Rb. Amsterdam, 14-12-2009, nr. KK 09- 1165
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6378
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-12-2009
- Zaaknummer
KK 09- 1165
- LJN
BK6378
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6378, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑12‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM7410, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0969
Brightmine 2013-388392
Brightmine 2011-365743
Brightmine 2016-388392
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0969
Uitspraak 14‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam mag medewerkers verbieden tijdens werktijd zichtbaar kettingen over het uniform te dragen. Of daar een (religieus) symbool aanhangt doet niet ter zake. De rechter acht dit kledingvoorschrift niet onredelijk met het oog op de vereiste veiligheidsmaatregelen en de wens van een uniforme en professionele uitstraling. Volgens de rechter is discriminatie naar geloof in deze zaak niet aan de orde omdat het gaat om een algemeen verbod om kettingen over het uniform te dragen en het medewerkers van het GVB vrij staat om op andere gepaste wijze uiting te geven aan hun geloofsovertuiging, bijvoorbeeld door middel van een armband of ring met kruis.
RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : KK 09-1165
Datum : 14 december 2009
493
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam op de vordering in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. J.A. Koops-Scheele
t e g e n:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GVB EXPLOITATIE BV
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: mr. A.M.J. Bouman.
Partijen worden hierna [eiser] en GVB genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 13 november 2009 heeft [eiser] een voorziening gevorderd. Ter terechtzitting van 7 december 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. GVB is verschenen in de persoon van de heren [vertegenwoordiger 1 gedaagde] (vervoermanager tram) en [vertegenwoordiger 2 gedaagde] (leidinggevende) en haar gemachtigde. Beide raadslieden hebben de zaak bepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities, onder verwijzing naar op voorhand toegezonden producties. Na verder debat is vonnis gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als uitgangspunt geldt het volgende
1.1. [eiser] is sinds 19 januari 1998 werkzaam als tramconducteur in dienst van GVB, voorheen een diensttak van de gemeente Amsterdam en per 1 januari 2007 geprivatiseerd.
1.2. [eiser] is afkomstig uit Egypte en heeft sinds 1984 de Nederlandse nationaliteit. Hij is aanhanger van het christelijke geloof. In verband met dat laatste draagt hij een goudkleurige halsketting tot halverwege de borst met een crucifix eraan. Het kruisje is naar schatting vijf centimeter lang.
1.3. Eind 2008 is nieuwe bedrijfskleding geïntroduceerd, voorzien van een GVB logo, welke met ingang van 14 december 2008 wordt gedragen. In verband met de introductie van de nieuwe bedrijfskleding heeft GVB bij brief van 9 december 2008 het personeel, waaronder [eiser], nog eens gewezen op de kledingvoorschriften. Daarin is onder meer vermeld dat kledingstukken die niet tot de bedrijfskleding behoren niet zichtbaar mogen zijn (met uitzondering van een wit T-shirt onder een overhemd), dat in verband met de veiligheid controlerend personeel sterk wordt aangeraden om een clipdas te dragen in plaats van een gewone stropdas en dat sieraden bescheiden van grootte en kleur dienen te zijn.
1.4. Op 16 januari 2009 is [eiser] erop aangesproken door een assistent lijnmanager dat hij de ketting met kruis niet boven zijn kleding mocht dragen. Op 24 januari 2009 is [eiser] daarop nogmaals aangesproken. Bij brief van dezelfde datum is aan [eiser] bericht dat zijn weigering om ketting en kruis onder zijn kleding te dragen wegens zijn geloofsovertuiging niet van professioneel gedrag getuigt, dat hij om die reden is geschorst en dat hij de dienstopdracht heeft overschreden door toch als controleur op de tram te gaan rijden.
1.5. Op 27 januari 2009 heeft een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de schorsing. In het daarvan opgemaakte verslag is onder meer vermeld dat het dragen van een ketting over de bedrijfskleding heen ter discussie zal worden gebracht in het MT-overleg, waarna een definitief oordeel zal worden gegeven.
