Te ontlenen aan het rechtbankvonnis en het in cassatie bestreden arrest onder 2. resp. 3.
HR, 16-09-2011, nr. 10/00050
ECLI:NL:HR:2011:BQ8732
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-09-2011
- Zaaknummer
10/00050
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BQ8732
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Mededingingsrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8732, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8732
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8732, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8732
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑02‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/89 met annotatie van P. van Schilfgaarde
JOR 2012/228
Uitspraak 16‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Faillissement, uitvoering incassocontract. In verlengde HR 3 december 2004, LJN AR1943, NJ 2005/200, geschiedt ook debitering onder ontbindende voorwaarde dat gebruik wordt gemaakt van bevoegdheid tot terugboeking, ook indien dit ten aanzien van debitering niet uitdrukkelijk is bepaald. Niet uitgesloten dat bank die na intreden faillissement schuldenaar/geïncasseerde gebruik maakt van storneringsbevoegdheid ter zake van voor faillissement verrichte automatische incasso’s (ook) jegens boedel misbruik maakt van bevoegdheid en onrechtmatig handelt. Bijzondere omstandigheden nodig. Dat kredietruimte door uitvoering automatische incasso’s niet was overschreden, daartoe onvoldoende.
16 september 2011
Eerste Kamer
10/00050
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
mr. Hendrik PASMAN, handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Vetrans B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als SNS Bank en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 184532/HA ZA 04-2051 van de rechtbank Utrecht van 1 maart 2006;
b. het arrest in de zaak 106.005.510/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft SNS Bank beroep in cassatie ingesteld. De curator heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep en SNS Bank tot niet-ontvankelijkheid althans tot verwerping in het incidentele cassatieberoep.
De zaak is voor de curator toegelicht door zijn advocaat en voor SNS Bank door mr. F.E. Vermeulen en mr. A.J. Haasjes, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het incidenteel beroep en tot gegrondverklaring van het principaal beroep.
Namens SNS Bank heeft mr. F.E. Vermeulen bij brief van 10 juni 2011 op die conclusie gereageerd; de advocaat van de curator heeft dat gedaan bij brief van 9 juni 2011.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) SNS Bank heeft Vetrans B.V. (hierna: Vetrans) medio 2001 een krediet in rekening-courant verstrekt van € 225.000,--.
(ii) Vetrans is op 18 september 2002 failliet verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
(iii) Een aantal dagen voor het faillissement zijn door middel van automatische incasso's enkele bedragen van in totaal € 108.400,69 van de bankrekening van Vetrans afgeschreven. Het debetsaldo van Vetrans bij SNS Bank bedroeg op de datum van het faillissement € 214.184,34.
(iv) Op 24 september 2002 heeft SNS Bank de hiervoor bedoelde bedragen van in totaal € 108.400,69 gestorneerd. Na deze storno bedroeg het debetsaldo van Vetrans bij SNS Bank € 105.783,65.
3.2 De curator vordert in dit geding dat SNS Bank wordt veroordeeld tot betaling van € 108.400,69. Hij legt daaraan primair ten grondslag dat de storno's girale terugbetalingen zijn die tijdens faillissement hebben plaatsgevonden en dat de door SNS Bank toegepaste verrekening van de gestorneerde bedragen met de schuld in rekening-courant in strijd is met art. 53 F. In hoger beroep heeft hij daar als subsidiaire grondslag aan toegevoegd dat SNS Bank onrechtmatig heeft gehandeld door van haar storneringsbevoegdheid gebruik te maken en daarom verplicht is de daardoor ontstane schade van de boedel te vergoeden.
3.3 De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake was van overschrijding van de kredietruimte van de rekening van Vetrans en dat SNS Bank daarom onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de storno's te verrichten, maar dat de vordering van de curator moet worden afgewezen omdat het niet de curator is die de gestorneerde bedragen van SNS Bank kan terugvorderen.
3.4 Het hof heeft het vonnis vernietigd en SNS Bank veroordeeld tot vergoeding van de door de boedel van Vetrans geleden schade, op te maken bij staat. Daartoe overwoog het hof, samengevat, als volgt.
Een storno is een louter administratieve handeling. Een automatische incasso vindt blijkens de (oude en nieuwe versie van de) Algemene Voorwaarden Incasso (hierna: AVI) plaats onder de ontbindende voorwaarde van stornering door de geïncasseerde of diens bank. Indien de voorwaarde wordt vervuld doordat er wordt gestorneerd, wordt de handeling teruggedraaid. Dit leidt niet tot een schuld van de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde, maar tot een door middel van administratieve handelingen weer bijschrijven van het bedrag dat door de automatische incasso was afgeschreven. (rov. 3.8)
Volgens SNS Bank is de ratio van haar storneringsbevoegdheid het bewaken van de kredietlimiet die zij aan de geïncasseerde heeft toegekend, en aldus te voorkomen dat zij gedwongen zou kunnen worden de geïncasseerde een groter krediet toe te kennen dan waartoe zij bereid was. In het onderhavige geval was de kredietlimiet van Vetrans na de automatische incasso's niet overschreden. De stornering door SNS Bank komt dus niet overeen met de ratio op grond waarvan haar de bevoegdheid tot stornering toekwam. SNS Bank heeft dus misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om te storneren, en daarmee in beginsel onrechtmatig gehandeld. (rov. 3.9)
De vraag of SNS Bank daarmee onrechtmatig jegens de bedoel van Vetrans heeft gehandeld, moet positief beantwoord worden. SNS Bank was immers met Vetrans een kredietlimiet overeengekomen van € 225.000,-- en door de stornering heeft zij die limiet feitelijk beperkt zonder daartoe gerechtigd te zijn. Dat is voldoende om aan te nemen dat zij jegens Vetrans onrechtmatig gehandeld heeft. (rov. 3.10)
Er is nadere informatie nodig om de omvang van de door de boedel van Vetrans geleden schade te bepalen. Daarin ziet het hof aanleiding partijen te verwijzen naar de schadestaatprocedure. (rov. 3.11)
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1 Het middel is gericht tegen de hiervoor weergegeven rov. 3.8 en strekt ten betoge dat uit de oude versie van de AVI, waarin uitsluitend ten aanzien van de creditering van het geïncasseerde bedrag is bepaald dat deze plaatsvindt onder de ontbindende voorwaarde van (tijdige) stornering door de geïncasseerde of diens bank, niet kan worden afgeleid dat ook de debitering van het geïncasseerde bedrag door de bank van de geïncasseerde plaatsvindt onder de ontbindende voorwaarde van (tijdige) stornering door de geïncasseerde of diens bank. Daarom geeft het oordeel van het hof dat de stornering van een automatische incasso door de bank van de geïncasseerde een louter administratieve handeling is, in een geval als het onderhavige waarin (veronderstellenderwijs) de oude versie van de AVI van toepassing is, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus het onderdeel.
4.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2004, LJN AR1943, NJ 2005/200, geoordeeld dat ingevolge het toepasselijke incassocontract de creditering geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat de debiteur of zijn bank binnen de gestelde termijn gebruik maakt van zijn bevoegdheid de incasso te laten terugboeken, en dat dit meebrengt dat de creditering binnen het systeem van de automatische incasso vooralsnog slechts de betekenis heeft van een betaling onder de opschortende voorwaarde dat de termijn is verlopen zonder dat van de bevoegdheid tot terugboeking gebruik is gemaakt. Volgens genoemd arrest betekent vervulling van de voorwaarde doordat de debiteur of diens bank binnen de termijn zijn bevoegdheid uitoefent de incasso te laten terugboeken, dat definitief komt vast te staan dat geen betaling plaatsvindt, en leidt dat niet tot een verbintenis van de incasserende bank of de crediteur een betaling ongedaan te maken door een betaald bedrag terug te betalen, maar tot een ongedaanmaking van de creditering van de rekening van de crediteur door terugboeking, dat wil zeggen door boekhoudkundige debitering daarvan.
In het verlengde hiervan moet gelet op de aard van een incassocontract worden aangenomen dat bij een automatische incasso ook de debitering van de rekening van de debiteur/geïncasseerde geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat de debiteur of diens bank binnen de daarvoor geldende termijn gebruikmaakt van de bevoegdheid tot terugboeking. Dit geldt ook in het geval (zoals in de oude versie van de AVI) dat zulks alleen ten aanzien van de creditering maar niet ten aanzien van de debitering uitdrukkelijk is bepaald. Vervulling van de voorwaarde van (tijdige) gebruikmaking van de bevoegdheid tot storneren leidt dan ook niet alleen tot een ongedaanmaking van de creditering van de rekening van de crediteur door boekhoudkundige debitering daarvan, maar ook tot een ongedaanmaking van de debitering van de rekening van de debiteur door boekhoudkundige creditering daarvan. Het middel komt derhalve tevergeefs op tegen het oordeel van het hof dat, ook indien de oude versie van de AVI van toepassing is, de stornering van een automatische incasso door de bank van de geïncasseerde niet leidt tot een schuld van die bank aan de geïncasseerde, maar dat de stornering een louter administratieve handeling is.
5. Beoordeling van het middel in het principale beroep
5.1 Onderdeel 4.1 van het middel klaagt dat het hof in rov. 3.9 een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van SNS Bank heeft gegeven, door te oordelen dat volgens SNS Bank de ratio van de storneringsbevoegdheid is het bewaken van de kredietlimiet die de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde heeft toegekend, met andere woorden, te voorkomen dat de bank gedwongen zou kunnen worden de geïncasseerde een groter krediet toe te kennen dan waartoe zij bereid was.
De klacht is gegrond aangezien SNS Bank, in het bijzonder in haar memorie van antwoord onder 59-70, uitdrukkelijk heeft betoogd dat de strekking van de storneringsbevoegdheid niet daartoe beperkt is, maar dat het storneringsrecht in de toepasselijke voorwaarden ongeclausuleerd is bedongen en dat het, gelet op de cruciale betekenis van de storneringsbevoegdheid voor het systeem van automatische incasso's waarbij de bank alleen achteraf kan ingrijpen, ook bedoeld is voor het geval dat een automatische incasso geleid heeft tot een vordering die de bank niet op de geïncasseerde zal kunnen verhalen vanwege diens deconfiture (zie de citaten uit de memorie van antwoord in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5).
5.2 De onderdelen 4.2 en 4.3 strekken ten betoge dat het gebruikmaken door SNS Bank van haar storneringsbevoegdheid om de nadelige gevolgen van de kort voor faillietverklaring van Vetrans uitgevoerde betalingsopdrachten ongedaan te maken, onvoldoende is voor het oordeel dat dit gebruik als misbruik van recht en derhalve als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
Ook deze onderdelen treffen doel. Daarbij is van belang dat de storneringsbevoegdheid algemeen is geformuleerd en niet is beperkt tot de situatie dat het rekeningsaldo of de kredietruimte van de schuldenaar/geïncasseerde onvoldoende is voor de door automatische incasso te verrichten betaling. Voorts moet in aanmerking worden genomen, zoals overwogen in het hiervoor in 4.2 genoemde arrest van 3 december 2004, dat aan het stelsel van automatische incasso, dat een belangrijke rol in het betalingsverkeer vervult, afbreuk zou worden gedaan indien zowel de debiteur als diens bank niet ervan kunnen uitgaan dat een binnen de termijn verlangde terugboeking zonder meer wordt uitgevoerd.
De schuldenaar en zijn bank mogen bij gebruikmaking van die bevoegdheid in beginsel ook hun eigen belang behartigen. Het voorgaande sluit weliswaar niet uit dat een bank, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, misbruik kan maken van haar storneringsbevoegdheid en daardoor onrechtmatig kan handelen jegens de schuldenaar (en in geval van zijn faillissement: jegens de boedel), maar daartoe is de enkele door het hof vastgestelde omstandigheid dat in dit geval de kredietruimte van Vetrans bij SNS Bank door uitvoering van de automatische incasso's niet werd overschreden, onvoldoende.
5.3 Volgens onderdeel 4.4 heeft het hof miskend dat, gelet op het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW, misbruik van storneringsbevoegdheid hooguit een normschending en aansprakelijkheid kunnen opleveren jegens de incassanten, die immers het derdenbeding ten behoeve van de bank van de geïncasseerde hebben gestipuleerd, en niet jegens de gezamenlijke schuldeisers van Vetrans.
Het onderdeel berust in zijn algemeenheid op een onjuiste rechtsopvatting. Niet uitgesloten is dat een bank die na het intreden van het faillissement van de schuldenaar/geïncasseerde gebruik maakt van haar storneringsbevoegdheid ter zake van voor het faillissement verrichte automatische incasso's, gelet op de in aanmerking te nemen belangen (ook) jegens de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde schuldenaar misbruik van haar bevoegdheid maakt en derhalve (ook) jegens hen onrechtmatig handelt.
5.4 De in onderdeel 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5.5 De onderdelen 1, 3 en 5 behoeven geen behandeling. Hetgeen daarin aan de orde wordt gesteld, kan na verwijzing aan de orde komen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SNS Bank begroot op € 3.417,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SNS Bank begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
Dit arrest is vastgesteld op 25 augustus 2011 en gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 september 2011.
Conclusie 27‑05‑2011
Mr. Wuisman
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
SNS Bank N.V.,
eiseres tot cassatie in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven;
tegen
Mr. H. Pasman q.q.
curator in het faillissement van Vetrans B.V.,
verweerder in cassatie in het principaal beroep,
eiser tot cassatie in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. K. Teuben
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan1.:
- (i)
De rechtsvoorgangster van eiseres tot cassatie in het principaal beroep (hierna: SNS Bank) heeft medio 2001 aan Vetrans B.V. (hierna: Vetrans) een rekening-courant krediet verstrekt voor een bedrag van ten hoogste € 225.000,--.
- (ii)
Vetrans is op 18 september 2002 failliet verklaard met benoeming van verweerder in cassatie in het principaal beroep tot curator (hierna: Curator). Op dat moment vertoont de rekening-courant een debetsaldo van € 214.184,34.
- (iii)
Een aantal dagen vóór het faillissement zijn door middel van automatische incasso's van diverse schuldeisers verschillende bedragen van de rekening-courant afgeschreven. Op haar initiatief heeft SNS Bank op 24 september 2002 deze betalingen voor een totaal bedrag van € 108.400,96 gestorneerd. In het kader van deze storneringen heeft SNS Bank de rekening-courant van Vetrans voor een bedrag van €108.400,96 gecrediteerd, waardoor het debetsaldo van die rekening-courant is verminderd tot een bedrag van € 105.783,65.
1.2
De Curator is begonnen om met betrekking tot de door SNS Bank bewerkstelligde storneringen het standpunt in te nemen, dat zij hebben geleid tot terugbetalingen door de betrokken schuldeisers/incassanten aan Vetrans nà het uitspreken van het faillissement, en dat SNS Bank de ontvangen bedragen niet op de voet van artikel 53 Fw met haar vordering op Vetrans uit de rekening-courant kan verrekenen. Op die grond heeft de Curator SNS Bank verzocht het bedrag van € 108.400,96 over te maken naar de faillissementsrekening van Vetrans. SNS Bank heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Naar de mening van SNS Bank is er geen sprake van een verrekening van haar vordering op Vetrans uit de rekening-courantverhouding met een vordering van Vetrans op haar wegens ontvangen terugbetalingen. De creditering van de rekening-courant houdt niet meer in dan een administratieve herstelboeking, die nodig werd vanwege de door haar bevoegd2. uitgevoerde stornering. De betaling aan de betrokken schuldeisers/incassanten was nl. geschied onder de ontbindende voorwaarde van stornering binnen de daarvoor gestelde termijn. Dit laatste is gebeurd, zodat vanwege het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde ervan dient te worden uitgegaan dat er geen betaling door Vetrans aan de betrokken crediteuren/ incassanten van haar heeft plaatsgevonden en dat er dus geen grond is geweest voor de eerder doorgevoerde debiteringen van de rekening-courant.
1.3
Bij dagvaarding van 28 september 2004 heeft de Curator een procedure tegen SNS Bank ingeleid bij de rechtbank Utrecht. Hij vordert onder meer een veroordeling van SNS Bank tot betaling van € 108.400,96 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 september 2002 tot aan de algehele voldoening.
1.4
Bij vonnis d.d. 1 maart 2006 heeft de rechtbank de vordering afgewezen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat aan zowel Vetrans als SNS Bank een bevoegdheid tot storneren toekwam (rov. 4.5). Voor zover de Curator de vordering baseert op de grond dat de door SNS Bank uitgevoerde storneringen geleid hebben tot niet voor verrekening vatbare terugbetalingen door de schuldeisers/incassanten aan Vetrans, acht de rechtbank de vordering om de volgende reden niet toewijsbaar. Volgens de rechtbank zijn alle vorderingen die bij een automatische incasso ontstaan, onderworpen aan de opschortende voorwaarde dat binnen de daarvoor bepaalde termijn geen gebruik wordt gemaakt van de storneringsbevoegdheid. Hierbij maakt het niet uit of het gaat om een stornering die is geïnitieerd door de geïncasseerde of door de bank van de geïncasseerde. Indien van de storneringsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt en dus de voorwaarde in vervulling gaat, dan kan de curator geen aanspraak maken jegens de bank van de geïncasseerde, indien de rekening van de geïncasseerde als gevolg van de stornering wordt gecrediteerd (rov. 4.21). Omtrent de storneringsbevoegdheid van SNS Bank overweegt de rechtbank nog dat de verlening van deze bevoegdheid het voor SNS Bank mogelijk maakte om tot stornering over te gaan, wanneer bleek dat er onvoldoende saldo of kredietruimte was voor uitvoering van automatische incasso's (rov. 4.11). Omdat van dit laatste in casu geen sprake was en ook niet van een andere relevante reden voor het gebruik maken van de storneringsbevoegdheid is gebleken, is SNS Bank, toen zij het initiatief tot de uitgevoerde storneringen nam, buiten de grenzen van haar bevoegdheden getreden die zij op grond van haar relatie tot Vetrans aan haar storneringsbevoegdheid kon ontlenen (rov. 4.18). Dusdoende heeft zij onrechtmatig gehandeld en daarmee een situatie in het leven geroepen, waarbij louter één crediteur, te weten SNS Bank, zich (mogelijk) heeft kunnen bevoordelen boven de overige crediteuren van Vetrans (rov. 4.22). Niettemin is de vordering van de curator niet uit dien hoofde toewijsbaar, omdat zonder nadere feiten en omstandigheden aan de zijde van de curator, die ontbreken, niet kan worden geconcludeerd dat de curator degene is die als gevolg van het onrechtmatig handelen van de SNS Bank een vordering ter hoogte van het gevorderde bedrag op SNS Bank heeft (rov. 4.23).3.
1.5
De curator komt in appel van het vonnis d.d. 1 maart 2006 van de rechtbank en voert daartegen twee grieven aan.
Met grief 1 wordt het oordeel van de rechtbank in rov. 4.21 bestreden dat voor alle in het kader van een automatische incasso uitgevoerde overboekingen geldt dat zij geschieden onder de opschortende voorwaarde, dat binnen de daarvoor bepaalde termijn geen gebruik wordt gemaakt van de storneringsbevoegdheid. Volgens de Curator worden de uitgevoerde storneringen beheerst door de AVI van vóór 1 juli 2001. In die AVI wordt alleen gesproken van een creditering van de rekening van de incassant onder de ontbindende voorwaarde dat SNS Bank van de debiteur tijdig tot de terugboeking (stornering) overgaat. Er wordt niet gesproken van een ontbindende voorwaarde bij debitering van de rekening van de debiteur/geïncasseerde. Dat gebeurt wel in de AVI van nà 1 juli 2002.
In grief 2 wordt gesteld dat de rechtbank ten onrechte in rov. 4.23 overweegt dat zonder nadere feiten en omstandigheden aan de zijde van de curator niet kan worden geconcludeerd dat de curator diegene is die als gevolg van het onrechtmatig handelen van SNS Bank een vordering ter hoogte van het gevorderde bedrag heeft. In de toelichting op de grief wordt eerst vooropgesteld dat uit grief 1 volgt dat voor het toewijzen van de vordering van de Curator niet vereist is dat er sprake is van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. Vervolgens, dus subsidiair, wordt — bijwege van aanvulling van de grondslag van zijn vordering tegen SNS Bank — uiteengezet dat en waarom de gezamenlijke crediteuren zijn benadeeld als gevolg van de op initiatief van SNS Bank uitgevoerde en door de Curator in navolging van de rechtbank voor onrechtmatig gehouden4. storneringen.
1.6
SNS Bank bestrijdt in haar memorie van antwoord de grieven en bepleit handhaving van het vonnis maar onder verbetering van de gronden.
1.7
Bij arrest van 15 september 2009 vernietigt het hof het bestreden vonnis en veroordeelt SNS Bank tot vergoeding van de door de boedel van Vetrans geleden schade, die nader vastgesteld dient te worden in een schadestaatprocedure. Aldus beslist het hof na, kort weergegeven, geoordeeld te hebben:
- 1.
Een storno is een louter administratieve handeling, die niet leidt tot een schuld van de bank van de geïncasserde aan de geïncasseerde (rov. 3.8).
- 2.
De ratio van de storneringsbevoegdheid is volgens SNS Bank het bewaken van de kredietlimiet. Nu vaststaat dat door de (gestorneerde) automatische incasso's de geldende kredietlimiet niet werd overschreden, heeft SNS Bank door uitoefening van de stornering misbruik van haar bevoegdheid tot storneren gemaakt althans kwam die bevoegdheid haar haar in het onderhavige geval niet toe (rov. 3.9).
- 3.
SNS Bank heeft door uitoefening van de stornering onrechtmatig jegens Vetrans en de boedel van Vetrans gehandeld (rov. 3.10).
- 4.
Zonder nadere informatie, waarbij gedacht kan worden aan verrekeningsbevoegdheden van incassanten en al dan niet bedongen zakelijke zekerheden bij incassanten en/of SNS Bank, is het niet mogelijk de omvang van de door de boedel van Vetrans geleden schade te bepalen. Dat geeft aanleiding om partijen naar de schadestaatprocedure te verwijzen (3.11).
1.8
SNS Bank heeft tijdig5. cassatieberoep tegen het arrest van het hof ingesteld. De Curator heeft voor antwoord tot verwerping van het principale beroep geconcludeerd en tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft SNS Bank voor antwoord tot niet-ontvankelijkheid althans tot verwerping geconcludeerd. Vervolgens hebben partijen hebben hun standpunten in cassatie schriftelijk doen toelichten, SNS Bank door mrs. F.E. Vermeulen en A.J. Haasjes en de Curator door mr. K. Teuben. Er is tenslotte nog gere- en -dupliceerd.
2. Bespreking van het incidenteel cassatieberoep
2.1
Met het in het incidentele cassatieberoep voorgedragen middel wordt de vraag aan de orde gesteld welke gevolgen rechtens zijn te verbinden aan een stornering die op initiatief van de bank van de debiteur/geïncasseerde, in casu SNS Bank, wordt uitgevoerd. Deze vraag is van belang voor de primaire vordering van de Curator en noopt bovendien tot een zich verdiepen in de aard van de figuur van stornering. Beide omstandigheden geven aanleiding om eerst bij het incidenteel cassatieberoep stil te staan.
2.2
In het voorgedragen middel wordt rov. 3.8 bestreden. Onder de AVI van zowel vóór als na 1 juli 2002 vindt, aldus het hof, in geval van een automatische incassobetaling aan de crediteur plaats onder de ontbindende voorwaarde van stornering. Wordt er gestorneerd, dan gaat dus de voorwaarde in vervulling en wordt de incasso teruggedraaid. Dit terugdraaien leidt niet tot een schuld van de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde wegens ontvangst van een terugbetaling van de incassant, maar tot een door middel van administratieve handelingen weer bijschrijven van het bedrag dat in verband met de automatische incasso was afgeschrevenp1..
Om na te melden redenen wordt een en ander tevergeefs bestreden
2.3
Dat er bij het uitvoeren van een automatische incasso sprake is van een betaling door de geïncasseerde aan de incassant onder de ontbindende voorwaarde van stornering is bepaald in de AVI van vóór en nà 1 juli 2002. Deze bepaling is aldus te verstaan dat de in het kader van een automatische incasso uitgevoerde, op voldoening van een schuld van de geïncasseerde aan de incassant gerichte handelingen nog niet het gevolg van betaling (voldoening van de schuld) hebben, zolang de termijn niet is verstreken waarbinnen stornering kan worden uitgevoerd. Dat gevolg wordt voor de duur van de zojuist genoemde termijn opgeschort. Gaat de ontbindende voorwaarde in vervullingp2. dan dient ervan te worden uitgegaan dat er geen betaling door de geïncasseerde aan de incassant heeft plaatsgevonden en dat de vordering van laatstgenoemde onvoldaan is gebleven. Omdat laatstgenoemde dan geacht wordt geen betaling te hebben ontvangen, is er ook geen sprake van een verplichting tot terugbetalen door de incassant aan de geïncasseerde. Een en ander vindt bevestiging in het zogeheten Worldexchange-arrest van de Hoge Raad van 3 december 2004.6. In het betrokken geval hadden naar aanleiding van automatische incasso's crediteringen plaatsgevonden van de rekening van de — nadien failliet verklaarde — Worldexchange B.V. ABN AMRO, bij wie Worldexchange B.V. de rekening aanhield, heeft na de faillietverklaring en na daartoe strekkende verzoeken tot terugboeking van (de banken van) de bij de automatische incasso's betrokken debiteuren de crediteringen ongedaan gemaakt. ABN AMRO achtte zich daartoe gerechtigd uit hoofde van het incassocontract, dat was afgesloten tussen Worldexchange B.V, BankGiroCentrale B.V. (BGC)7. en ABN AMRO. In dat contract was onder meer bepaald dat elke creditering van de rekening van de incassant uit hoofde van dat contract geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat de bank van de debiteur — al dan niet op verzoek van de debiteur — opdracht geeft tot terugboeking en deze opdracht door BGC binnen de termijn van 35 kalenderdagen na verwerking van de incasso-opdracht wordt uitgevoerd. Het aan de debiteuren teruggeboekte bedrag heeft ABN AMRO verrekendp3. met het creditsaldo van de rekening van Worldexchange B.V. De curator betwist de bevoegdheid daartoe van ABN AMRO. De Hoge Raad overweegt onder meer het volgende:
‘3.3.1
In geval van voldoening van een schuld door de debiteur door middel van overboeking van het verschuldigde bedrag op een bankrekening van de crediteur, zal in het algemeen de betaling worden geëffectueerd door en op het tijdstip van creditering van die bankrekening. Op dat tijdstip verkrijgt de crediteur een vordering op de bank ter grootte van het overgeboekte bedrag, hetgeen leidt tot een verhoging van zijn creditsaldo, respectievelijk een verlaging van zijn debetsaldo met eenzelfde bedrag. Het onderhavige geval wordt evenwel hierdoor gekenmerkt dat ingevolge het hiervoor in 3.1 onder (iii) weergegeven art. 8 van het incassocontract de creditering geschiedt onder een ontbindende voorwaarde, te weten dat de debiteur of diens bank binnen de gestelde termijn gebruik maakt van zijn bevoegdheid de incasso te laten terugboeken. Dit brengt mee dat de creditering binnen het systeem van de automatische incasso vooralsnog slechts de betekenis heeft van een betaling onder de opschortende voorwaarde dat de termijn is verlopen zonder dat van de bevoegdheid tot terugboeking gebruik is gemaakt. Vervulling van de voorwaarde doordat de debiteur of diens bank binnen de termijn zijn bevoegdheid uitoefent de incasso te laten terugboeken betekent dat definitief komt vast te staan dat geen betaling plaatsvindt, en leidt dan ook niet tot een verbintenis van de incasserende bank of de crediteur een betaling ongedaan te maken door een betaald bedrag terug te betalen. Voor zover in verband met de vervulling van de ontbindende voorwaarde sprake is van een verplichting tot ongedaanmaking, bestaat zij hierin dat de creditering van de rekening van de crediteur wordt ongedaan gemaakt door terugboeking, dat wil zeggen door boekhoudkundige debitering daarvan; deze debitering is vergelijkbaar met de stornering in geval van een onjuiste boeking en met de ongedaanmaking van een boeking in geval van een girale betaling zonder geldige opdracht (zie HR 26 januari 2001, nr. C99/065, NJ 2002, 118). Aantekening verdient dat ingevolge art. 8 lid 4 van het incassocontract slechts ingeval de terugboeking om enigerlei reden niet kan worden doorgevoerd, terugbetaling dient plaats te vinden.
