dan wel (niet cumulatief maar nevenschikkend) verhelpen, ondanks het nemen van alle nodige maatregelen ter voorkoming ervan. Anders gezegd, de organisator kan zich slechts aan zijn aansprakelijkheid onttrekken wanneer blijkt dat die gebeurtenis voor hem of voor de verstrekker van diensten onvoorzienbaar of niet te verhelpen was.
77.
Het is derhalve duidelijk dat de twee gevallen van artikel 5, lid 2, derde streepje, van richtlijn 90/314 verschillend zijn en dat het geval van overmacht in casu niet van toepassing is.
4. Gebeurtenis als bedoeld in Artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314
78.
Artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 heeft betrekking op de situaties waarin de tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst te wijten zijn aan ‘een gebeurtenis die de organisator […] of de [verstrekker van diensten] met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet [kon] voorzien of verhelpen’.
79.
In het onderhavige geval ben ik van mening dat de mishandeling en verkrachting van X, een hotelgast, door N, een hotelmedewerker, in het kader van de uitvoering, door die medewerker, van de contractuele verplichting om die gast naar de receptie te begeleiden, geen ‘gebeurtenis’ is in de zin van die bepaling.
80.
De in die bepaling gebruikte term ‘gebeurtenis’ kan immers geen betrekking hebben op het handelen of nalaten van een werknemer van de verstrekker van diensten, waaronder opzettelijk gepleegde onrechtmatige handelingen, tijdens de uitvoering van de uit de pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Om dit handelen of nalaten aan te merken als een ‘gebeurtenis’ in de zin van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314, moet het ofwel gaan om een gebeurtenis die buiten de organisatiestructuur van de verstrekker van diensten ligt ofwel om een objectief element. Onder dit begrip ‘gebeurtenis’ kunnen in geen geval opzettelijk gepleegde onrechtmatige handelingen vallen, aangezien die, op zichzelf beschouwd, ertoe leiden dat de contractuele verplichtingen niet of slecht zijn uitgevoerd. Het zou zelfs onlogisch zijn om te willen nagaan of de opzettelijke handelingen van een verstrekker van diensten, ook wanneer deze door zijn werknemers zijn gepleegd, te voorzien of te voorkomen waren.
81.
Ook al is het, zoals ik al heb uiteengezet in punt 56 van deze conclusie, in de zin van richtlijn 90/314 niet mogelijk om een werknemer van een verstrekker van diensten zelf als verstrekker van diensten aan te merken, de handelingen van die werknemer moeten dus toch aan zijn werkgever/de verstrekker van diensten en aan de organisator worden toegerekend voor zover die handelingen plaats hebben gevonden in het kader van de uitvoering van de uit de pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. In die omstandigheden vallen deze handelingen niet onder het begrip ‘gebeurtenis’ in de zin van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314. Anders gezegd, een onrechtmatige handeling van een werknemer van een verstrekker van diensten die het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst tot gevolg heeft, moet worden gelijkgesteld met een onrechtmatige handeling van de verstrekker van diensten. Bijgevolg kan geen beroep worden gedaan op de uitsluitingsgrond van die bepaling.
82.
In die omstandigheden moeten de verkrachting en mishandeling van X door N worden beschouwd als een handeling die moet worden toegerekend aan het hotel, zodat Kuoni zich als organisator van de pakketreis niet kan onttrekken aan haar aansprakelijkheid.
83.
Alleen die uitlegging kan een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen en verhinderen dat dit beschermingsniveau aanzienlijk afneemt in geval van ernstig wangedrag door de werknemers van de verstrekkers van diensten. Een andere uitlegging zou immers betekenen dat dergelijk ernstig wangedrag zou kunnen worden beschouwd als een gebeurtenis die ‘niet te voorzien was of kon worden verholpen’ in de zin van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314.
84.
Gelet op het door mij voorgestelde antwoord op de eerste vraag, onder a), hoeft niet te worden geantwoord op de vraag betreffende de criteria op grond waarvan moet worden beoordeeld of de in artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 genoemde gebeurtenis niet te voorzien of te voorkomen was.
VI. Conclusie
85.
Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de vragen van de Supreme Court of the United Kingdom als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
Een werknemer van een verstrekker van diensten in het kader van een pakketreisovereenkomst kan niet zelf als verstrekker van diensten worden beschouwd met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten.
- 2)
De organisator moet aansprakelijk zijn voor het handelen en nalaten van een werknemer van een verstrekker van diensten tijdens de uitvoering van de contractuele verplichtingen die zijn omschreven in de overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van die richtlijn, alsmede voor het handelen en nalaten van die werknemer tijdens de uitvoering van de verplichtingen die worden beschouwd als verband houdend met de in artikel 2, punt 1, onder b), van die richtlijn genoemde diensten. Dientengevolge kan een organisator van pakketreizen zich niet beroepen op de uitsluitingsgrond voor aansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 2, derde streepje, tweede deel, van richtlijn 90/314 wanneer het niet of slecht uitvoeren van de tussen die organisator en een consument gesloten overeenkomst het gevolg is van de handelingen van een werknemer van een verstrekker van diensten die deze overeenkomst uitvoert.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2020
Oorspronkelijke taal: Frans.
Samuel, G., en Rinkes, J.G.J., ‘The English law of obligations’, Gemeinsames Privatrecht in der Europäischen Gemeinschaft, P.-C. Müller-Graff (red.), Nomos, Baden-Baden, 1999, blz. 163-381, in het bijzonder blz. 206 en 207. Zie ook Samuel, G., en Rinkes, J.G.J., The English law of obligations in comparative context, Ars Aequi Libri, Nijmegen, 1991, blz. 4–21.
Zie derde overweging van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB 1990, L 158, blz. 59).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).
SI 1992/3288.
UK Public General Acts 1982 c. 29.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Supreme Court of the United Kingdom ABTA Ltd (Association of British Travel Agents) toestemming heeft gegeven om in het cassatieberoep te interveniëren.
Het lijkt mij belangrijk om toe te lichten waarom de verwijzende rechter deze tweede vraag stelt, die lijkt voort te spruiten uit de dissenting opinion van Lord Justice Longmore, genoemd in punt 21 van deze conclusie. Uit de in het verzoek om een prejudiciële beslissing weergegeven passages van dat standpunt blijkt dat, volgens de dissenting opinion, het hotel zijn gasten bijstand verleent en dat het deze dienst via zijn werknemers verstrekt. Zo is het volgens Lord Justice Longmore de vraag of N die dienst ook heeft verstrekt derhalve essentieel in het kader van de beoordeling van de uitsluitingsgronden van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314. Indien het hotel de enige verstrekker was, zou Kuoni zeer waarschijnlijk van haar aansprakelijkheid worden ontheven, aangezien de slechte uitvoering noch aan Kuoni noch aan het hotel kon worden toegeschreven. De slechte uitvoering zou te wijten zijn aan een gebeurtenis die noch Kuoni noch het hotel, zelfs met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid, kon voorzien of verhelpen. Het hotel had immers niet verzuimd om referenties op te vragen voor N en had geen enkele reden om op basis van N's arbeidsverleden of om enige andere reden aan te nemen dat hij een gast zou verkrachten. Als N echter de verstrekker van diensten was die de bijstand verleende — en niet, of niet tevens, het hotel — dan had hij (als verstrekker van diensten) zijn eigen criminele gedrag kunnen voorzien of voorkomen.
Zie in dit verband conclusie van advocaat-generaal Tizzano in de zaak Leitner (C-168/00, EU:C:2001:476, punten 2 en 3).
Zie derde overweging van richtlijn 90/314.
Zie arrest van 8 oktober 1996, Dillenkofer e.a. (C-178/94, C-179/94, C-188/94, C-189/94 en C-190/94, EU:C:1996:375, punt 39). Zie ook vierde overweging van richtlijn 90/314.
Zie met name arresten van 8 oktober 1996, Dillenkofer e.a. (C-178/94, C-179/94, C-188/94, C-189/94 en C-190/94, EU:C:1996:375, punt 39); 12 maart 2002, Leitner (C-168/00, EU:C:2002:163, punt 22), en 16 februari 2012, Blödel-Pawlik (C-134/11, EU:C:2012:98, punt 24), alsook en beschikking van 16 januari 2014, Baradics e.a. (C-430/13, EU:C:2014:32, punt 36).
Zie Machnikowski, P., en Szpunar, M., ‘Chapter 8: Remedies. General Provisions’, Contract II. General Provisions, Delivery of Goods, Package Travel and Payment Services, Research Group on the Existing EC Private Law (Acquis Group), Sellier, Munich, 2009, blz. 401–404, in het bijzonder blz. 403, art. 8:101, 5.
Deze definitie van de term ‘pakket’ bepaalt de werkingssfeer van de regels met betrekking tot de nakoming en niet-nakoming van de pakketreisovereenkomst. Zie Machnikowski, P., ‘Chapter 7: Performance of obligations. Specific Provisions — Part E: Package Travel Contracts’, Contract II. General Provisions, Delivery of Goods, Package Travel and Payment Services, op. cit., blz. 380–398, in het bijzonder blz. 384, art. 7:E-02, 6.
Artikel 1 van richtlijn 90/314 heeft betrekking op ‘op het grondgebied van de [Unie] verkochte of ten verkoop aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten’. De term ‘organisator’ wordt in artikel 2, punt 2, van richtlijn 90/314 gedefinieerd als ‘de persoon die niet-incidenteel pakketten samenstelt en deze rechtstreeks of via een doorverkoper verkoopt of ten verkoop aanbiedt’. Ik wijs er in dit verband op dat, aangezien in het Engelse verbintenissenrecht een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verkoop van goederen (sale of goods) en het verrichten van diensten (supply of services), het onderscheid tussen schuld (fault) en objectieve aansprakelijkheid (strict liability) grotendeels wordt bepaald door het verschil tussen overeenkomsten voor het verrichten van diensten (artikel 13 van de Supply of Goods and Services Act 1982) en overeenkomsten voor het leveren van goederen (artikel 14 van de Supply of Goods and Services Act 1982). Zie in dit verband Samuel, G., en Rinkes, J.G.J., ‘The English law of obligations’, loc. cit., blz. 209, alsmede Montanier, J.-C., en Samuel, G., Le contrat en droit anglais, PUG, 1999, blz. 92. Het zijn echter, zoals ik in de inleiding van deze conclusie heb aangegeven, juist die verschillen tussen de nationale wetgevingen en praktijken op het gebied van pakketreizen die door de wetgever in richtlijn 90/314 worden genoemd als rechtvaardiging voor de vaststelling van een ‘minimumaantal gemeenschappelijke regels’ voor alle lidstaten. Zie de tweede overweging van die richtlijn.
