Einde inhoudsopgave
Algemene nabestaandenwet
Artikel 38 [Weigering uitkering]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
02-07-2014, Stb. 2014, 269 (uitgifte: 15-07-2014, kamerstukken: 33801)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-07-2014, Stb. 2014, 271 (uitgifte: 15-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid nabestaanden / Nabestaandenuitkering
1.
De Sociale verzekeringsbank weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting op grond van artikel 36, tweede of derde lid, of 37 opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.
Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 39 wordt opgelegd.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.