3.3.2
Een en ander geldt evenzeer in geval van faillissement van de crediteur. Doordat gebruikmaking van de bevoegdheid de incasso te laten terugboeken betekent dat ondanks de creditering van de rekening de crediteur niet is betaald, is er geen vordering van de crediteur op de bank ter grootte van het gecrediteerde bedrag ontstaan, en doordat dientengevolge geen sprake is van terugbetaling, ontstaat ook geen vordering van de bank op de crediteur ter grootte van het gedebiteerde bedrag. De in art. 53 Fw bedoelde situatie doet zich derhalve niet voor.
3.3.3
Hetgeen hiervoor is overwogen strookt ook met hetgeen als strekking van de bevoegdheid tot terugboeking van een automatisch geïncasseerd bedrag moet worden aangenomen. Om voor de hand liggende redenen moet immers zowel de debiteur als diens bank ervan kunnen uitgaan dat een binnen de termijn verlangde terugboeking zonder meer wordt uitgevoerd. Zou hiervan niet meer ten volle kunnen worden uitgegaan, dan is niet onaannemelijk dat aan het stelsel van automatische incasso, dat een belangrijke rol in het betalingsverkeer vervult, afbreuk wordt gedaan doordat zowel bij banken als bij debiteuren minder bereidheid zal bestaan aan dit stelsel deel te nemen.’
2.4
Het Worldexchange-arrest heeft op zichzelf betrekking op de vraag wat aan de kant van de crediteur/incassant de gevolgen zijn, wanneer de crediteur/incassant op de voet van een hem door de debiteur verleende machtiging incasso-opdracht geeft en aan de andere zijde binnen de daarvoor gestelde termijn gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot storneren. Het gevolg is dat de crediteur/incassant dan geen betaling ontvangt. De incasso-opdracht heeft immers tot niet meer geleid dan tot een betaling onder de opschortende voorwaarde dat de betaling pas plaatsvindt nadat de termijn, waarbinnen de bevoegdheid tot storneren kan worden uitgeoefend, is verstreken en van de storneringsbevoegdheid geen gebruik is gemaakt. Het is intussen gebruikelijk dat, vooruitlopend op het verstrijken van de voor de uitoefening van de storneringsbevoegdheid gestelde termijn, wel al de rekening van de schuldeiser/incassant wordt gecrediteerd. Maar die boekhoudkundige handeling geeft niet weer wat rechtens is gebeurd. Er is door de crediteur/incassant nog geen betaling ontvangen. De (tijdige) uitoefening van de storneringsbevoegdheid noopt dan ook tot een boekhoudkundig herstel, het ongedaan maken van de creditering. Eén en ander dient als een logisch complement ook, zij het spiegelbeeldig, te worden aangenomen voor de debiteur/geïncasseerde. Het is eveneens gebruikelijk dat na een incasso-opdracht van de crediteur/incassant op de voet van een hem door de debiteur verleende machtiging de rekening van debiteur al wordt gedebiteerd, in afwachting van het verstrijken van de termijn voor het al of niet uitoefenen van de storneringsbevoegdheidp4.. Zolang de bevoegdheid tot storneren nog kan worden uitgeoefend, komt die debitering dan ook niet overeen met de juridische situatie. Er heeft dan nog geen betaling aan de crediteur/incassant plaatsgevonden. Komt het echter wél tot tijdige uitoefening van de storneringsbevoegdheid, dan is aan de kant van de debiteur ook een boekhoudkundig herstel noodzakelijk dat bestaat in het ongedaan maken van de debitering.
3. Bespreking van het principaal beroep
3.1
In het principaal beroep worden over vijf onderdelen verdeelde klachten aangevoerd. Zij hebben alle betrekking op de beoordeling door het hof van de subsidiaire vordering van de Curator.
onderdeel 2
3.2
Het hof acht SNS Bank schadeplichtig omdat zij van haar bevoegdheid tot storneren misbruik heeft gemaakt althans heeft gestorneerd zonder de bevoegdheid daartoe te hebben (rov. 3.9) en zij daarmee onrechtmatig jegens Vetrans en de boedel van Vetrans heeft gehandeld (rov. 3.10).
3.3
In onderdeel 2 wordt als klacht naar voren gebracht dat het hof door het aannemen van misbruik van de storneringsbevoegdheid buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. De Curator heeft aan zijn subsidiaire vordering8. niet, althans niet voldoende kenbaar, ten grondslag gelegd misbruik van recht door SNS Bank en/of het in strijd met de tussen Vetrans en SNS Bank gesloten rekening-courantovereenkomst beperken door SNS Bank van de kredietruimte. Dit klemt te meer nu de Curator niet heeft gesteld, dat de storneringen geen effect hebben gesorteerd en dat de storneringen ertoe hebben geleid, dat er aan de incassanten niet is betaald.
3.4
De klacht treft geen doel. In het kader van de tweede in appel voorgedragen grief heeft de Curator zijn eis gewijzigd in die zin dat hij alsnog heeft aangevoerd dat SNS Bank, zoals door de rechtbank geoordeeld, niet had mogen storneren zolang de kredietruimte niet was overschreden en dat de gezamenlijke schuldeisers als gevolg van de doorgevoerde storneringen zijn benadeeld; zie de memorie van grieven, sub 5.5 respectievelijk 5.2. SNS Bank bestrijdt een en ander in haar memorie van antwoord, met name sub 36 jo 59 e.v. en sub 41 t/m 4.47.
onderdeel 4 (subonderdelen 4.1, 4.2 en 4.3)
3.5
In het kader van de beantwoording van de vraag of SNS Bank bevoegd was tot storneren overweegt het hof in rov. 3.9 onder meer: ‘Volgens SNS Bank (conclusie van antwoord onder punt 10) is de ratio van de storneringsbevoegdheid van de bank het bewaken van de kredietlimiet die de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde heeft toegekend. Met andere woorden te voorkomen dat de bank gedwongen zou kunnen worden de geïncasseerde een groter krediet toe te kennen dan waartoe zij, de bank, bereid was.’ Blijkens deze passage neemt het hof de door hem aangehouden ratio van de storneringsbevoegdheid van een bank aan op basis van hetgeen SNS Bank dienaangaande in de conclusie van antwoord heeft gesteld. Hiertegen wordt in het bijzonder in subonderdeel 4.1 opgekomen. Betoogd wordt dat het hof een onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van SNS Bank heeft gegeven. In dit verband wordt erop gewezen dat SNS Bank in de conclusie van antwoord sub 10 heeft gesteld: ‘Ook de bank van de debiteur die automatische incasso toelaat, wil nadien kunnen ingrijpen, met name met het oog op het geval dat het banksaldo of de kredietruimte van de geïncasseerde ontoereikend blijkt te zijn’ (onderstreping toegevoegd — AG)9.. Omdat de rechtbank in rov. 4.11 van haar vonnis d.d. 1 maart 2006 aan de storneringsbevoegdheid van een bank ook als bestaansreden van die bevoegdheid had aangehouden, dat banken zonder een dergelijke bevoegdheid een onaanvaardbaar risico zouden lopen in geval van onvoldoende saldo of kredietruimte, is SNS Bank in haar memorie van antwoord, sub 59 t/m 70 nader op de ratio van de storneringsbevoegdheid van een bank ingegaan. Zij bestrijdt daar de door de rechtbank aan haar storneringsbevoegdheid aangebrachte inperking van de storneringsbevoegdheid. Onder 62 wordt gesteld: ‘Uit geen omstandigheid van het onderhavige geval valt af te leiden dat de storneringsbevoegdheid van de bank van de geïncasseerde zou zijn beperkt tot de wenselijkheid om automatische girale betalingen waarmee een saldo- of kredietlimiet wordt overschreden ongedaan te kunnen maken. In tegendeel, in de toepasselijke algemene incassovoorwaarden wordt een ongeclausuleerd storneringsrecht bedongen.’ Onder 65 wordt daaraan toegevoegd: ‘De door de rechtbank veronderstelde beperking van de storneringsbevoegdheid van de Bank strookt niet met de cruciale betekenis van die bevoegdheid voor het systeem van automatische girale betalingen. De bank van de geïncasseerde laat namelijk alleen automatische incasso toe, indien zij achteraf kan ingrijpen. Zij wil niet alleen kunnen ingrijpen in het geval dat het banksaldo of de kredietruimte ontoereikend blijkt te zijn, maar ook indien blijkt dat een automatische incasso heeft geleid tot een vordering die zij niet op de geïncasseerde zal kunnen verhalen vanwege diens deconfiture. Bij het laatste is de gedachte dat de bank van de geïncasseerde niet wordt behept met het risico van een deconfiture van de geïncasseerde. Het faillissementsrisico van de debiteur/geïncasseerde ligt daarmee in beginsel waar het hoort te liggen, bij de schuldeisers van de geïncasseerde.
3.6
In het licht van de hiervoor weergegeven opstelling ten processe van SNS Bank ten aanzien van de reikwijdte van de aan een bank in het algemeen en aan haar in casu toekomende storneringsbevoegdheid, valt inderdaad niet goed te begrijpen hoe het hof op basis van die opstelling tot de conclusie heeft kunnen komen, dat de ratio van de storneringsbevoegdheid van een bank (alleen) gelegen is in het bewaken van de kredietlimiet die de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde heeft toegekend. Reeds in de conclusie van antwoord sub 10 geeft SNS Bank aan dat zij de bestaansreden voor de storneringsbevoegdheid van een bank in het algemeen en in casu ook van haarzelf niet uitsluitend ziet in de bewaking van de kredietlimiet. Tijdens het verdere verloop van de procedure en vooral in appel heeft zij die opvatting nadrukkelijker en uitvoeriger naar voren gebracht.
3.7
De klacht in subonderdeel 4.1 zal, ook indien op zichzelf terecht voorgedragen, geen doel kunnen treffen, wanneer de uitleg, die het hof in rov. 3.9 aan de storneringsbevoegdheid geeft en die uit het in de AVI ten behoeve van de bank van de geïncasseerde opgenomen storneringsbeding voortvloeit, ook opgeld doet los van hetgeen SNS Bank met betrekking tot die bevoegdheid in de conclusie van antwoord heeft gesteld. Op deze grond wordt subonderdeel 4.1 subsidiair door de Curator bestreden; zie de Schriftelijke Toelichting aan zijn zijde, sub 2.27 e.v. Aldaar wordt gesteld en toegelicht dat het oordeel van het hof omtrent de ratio van de storneringsbevoegdheid bovendien overeenstemt met de algemeen heersende opvattingen. Daarmee zal zijn bedoeld dat de door het hof aanvaarde ratio ook besloten ligt in hetgeen naar de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid uit de aard van de storneringsbevoegdheid voortvloeit. Met de klachten in de subonderdelen 4.2 en 4.3 lijkt hierop te zijn geanticipeerd.
3.8.1
Sub 2.29 t/m 2.32 van de Schriftelijke Toelichting aan de zijde van de Curator wordt naar uitlatingen van rechtsgeleerde auteurs verwezen, die sub 2.34 tot de gevolgtrekking voeren dat ‘het oordeel van het hof dat de ratio van de storneringsbevoegdheid van de Bank is gelegen in het bewaken van de kredietlimiet die aan de geïncasseerde is toegekend, ook inhoudelijk juist is’. Op zichzelf is juist dat op de aangegeven plaatsen de storneringsbevoegdheid van de bank van de geïncasseerde in verband wordt gebracht met de situatie, dat aan een opdracht van een automatische incasso uitvoering wordt gegeven terwijl de geïncasseerde bij zijn bank niet de financiële ruimte heeft om de achter de automatische incasso stekende schuld te voldoen. Dit voor een bank aan de automatische incasso verbonden risico, dat geïncasseerd wordt op een tijdstip dat de financiële ruimte daartoe bij de bank ontbreekt — de te belasten rekening vertoont een onvoldoende saldo of de verleende kredietruimte is al geheel gebruikt —, kan de bank van de geïncasseerde keren, zo wordt opgemerkt, door gebruik te maken van de hem toekomende storneringsbevoegdheid. Op de aangegeven plaatsen valt echter niet te lezen dat genoemde situatie de enige is waarin de bank van de geïncasseerde van de haar toekomende storneringsbevoegdheid gebruik mag maken en dat zij van die bevoegdheid misbruik maakt of die bevoegdheid niet heeft, wanneer die situatie zich niet voordoet.
3.8.2
Er bestaat, naar het voorkomt, ook geen voldoende reden om de toelaatbaarheid van het gebruik van de storneringsbevoegdheid tot die situatie te beperken. Een automatische incasso is een methode om betaling van een schuld te bewerkstelligen. Het bijzondere van die methode is dat daarbij het initiatief uitgaat van de schuldeiser/incassant. Hij geeft op grond van een daartoe van de debiteur verkregen machtiging de opdracht tot betaling. Die opdracht leidt tot debitering van de rekening van de debiteur zonder voorkennis van die debiteur en diens bank van de betalingsopdracht. Dit betekent dat debiteur en diens bank niet de mogelijkheid hebben om te voorkomen dat een betaling plaatsvindt in het geval dat omstandigheden hen aanleiding zouden hebben gegeven om de betaling niet te doen plaatsvinden. Voor het aanvaard krijgen en houden van de automatische incasso, die op zichzelf in het betalingsverkeer als een nuttige betalingsmethode wordt ervaren10., is het nodig geacht om het voor de debiteur en de bank mogelijk te maken om dat wat op grond van de opdracht van de crediteur/incassant is uitgevoerd weer ongedaan te maken. Alleen dan kan immers de situatie worden gecreëerd die er zou zijn wanneer omstandigheden de debiteur/geïncasseerde en/of diens bank aanleiding zouden hebben gegeven om te verhinderen dat betaling plaatsvindt. Daartoe strekt de storneringsbevoegdheid, die door de crediteur/incassant op de voet van een derdenbeding aan zowel de debiteur/geïncasseerde als aan diens bank wordt verleend en waaraan de werking van een ontbindende voorwaardep5. is verbonden.11.
Hoeveel ruimte de bank heeft om van de haar verstrekte storneringsbevoegdheid gebuik te maken — de vraag waarom het in casu gaat —, zal, zo komt het voor, afzonderlijk beoordeeld moeten worden voor de verhouding van de bank tot de crediteur/incassant en voor de verhouding van de bank tot de debiteur/geïncasseerde. Bij de eerste verhouding zal de ruimte, behalve van de zojuist vermelde ratio achter de invoering van de storneringsbevoegdheid, verder in belangrijke mate afhangen van de inhoud van het derdenbeding. Voor zover aan de bevoegdheid geen bijzondere voorwaarden zijn verbonden, zal de vraag naar het bestaan van de bevoegdheid of het misbruik maken daarvan vooral moeten worden beantwoord in het licht van de ratio van die bevoegdheid. Wordt de bevoegdheid uitgeoefend met inachtneming van de overeengekomen voorwaarden en de ratio ervan, dan zullen de crediteur of crediteuren van de debiteur/geïncasseerde dat hebben te aanvaarden, ook al is de uitoefening van de storneringsbevoegdheid nadelig voor hen. Er wordt immers gebruik gemaakt van een rechtmatig verkregen bevoegdheid. Wat de tweede verhouding betreft, weliswaar ontleent de bank de storneringsbevoegdheid aan een met de crediteur/incassant overeengekomen derdenbeding, maar — zeker nu dat beding deel uitmaakt van dezelfde overeenkomst waaraan de debiteur/geïncasseerde ook zijn storneringsbevoegdheid tegenover de crediteur/incassant ontleent — zal mogen worden aangenomen dat de bank ook tegenover de debiteur/geïncasseerde een recht heeft om van haar storneringsbevoegdheid tegenover de incassant en de bank van de incassant gebruik te maken. Zonder dat recht zou de automatische incasso voor banken als betalingsmethode nog steeds niet aanvaardbaar zijn. Automatische incasso's hebben te maken met het doen of verzorgen van betalingen door de bank voor de debiteur/geïncasseerde. Bij de vaststelling in welke gevallen de bank de storneringsbevoegdheid tegenover de debiteur/geïncasseerde heeft of daarvan gebruik zal mogen maken, zal bijgevolg mede in aanmerking dienen te worden genomen wat tussen de bank en de debiteur/geïncasseerde rechtens geldt terzake van met name het verlenen van diensten door eerstgenoemde aan laatstgenoemde op het vlak van het doen en ontvangen van betalingen. Hetgeen rechtens tussen hen geldt, wordt niet alleen bepaald door de concrete afspraken ter zake maar ook door de redelijkheid en billijkheid (artikelen 6:2 en 6:248 lid 1 BW). Ook in het kader van dit laatste legt de al genoemde ratio van de storneringsbevoegdheid voor een bank gewicht in de schaal, nl. het kunnen terugdraaien van hetgeen uit een betalingsopdracht van de crediteur/incassant voortvloeit in geval er sprake is van een omstandigheid die de bank in redelijkheid aanleiding zou hebben kunnen geven om bij voorafgaande kennis van de betalingsopdracht te verhinderen dat betaling plaatsvindt. Er zijn meer omstandigheden die daartoe aanleiding kunnen geven. In de eerste plaats valt te denken aan het geval dat het saldo op de betaalrekening onvoldoende is of de geboden kredietruimte al volledig is benut. Ook valt te denken aan de situatie dat er onder de bank derdenbeslag ten laste van debiteur/geïncasseerde is gelegd. Een weer andere omstandigheid is dat de bank kan verwachten dat zij geen of onvoldoende verhaal zal hebben op de debiteur/geïncasseerde voor hetgeen zij van hem in verband met een te zijnen laste komende betaling heeft te vorderen. Van die verwachting kan al sprake zijn vóór het uitspreken van het faillissement van de debiteur/geïncasseerde. Verder weegt hier nog het volgende mee. Het uitoefenen van de storneringsbevoegdheid door de bank in genoemde gevallen dupeert de debiteur in ieder geval in zoverre niet, dat de schuldpositie van de debiteur tegenover de bank blijft zoals deze was vóór de uitoefening door de crediteur/incassant van de automatische incasso. Voor zover uit de uitoefening van de storneringsbevoegdheid door de bank voor de debiteur in de verhouding tot de crediteur/incassant een nadeel voortvloeit, is dat tegenover de debiteur toelaatbaar te achten wanneer de bank haar eigen belang op een tegenover de debiteur redelijke grond behartigt.12.
3.9
Hetgeen hiervoor in 3.8.1 en 3.8.2 naar aanleiding van de subonderdelen 4.2 en 4.3 is opgemerkt, voert tot de slotsom dat niet reeds op de grond dat de verleende kredietruimte ten tijde van de uitoefening van de storneringsbevoegdheid door de bank nog niet ten volle door de geïncasseerde is benut, kan worden geconcludeerd tot misbruik of afwezigheid van het storneringsrecht. Het hof heeft, door al op die grond tot misbruik of afwezigheid van de storneringsbevoegdheid bij SNS Bank te concluderen, een onjuist of althans een niet voldoende gemotiveerd oordeel gegeven. Het oordeel in rov. 3.9 dat SNS Bank de storneringsbevoegdheid in het onderhavige geval niet toekwam en daarmee in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld, berust derhalve op een niet deugdelijke grond. Hetzelfde geldt dan ook voor het in rov. 3.10 op dit oordeel voortbouwende oordeel dat SNS Bank door de onbevoegde stornering jegens Vetrans onrechtmatig heeft gehandeld.
de onderdelen 1, 3, 4 (subonderdeleel 4.4) en 5
3.10
De klachten in de onderdelen 1, 3, 4 (subonderdeel 4.4) en 5 hebben als vertrekpunt dat door SNS Bank onrechtmatig is gehandeld. Bij de hiervoor in 3.9 verwoorde conclusie vervalt dit vertrekpunt en missen de klachten belang. Om die reden wordt hier van een verdere bespreking van die klachten afgezien.
4. Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel beroep en tot gegrondbevinding van het principaal beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑05‑2011
Haar bevoegdheid vloeit volgens de SNS Bank voort uit de Algemene Voorwaarden Incasso (AVI), die van toepassing zijn op de incassocontracten die onder meer in verband met de automatische incasso's waren gesloten tussen de betrokken schuldeisers/incassanten van Vetrans, de banken van die schuldeisers/incassanten en de BankGiroCentrale B.V (BGC) of Interpay. Zowel de AVI van vóór 1 juli 2002 (productie 5 bij de conclusie van dupliek) als die van nà 1 juli 2002 (productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg) bevatten voor zowel Vetrans als de SNS Bank een derdenbeding, uit hoofde waarvan ieder van hen tot het uitvoeren van storneringen bevoegd was.
Wat de rechtbank in rov. 4.23 precies voor ogen heeft gestaan, wordt uit die overweging niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk heeft de rechtbank willen aangeven dat onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit een benadeling van de overige schuldeisers van Vetrans als gevolg van de door SNS Bank uitgevoerde storneringen valt af te leiden, zodat niet kan worden aangenomen dat de Curator vanwege het onrechtmatige handelen van SNS Bank op deze een vordering heeft ter hoogte van het gevorderde bedrag.
Zie in dit verband de memorie van grieven, sub 5.5.
Het bestreden arrest is op 15 september 2009 gewezen; de cassatiedagvaarding is op 14 december 2009 uitgebracht.
Misschien toevoegen: aldus nog steeds het hof
Misschien toevoegen: d.w.z. wordt de boeking herroepen,
HR 3 december 2004, LJN AR1943, NJ 2005, 200, m.nt. PvS; JOR 2005, 51, m.nt. N.E.D. Faber; NTBR 2005, nr. 5, blz. 217 e.v., m.nt. S.R. Damminga.
Incasso-activiteiten werden aanvankelijk door BCG gefaciliteerd, die ook onder de naam Interpay handelde, en worden thans gefaciliteerd door Currence Incasso B.V.
Van een echte verrekening, in juridische zin, is hier natuurlijk geen sprake
Het zo te formuleren dunkt mij wat problematisch, omdat bij de debiteur niet gestorneerd kan worden als de rekening niet is gedebiteerd.
De primaire vordering is de vordering waaraan de Curator ten grondslag heeft gelegd dat (de boedel van) Vetrans een vordering op SNS Bank heeft voor wat zij na de storneringen van de diverse schuldeisers/incassanten heeft terugontvangen en dat die vordering niet op voet van artikel 53 FW kan worden verrekend met wat de SNS Bank uit hoofde van de rekening-courant verhouding van Vetrans te vorderen heeft.
In haar conclusie van dupliek werkt SNS Bank deze stelling nog wat uit. Sub 15 stelt zij: ‘Zij zal met name — doch niet uitsluitend — willen ingrijpen in het geval dat het banksaldo of de kredietruimte van de geïncasseerde ontoereikend blijkt te zijn.’ Sub 16 wordt aanvullend onder meer opgemerkt: ‘De Curator stelt dat Vetrans op het moment van de Incasso's beschikte over voldoende kredietruimte om de betreffende automatische betalingen te verrichten en dat er derhalve voor stornering door de Bank geen enkele aanleiding zou zijn. De Curator gaat hiermee echter voorbij aan het feit dat de storneringsbevoegdheid van de Bank ongeclausuleerd was. De Bank kon om haar moverende redenen storneren, zonder opgaaf van redenen.
Zie in dit verband de hierboven in 2.3 geciteerde rov. 3.3.3 uit het Worldexchange-arrest.
De betaling is onder opschortende voorwaarde; die opschorting is een gevolg van de ontbindende voorwaarde waaronder het incassocontract werkt.
Zie over automatische incasso en stornering onder meer: R.E. van Esch, Giraal betalingsverkeer / Elektornisch betalingsverkeer, Reeks Bank- en Effectenverkeer, 2001, blz. 147 e.v.; S.R. Damminga, Automatische incasso en stornering, annotatie bij HR 3 december 2004, NTBR 2005, m.n. sub 5.1 en 5.2; A.J. Verdaas, Stor(ner)ingen in het girale betalingsverkeer, TvI 2009, nr. 2, m.n. deel II, blz. 10 e.v.; H.C.F. Schoordijk, Stornering in het giraal verkeer, meer in het bijzonder in geval van een machtiging ter incasso, WPNR 2009 (6789), blz. 193 e.v.; F.H.J. Mijnsen, De Rekening-courantverhouding, reeks Monografieën Privaatrecht, 2010, m.n. blz. 92 en 93.
Aan het voorgaande biedt steun, vooral ten aanzien van de verhouding tussen de bank en de crediteur/incassant, hetgeen H.C.F. Schoordijk in WPNR 2009 (6789) over onder meer gebruik en misbruik van het stornorecht schrijft. Op blz. 198, linkerkolom werpt hij de vraag op hoever het herroepingsrecht van een bank reikt als de incasso-schuldenaar failliet is. Die vraag beantwoordt hij als volgt: ‘Ik meen dat zich hier in de praktijk geen (moeilijke) problematiek aandient. De bank zal — als zij aan de incasso-schuldenaar krediet heeft gegeven — uiteraard het krediet herroepen en eventuele tegoedboekingen ongedaan willen maken. Zij heeft daarbij een gerechtvaardigd belang en komt niet in strijd met de artikelen 53 en 54 Fw. Incasso-schuldeisers kunnen zich immers niet beklagen als de bank haar eigen belangen veilig stelt. Zij hebben tenslotte toegestemd in het herroepingsrecht van de bank. Zij kunnen slechts verlangen dat de bank niet op oneigenlijke gronden herroept en storneert.’
Beroepschrift 19‑02‑2010
Conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep
inzake:
Mr. Hendrik Pasman, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Vetrans B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht,
verweerder in cassatie,
tevens incidenteel eiser tot cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben
tegen:
de naamloze vennootschap SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres tot cassatie,
tevens incidenteel verweerster in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven
Verweerder in cassatie doet eerbiedig zeggen voor antwoord in het principaal cassatieberoep:
Verweerder is van opvatting dat in het bestreden arrest op de in het principaal beroep aangevoerde gronden noch het recht is geschonden, noch vormen zijn verzuimd die op straffe van nietigheid in acht moeten worden genomen.
Verweerder stelt hierbij incidenteel cassatieberoep in tegen het in het principaal beroep bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam, onder aanvoering van het navolgende middel van cassatie.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzulm van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 3.8 van zijn arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
Ten onrechte oordeelt het hof in rov. 3.8 van zijn arrest dat de stornering van een automatische incasso door de bank van de geïncasseerde een louter administratieve handeling is. Deze stornering moet immers worden beschouwd als een (terug)betaling (namelijk een terugbetaling door de incassant aan (de bank van) de geïncasseerde), waardoor een schuld van de bank van de geïncasseerde aan de geïncasseerde ontstaat. Dit geldt in elk geval in een geval als het onderhavige, waarin (in cassatie veronderstellenderwijs1.) uitgangspunt is dat op de onderhavige incasso's een oude versie van de Algemene Voorwaarden Incasso (AVI) van toepassing is, waarin uitsluitend is bepaald dat bij een automatische incasso de creditering van het geïncasseerde bedrag plaatsvindt onder de ontbindende voorwaarde van (tijdige) stornering door de geïncasseerde dan wel diens bank, maar niet is bepaald dat ook de debitering van het geïncasseerde bedrag plaatsvindt onder dezelfde ontbindende voorwaarde. Uit de in casu (veronderstellenderwijs) toepasselijke AVI kan derhalve, anders dan het hof in rov. 3.8 klaarblijkelijk oordeelt, niet worden afgeleid dat alle overboekingen in het kader van de onderhavige automatische incasso — in het bijzonder ook de debitering van het geïncasseerde bedrag door de bank van de geïncasseerde — hebben plaatsgevonden onder de ontbindende voorwaarde van stornering door de geïncasseerde of diens bank. Gelet hierop geeft 's hofs (klaarblijkelijk op deze opvatting gebaseerde) oordeel dat de stornering van een automatische incasso door de bank van de geïncasseerde een louter administratieve handeling is en geen terugbetaling, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
MET CONCLUSIE: dat het de Hoge Raad moge behagen in het principaal beroep het cassatieberoep te verwerpen en in het incidenteel beroep het bestreden arrest te vernietigen met zodanige beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑02‑2010
De curator heeft immers aangevoerd dat op de onderhavige incasso's de vóór 1 juli 2002 geldende AVI van toepassing zijn (zie de conclusie van repliek, par. 2.5 en de memorie van grieven, par. 3.2). Het hof heeft in zijn arrest de juistheid van deze (door de Bank betwiste) stelling in het midden gelaten.