1.6. Op 2 februari 2009 heeft [eiser] een rijverbod opgelegd gekregen door een leidinggevende vanwege het boven de kleding dragen van de ketting met kruis.
1.7. Op 4 februari 2009 is in het MT “vervoersbreed” beslist dat sieraden niet zichtbaar over de bedrijfskleding heen gedragen mogen worden. Op 5 februari 2009 heeft GVB het uniformdragend personeel in een schriftelijke kennisgeving laten weten dat kettingen gedragen mogen worden, maar niet zichtbaar en dus onder het overhemd of de blouse moeten worden gedragen. Ook broches zijn niet toegestaan.
1.8. Naar aanleiding van het rijverbod heeft op 5 februari 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarbij de aldus aangescherpte regel met betrekking tot het dragen van sieraden is besproken. Daarbij heeft GVB onder meer gewezen op het veiligheidsaspect en de publieksfunctie van de uniformkleding. [eiser] heeft aangegeven dat het voor hem niet gaat om een sieraad, maar om zijn geloofsbeleving. GVB heeft voorgesteld dat [eiser] de kwestie met een geestelijke van zijn kerk zal bespreken.
1.9. Op 11 februari 2009 heeft [eiser] zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten. Uiteindelijk is hij twee dagen als arbeidsongeschikt aangemerkt.
1.10. Op 16 februari 2009 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. GVB heeft [eiser] in dat gesprek aangeboden op haar kosten met een psycholoog te gaan praten. [eiser] heeft daarmee ingestemd en heeft in de periode daarna vier gesprekken gehad met een psycholoog naar zijn keuze.
1.11. Bij brief van 8 april 2009 heeft [eiser] zich erover beklaagd dat hij zijn ketting met kruis niet mag dragen als teken van geloofsuiting, terwijl een geloofsuiting in de vorm van een hoofddoek wel is toegestaan. De opvatting dat het kruis afbreuk zou doen aan de professionele uitstraling van het uniform beschouwt hij als gebrek aan respect voor zijn geloof. Wel heeft hij beloofd niet meer over geloof te praten tijdens het werk uit respect voor anderen.
1.12. Verdere correspondentie en overleg tussen partijen hebben niet tot overeenstemming geleid. [eiser] draagt de ketting met kruis sinds juli 2009 in afwachting van deze procedure onder zijn kleding, maar legt zich daar niet bij neer.
1.13. Bij brief van 8 september 2009 heeft de gemachtigde van [eiser] GVB gesommeerd om toe te staan dat hij tijdens het werk het kruisje zichtbaar over zijn kleding mag dragen. Bij fax van 30 september 2009 heeft GVB dit geweigerd.
2. [eiser] vordert als voorziening GVB op straffe van een dwangsom te veroordelen hem toe te laten zijn ketting met kruis over zijn bedrijfskleding te dragen, met haar veroordeling in de kosten van het geding. [eiser] stelt daartoe dat voor hem uiterst belangrijk is dat hij zijn geloof kan uitdragen door zichtbaar de ketting met het kruis te dragen. GVB heeft daar vanaf zijn indiensttreding tot december 2008 nimmer iets over gezegd. [eiser] heeft geprotesteerd tegen de latere stellingname van GVB dat hij de ketting met het kruis niet meer mocht dragen en daarmee zijn geloof niet meer zichtbaar mag uiten, terwijl moslima collega’s hun geloof wel mogen uiten door het dragen van een hoofddoek, welke bovendien veel opvallender is. [eiser] is het dan ook niet eens met de hiervoor onder 1.7 bedoelde kennisgeving van 5 februari 2009 en de daarin neergelegde nieuwe regel dat kettingen en broches niet meer zichtbaar mogen worden gedragen. Het moeten dragen van ketting en kruis onder de kleding levert voor [eiser] gewetenswroeging op. Mede gelet op zijn achtergrond (Egyptisch/Koptisch) is het voor hem ondraaglijk dat hoofddoeken wel mogen en het kruis niet. Inmiddels wordt hij door collega’s gejend dat hij zijn ketting met kruis niet meer mag dragen. Opheffing van het verbod zal daaraan een einde maken.
[eiser] baseert zijn vordering op het discriminatieverbod als vastgelegd in de Grondwet en de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Hij acht het totale verbod van kettingen en broches (met uitzondering van GVB speldjes) geen passend en noodzakelijk middel om te bereiken wat GVB met de kledingcode volgens hem nastreeft, namelijk herkenbaarheid, professionele uitstraling en verzorgd uiterlijk. Neutraliteit zit daar niet bij. Daarom ligt het anders dan bij de politie waar ook volgens [eiser] geen religieuze of levensbeschouwelijke uitdrukkingen passen bij de kledingvoorschriften. GVB maakt in zijn beleving echter ongerechtvaardigd (indirect) onderscheid op grond van godsdienst en meet met twee maten door wel hoofddoeken toe te staan, sterker nog: deze te verstrekken.
3. GVB verweert zich tegen de vordering. Daartoe voert zij aan dat zij als werkgever op grond van artikel 7:660 BW bevoegd is kledingvoorschriften te geven. GVB heeft er geen bezwaar tegen dat [eiser] zijn ketting met kruis draagt, als hij dit maar onder zijn kleding doet. Verboden onderscheid wegens godsdienst is hierbij niet aan de orde. GVB wijst in dit verband op een overweging van de CGB in een advies betreffende de politie van november 2007, waaruit volgt dat medewerkers die een ketting met een kruisje dragen geen nadeel ondervinden van de kledingvoorschriften bij de politie, omdat een kruisje onder de kleding kan worden gedragen. De vergelijking met de hoofddoek gaat mank, omdat het dragen daarvan is ingegeven door het voorschrift om het haar te bedekken en hiervoor bestaat geen onzichtbaar alternatief. [eiser] heeft dat wel. Hij kan de ketting met kruis immers gewoon dragen, onder zijn kleding. Het betreft een strikt persoonlijke voorkeur van [eiser] om ketting met kruis zichtbaar te willen dragen. Het kledingvoorschrift behoeft daarvoor niet te wijken. Bij afweging tussen dit persoonlijke belang en het bedrijfsbelang van GVB bij het stellen van kledingvoorschriften, gaat het bedrijfsbelang voor. GVB streeft met de nieuwe kleding en de kledingvoorschriften naar een uniforme, voor reizigers herkenbare, representatieve en professionele uitstraling. Sinds de privatisering in 2007 wordt geprobeerd zakelijker te werken. De stadsregio Amsterdam eist marktconform werken. GVB dient in alle opzichten kwaliteit te leveren. De nieuwe kledinglijn draagt daartoe bij. Van meten met twee maten is geen sprake. Het voorschrift om kettingen onder de kleding te dragen, geldt voor iedereen. [eiser] heeft zelf ook een keer melding gemaakt van een medewerker op lijn 7 die een ketting over zijn uniform droeg en die is daarop direct aangesproken door zijn leidinggevende.
GVB heeft zich zeer zorgvuldig opgesteld in deze kwestie door al het mogelijke te doen om een oplossing te bereiken. Zij wijst in dit verband onder meer op de gesprekken met de psycholoog op haar kosten. Zelfs is aangeboden de kosten voor te schieten om een armband dan wel een ring met een kruis erop te laten maken als alternatief voor de ketting. [eiser] stond daar aanvankelijk positief tegenover en zou een armband laten maken, maar kort daarop heeft hij zijn standpunt weer gewijzigd. De houding van [eiser] is uiteindelijk dus niet constructief geweest, mede doordat hij met oneigenlijke argumenten kwam, bijvoorbeeld door zijn situatie te vergelijken met het dragen van hoofddoeken. GVB keurt jennend en kwetsend gedrag van collega’s uiteraard af en wil hier in overleg met [eiser] in voorkomend geval ook iets tegen doen. GVB beschikt over vertrouwenspersonen die hierbij kunnen helpen.
4. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van eiser in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5. Anders dan [eiser] doet voorkomen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde of hij vanwege zijn geloofsovertuiging een ketting met kruis mag dragen. Dat is vanzelfsprekend zijn goed recht en GVB verbiedt dat ook niet. Waar het om gaat is de vraag of de instructie om de ketting met kruis in diensttijd (in uniform) onder in plaats van boven de kleding te dragen onredelijk is. Dat is niet het geval. [eiser] heeft een publieke functie en is in die hoedanigheid onder diensttijd verplicht tot het dragen van een uniform voorzien van GVB logo. Dat uniform heeft tot doel de bevordering van de herkenbaarheid van de onderneming en het personeel en beoogt een professionele uitstraling. GVB is als werkgever bevoegd om met het oog daarop en om veiligheidsredenen te bepalen dat het zichtbaar (dus boven de kleding) dragen van kettingen, al dan niet met kruis of welk ander (religieus) symbool dan ook, door geüniformeerd personeel gedurende de uitoefening van de werkzaamheden niet is toegestaan. Handhaving van dat verbod is gelet op het doel van de bedrijfskleding en de betreffende voorschriften niet onredelijk. Daarbij maakt GVB terecht geen onderscheid tussen kettingen waaraan wel en kettingen waaraan geen religieuze betekenis is verbonden voor de drager. Dat zou door anderen immers weer als discriminatie op grond van geloofsovertuiging kunnen worden beschouwd en dan is het eind zoek. Van GVB kan dan ook in redelijkheid niet worden verlangd voor [eiser] een uitzondering te maken op de regel dat geen kettingen over het uniform worden gedragen, hoe oprecht hij ook wenst door het zichtbaar dragen van de ketting met kruis zijn geloof te belijden.
Het verbod om de ketting met kruis boven de kleding te dragen, levert geen direct of indirect onderscheid naar geloof op. Het gaat om een algemeen verbod om kettingen boven de kleding te dragen en staat niet in de weg aan andere vormen van geloofsuiting, zoals een ring of armband met een kruisje.
GVB heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter als werkgever ook voldoende zorgvuldig gehandeld. Zij heeft [eiser] immers het alternatief geboden om in plaats van de ketting een ring of armband met daarop een kruis te gaan dragen onder diensttijd, waartegen in beginsel geen bezwaar bestaat, en waarmee hij toch kan laten zien dat hij het christelijke geloof belijdt. [eiser] heeft dit weliswaar in overweging genomen, maar heeft daar niet voor gekozen, omdat deze alternatieven naar zijn verklaring ter zitting voor hem minder goed voelen. Een armband associeert hij met mensen die motor rijden en een ring valt volgens hem niet genoeg op. De keuze om af te zien van deze alternatieven staat [eiser] natuurlijk vrij, maar onder diensttijd zal hij zich dienen te gedragen volgens de kledingvoorschriften en genoegen moeten nemen met de wetenschap dat hij het kruis waaraan hij zoveel waarde hecht op zijn hart draagt (maar onder zijn kleding).
Met GVB is de kantonrechter van oordeel dat het argument dat [eiser] meent te kunnen ontlenen aan het feit dat GVB het dragen van een hoofddoek wel toestaat, niet opgaat. De hoofddoek (voorzien van het GVB logo) behoort tot de uniformkleding - een pet maakt daarvan geen deel uit - en is beschikbaar voor vrouwelijke medewerkers die hun haar wensen te bedekken. De hoofddoek kan, anders dan de ketting, vanzelfsprekend niet onzichtbaar worden gedragen. Ook het veiligheidsaspect speelt hierbij niet. Het feit dat GVB het dragen van een hoofddoek (als onderdeel van het uniform) toestaat, betekent dan ook niet dat het verbod om kettingen boven het uniform te dragen als een onredelijke instructie of strijdig met goed werkgeverschap moet worden aangemerkt. Deze omstandigheid brengt ook niet mee dat de instructie met betrekking tot het dragen van kettingen (alsnog) als schending van het verbod van discriminatie wegens godsdienst valt aan te merken.
6. De slotsom is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen, met zijn veroordeling als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GVB begroot op € 400,00 voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde;
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter