Rb. Den Haag, 03-10-2013, nr. SGR 13/7712
ECLI:NL:RBDHA:2013:17570
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-10-2013
- Zaaknummer
SGR 13/7712
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:17570, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑10‑2013; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2014/5.4
Vp-bulletin 2014/12 met annotatie van Kluwer
NTFR 2014/972 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Uitspraak 03‑10‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woning na afloop van de verhuurperiode opnieuw als eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. De woning van eiser wordt daarom na beëindiging van de verhuur niet langer in box III, maar in box I in aanmerking genomen.
RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/7712
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 4 juni 2013 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.040 (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2013.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
Ter zitting is tevens behandeld de zaak met het zaaknummer SGR 13/5046. Wat in die zaak is aangevoerd wordt tenzij anders aangegeven, geacht ook in deze zaak te zijn aangevoerd.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.520, vermindert dienovereenkomstig de heffingsrente en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
- De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het hier aan de orde zijnde procedurenummer geen griffierecht is geheven, zodat zij hierover geen beslissing hoeft te nemen.
Overwegingen
1.
Eiser is eigenaar van de woning [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.
Eiser is sinds het jaar 2003 door zijn werkgever naar het buitenland uitgezonden, eerst naar Zuid Korea en vervolgens naar Peru. Op 4 januari 2011 heeft eiser zich - na definitieve terugkeer naar Nederland - opnieuw in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [plaats] laten inschrijven.
3.
De woning is door eiser gedurende zijn verblijf in het buitenland aangehouden. In de periode 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 is de woning door eiser verhuurd geweest (hierna: de verhuurperiode). Voorafgaande aan en na afloop van de verhuurperiode heeft de woning aan eiser ter beschikking gestaan.
4.
Eiser heeft als buitenlands belastingplichtige aangifte ib/pvv 2009 gedaan. In deze aangifte is de woning door eiser op grond van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 als eigen woning aangemerkt. Verweerder heeft overeenkomstig de door eiser ingediende aangifte met dagtekening 29 december 2011 de definitieve aanslag ib/pvv vastgesteld. Met dagtekening 27 april 2013 is aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2009 opgelegd.
5.
In geschil is of de woning voor de periode na de beëindiging van de verhuur waarin eiser zonder onderbreking nog is uitgezonden, nog als een eigen woning op grond van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning gedurende de verhuurperiode niet als eigen woning in de zin van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt en belast is als inkomen uit sparen en beleggen.
6.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woning in de aangifte ib/pvv 2009 voor het gehele jaar niet langer als een eigen woning op grond van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt aangezien de woning door eiser gedurende enkele maanden van dat jaar werd verhuurd.
7.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van rechtsongelijkheid wanneer de woning tijdens de uitzending gedurende de periode dat deze leeg heeft gestaan voordat de woning verhuurd wel aangemerkt wordt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 en gedurende de periode nadat de verhuur is beëindigd, niet meer als eigen woning in de zin van de wet wordt aangemerkt. Subsidiair stelt eiser dat artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001 van toepassing is.
8.
Op grond van artikel 3.111, eerst lid, Wet IB 2001 wordt onder een eigen woning verstaan:
‘Een gebouw (…) met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:
a. eigendom (…) indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en waardeveranderingen hen grotendeel aangaat (…).’
9.
Voorts wordt op grond van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 onder een eigen woning eveneens verstaan:
‘een woning die de belastingplichtige gedurende tenminste een jaar als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan en sindsdien tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat, op verzoek mede worden aangemerkt als eigen woning indien gedurende die periode:
a. de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld en
b. de belastingplichtige tezamen met zijn partner niet met betrekking tot een andere woning belastbare inkomsten uit eigen woning geniet’.
10.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het woord ‘sindsdien’ uit de wettekst van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 aldus dient te worden uitgelegd dat een woning sinds het vertrek van een belastingplichtige naar het buitenland niet mag zijn verhuurd aan derden. Aangezien gebleken is dat eiser gedurende enige tijd tijdens zijn verblijf in het buitenland de woning heeft verhuurd, kan de woning - op grond van de letterlijke tekst van de wet - voor de gehele periode van het verblijf niet meer als eigen woning worden aangemerkt, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat de letterlijke tekst moet leiden tot de conclusie dat de woning ook voor de periode sinds de uitzending, maar voordat de woning is verhuurd, met terugwerkende kracht niet meer als eigen woning kan worden aangemerkt, maar dat er vanuit doelmatigheidsoverwegingen voor gekozen is die periode in het geval van eiser te laten rusten.
11.
De rechtbank sluit zich niet aan bij deze door verweerder bepleite grammaticale interpretatiemethode van de wet. De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04685, ECLI:NL:HR:2012:BX9090 namelijk af dat de woning uitsluitend gedurende de verhuurperiode niet als eigen woning kan worden aangemerkt. Aldaar betrof het een eigen woning die door de belastingplichtige gedurende het verblijf in het buitenland sinds 1994 enige tijd werd verhuurd en wel vanaf 15 maart 2007. In de aan de verhuur voorafgaande periode in 2007 werd de woning - zoals ook kan worden afgeleid uit de cijfermatige uitwerking zoals de advocaat-generaal deze in zijn conclusie in die procedure heeft opgenomen - toch als eigen woning aangemerkt. Hoewel de Hoge Raad over de periode 1 januari 2007 tot 15 maart 2007 feitelijk niet om een oordeel werd gevraagd en zij daarover ook niet behoefde te beslissen, leidt de rechtbank aan het ontbreken van enig voorbehoud met betrekking tot hypotheekrenteaftrek over de aan de verhuur voorafgaande periode af dat die haar instemming heeft.
De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen aanleiding om voor de periode nadat de verhuur is beëindigd anders te oordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woning na afloop van de verhuurperiode opnieuw als eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. De woning van eiser wordt daarom na beëindiging van de verhuur niet langer in box III, maar in box I in aanmerking genomen.
12.
Aangezien het primaire standpunt van eiser slaagt, behoeft het subsidiaire standpunt geen bespreking meer.
13.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep