Einde inhoudsopgave
Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2020
- Bronpublicatie:
22-05-2019, Stb. 2019, 215 (uitgifte: 14-06-2019, kamerstukken: 34858)
- Inwerkingtreding
01-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-03-2020, Stb. 2020, 97 (uitgifte: 20-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie en Veiligheid
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
1.
De voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen procedures inzake de naleving van de Jeugdwet zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, worden afgewikkeld overeenkomstig artikel 4.2.11 van die wet zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet.
2.
Een jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling of pleegzorgaanbieder die betrokken is bij een procedure als bedoeld in het eerste lid en op grond van de Jeugdwet zoals deze luidt na inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet niet verplicht is tot het instellen of aanwijzen van een commissie van vertrouwenslieden, houdt een op grond van artikel 4.2.11 of de artikelen 4.2.12 juncto 4.2.11 van de Jeugdwet, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, ingestelde commissie of aanwijzing in stand zolang dat nodig is voor de toepassing van het eerste lid.
3.
Een cliënten- of pleegouderraad die op grond van paragraaf 4.2.b van de Jeugdwet is ingesteld voor of op de dag, voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, wordt aangemerkt als een cliënten- respectievelijk pleegouderraad die is ingesteld op grond van artikel 4.2.4 respectievelijk 4.2.5 van de Jeugdwet.
4.
Een jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling of pleegzorgaanbieder die voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet reeds een medezeggenschapsregeling heeft vastgesteld, stelt binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel een medezeggenschapsregeling vast die voldoet aan de krachtens de artikelen 4.2.4 of 4.2.5 van de Jeugdwet gestelde eisen. Tot het tijdstip waarop een zodanige regeling is vastgesteld, doch ten hoogste totdat de in de eerste volzin bedoelde zes maanden zijn verstreken, wordt een regeling die is vastgesteld voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet aangemerkt als een medezeggenschapsregeling die voldoet aan de krachtens de artikelen 4.2.4 of 4.2.5 van de Jeugdwet gestelde eisen.