Zie ook de achttiende overweging van richtlijn 90/314.
De achttiende overweging bepaalt met name dat de organisator die partij is bij een overeenkomst, tegenover de consument aansprakelijk moet zijn voor de goede uitvoering van de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Conclusie van advocaat-generaal Tizzano in de zaak Leitner (C-168/00, EU:C:2001:476, punt 4). Cursivering van mij.
Door de ten verkoop aan de consument aangeboden prestaties te behandelen als één geheel, maakt de kwalificatie ‘verkoop van diensten’ zoals gebruikt in artikel 1 en artikel 2, punt 2, van richtlijn 90/314 het voor de consument immers gemakkelijker om, ingeval de overeenkomst niet of slecht is uitgevoerd, stappen te ondernemen, doordat hij terecht kan bij ‘één enkel […] aanspreekpunt ongeacht welke prestatie(s) niet of slecht is (zijn) uitgevoerd’. Zie in die zin Poillot, E., ‘La vente de services en droit communautaire (directive 90/314/CEE sur les voyages, vacances et circuits à forfait)’, Uniform Terminology for European Contract Law, Nomos, 2005, blz. 359–382, in het bijzonder blz. 381. Zie ook Machnikowski, P., ‘Chapter 7. Performance of obligations. Specific Provisions — Part E: Package Travel Contracts’, op. cit., blz. 380–398, in het bijzonder blz. 383, art. 7:E-02, 3.
Zie ook punt 43 van deze conclusie.
Zie ook punt 34 van deze conclusie.
Aldus kan het niet of slecht uitvoeren van contractuele verplichtingen tot gevolg hebben dat de organisator aansprakelijk is. Zie in dit verband Machnikowski, P., op. cit., in het bijzonder blz. 402, art. 8:101, 3. Zie ook Kleinschmidt, J., ‘Article 8: 101: Remedies Available’, Commentaries on European Contract Laws, Nils, J., en Zimmermann, R. (red.), Oxford, blz. 1108.
Cursivering van mij. Er dient op te worden gewezen dat richtlijn 90/314 geen enkele bepaling bevat met betrekking tot het toepasselijke recht. Evenwel is op grond van artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6) in beginsel het recht van toepassing van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft.
Zie ook de negentiende overweging van richtlijn 90/314.
Zie punt 38 van deze conclusie.
Zie de punten 36–43 van deze conclusie.
Ik moet erop wijzen dat een lidstaat in beginsel een hoger beschermingsniveau mag vaststellen. De lidstaten mochten derhalve bij de omzetting van richtlijn 90/314 uitsluitingsgronden vaststellen die strikter waren dan die welke zijn opgenomen in artikel 5, lid 2, van die richtlijn.
Zie punt 23 van deze conclusie. Uit het rechtskader van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verstrekker van diensten overeenkomstig section 13 van de Supply of Goods and Services Act 1982 verplicht is de in de overeenkomst neergelegde diensten met een redelijke zorgvuldigheid en bekwaamheid te verrichten.
Zie met name arrest van 16 juli 2020, Novo Banco (C-253/19, EU:C:2020:585, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
De term ‘prestataire de services’ in de Franse taalversie lijkt immers ook in die zin te zijn gebruikt in andere taalversies, zoals de Spaanse taalversie (‘prestador de servicios’), de Duitse taalversie (‘Dienstleistungsträger’), de Engelse taalversie (‘supplier of services’), de Italiaanse taalversie (‘prestatore di servizi’), de Poolse taalversie (‘usługodawca’), de Portugese taalversie (‘prestador de serviços’) en de Roemeense taalversie (‘furnizor de servicii’).
Zie ook achttiende overweging van richtlijn 90/314.
Zie ook punt 40 van deze conclusie.
De verplichtingen die verband houden met de diensten logies of vervoer volgen immers uit de aard zelf van die diensten.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer chauffeurs/werknemers van het hotel zorgen voor het vervoer van het hotel naar de luchthaven.
Het spreekt voor zich, hoewel dat niet uitdrukkelijk is vermeld in richtlijn 90/314, dat het aan de organisator of de verstrekker van diensten staat om het bewijs te leveren voor het bestaan van de uitsluitingsgronden waarop hij zich beroept. Zie in dit verband Rüfner, T., ‘Article 8:108: Excuse Due to an Impediment’, Commentaries on European Contract Laws, Nils, J., en Zimmermann, R. (red.), Oxford, blz. 1164–1177, in het bijzonder blz. 1174.
Cursivering van mij.