Hof 's-Gravenhage, 11-10-2011, nr. 200.067.471/01
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8140
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
11-10-2011
- Zaaknummer
200.067.471/01
- LJN
BU8140
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8140, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 11‑10‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding na schending auteursrecht. Berekening gederfde winst. Gevorderde kosten ex artikel 1019h Rv niet redelijk en evenredig; beperkt toegewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer: 200.067.471/01
Zaak/rolnr. Rechtbank: 335338/HA ZA 09-1261
arrest van 11 oktober 2011
inzake
de vennootschap naar vreemd recht
CASSINA S.P.A.,
gevestigd te Meda, Italië,
appellante,
hierna te noemen: Cassina,
advocaat: mr. A.S. Dogan te Amsterdam,
tegen
P. VAN ROON B.V.,
gevestigd te Hillegom,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Van Roon,
advocaat: mr. H.A. van Beilen te Leeuwarden.
Verder verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 29 juni 2010 verwijst het hof naar dat arrest. Daarbij is een comparitie na aanbrengen gelast, die op 13 oktober 2010 heeft plaatsgevonden. Namens Cassina zijn met het oog op de comparitie nadere stukken overgelegd. Daarna heeft Cassina bij memorie van grieven, met producties, drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en haar eis vermeerderd. Bij memorie van antwoord heeft Van Roon de grieven bestreden. Vervolgens heeft Cassina nog een akte genomen. Door Van Roon is afgezien van het nemen van een antwoord-akte.
Tot slot hebben partijen, onder overlegging van hun procesdossiers, arrest gevraagd.
Beoordeling van het beroep
1. De door de rechtbank in rov. 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet weersproken, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
2. Kort gezegd gaat het in deze procedure om het volgende. Door de auteursrechthebbenden is aan Cassina een exclusieve licentie verstrekt om meubelmodellen van Le Corbusier wereldwijd te fabriceren en te verkopen.
Van Roon maakt haar bedrijf van de groothandel, import en export van meubelen en woonaccessoires. Zij heeft een showroom in Hillegom. In oktober 2007 heeft Van Roon voor een totaalbedrag van $ 2.479,- vier armstoelen en drie banken gekocht die zij op een beurs in Shanghai had gezien. De meubels zijn nagenoeg identiek aan het model LC2 van Le Corbusier. Van de ingekochte meubels heeft Van Roon begin 2008 drie armstoelen en één bank verkocht voor een bedrag van in totaal € 1.577,25. De overige drie meubels heeft zij in haar showroom laten staan. Van Roon is begin 2008 door Cassina aangesproken op auteursrechtinbreuk. In de daarop volgende periode heeft Van Roon een onthoudingsverklaring getekend, de resterende meubels vernietigd en opgave gedaan van de in- en verkoopcijfers. Cassina heeft bij Van Roon aanspraak gemaakt op vergoeding van schade, bestaande uit gederfde winst, reputatieschade en gemaakte kosten. Partijen hebben daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, waarop Cassina de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt. Cassina vordert vergoeding van gederfde winst op de vier door Van Roon verkochte meubelen, op basis van i) het uitgangspunt dat zij daardoor twee meubels minder heeft verkocht, ii) een verkoopprijs van € 2.630,- voor de armstoelen en € 5.375,- voor de bank, alsmede iii) een winstmarge van gemiddeld 61,9%. In totaal becijfert Cassina haar schade uit dien hoofde op € 4.105,51. Terzake van reputatieschade vordert zij eenzelfde bedrag. Tot slot vordert Cassina volledige vergoeding van haar kosten van rechtsbijstand uit hoofde van artikel 1019h Rv.
3. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op grond van haar oordeel dat Cassina de gestelde winstderving tegenover de gemotiveerde betwisting door Van Roon niet aannemelijk heeft gemaakt. Reputatieschade acht zij wel aannemelijk, maar evenmin toewijsbaar, omdat Cassina daarvoor dezelfde formule hanteert als die voor de berekening van de gederfde winst – die door de rechtbank niet aannemelijk is geoordeeld. Voor een kostenveroordeling ten gunste van Cassina was bij die stand van zaken geen plaats. Tegen deze beslissingen richten zich de grieven. Daarbij becijfert Cassina de kosten van rechtsbijstand thans op een bedrag van € 31.928,04 voor beide instanties. De eisvermeerdering ziet op een subsidiaire vordering tot afdracht van door Van Roon genoten winst en vergoeding van wettelijke rente.
4. In haar eerste grief bestrijdt Cassina het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij winst heeft gederfd. Cassina wijst erop dat in dit soort zaken niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel meubels de rechthebbende méér zou hebben verkocht wanneer geen inbreukmakende exemplaren zouden zijn aangeboden. Niettemin dient de gederfde winst te worden begroot en, in voorkomend geval, te worden geschat. Cassina acht het reëel ervan uit te gaan dat zij op de vier verkopen door Van Roon twee verkopen heeft gemist. Zij bestrijdt het betoog van Van Roon dat partijen in verschillende marktsegmenten opereren (te weten: Cassina in de absolute bovenklasse en Van Roon in de middenklasse). Volgens Cassina overlappen die markten elkaar deels, waarbij zij erop wijst i) dat Van Roon heeft verkocht aan wederverkopers en ii) dat het LC2-model vaak wordt gebruikt door bedrijven, particulieren (advocaten, tandartsen) en instanties in wachtkamers. Volgens Cassina willen deze gebruikers een LC2 wegens het imago en de uitstraling, maar nemen zij genoegen met een kopie, juist omdat de prijs lager is. Ter onderbouwing van de gehanteerde winstmarge heeft Cassina een berekening van Ernst & Young overgelegd.
5. Van Roon wijst er allereerst op dat zij volledig te goeder trouw was en haar volledige medewerking heeft verleend. Voor zover Van Roon geacht moet worden aldus haar verweer te herhalen dat de auteursrechtinbreuk haar niet toe te rekenen is, verwerpt het hof dat op dezelfde gronden als weergegeven in rov. 4.3 van het bestreden vonnis. Het hof voegt daar nog aan toe dat de LC2 een “designklassieker” is en zijn ontwerpers, in het bijzonder Le Corbusier, grote bekendheid genieten.
6. Ten aanzien van de vraag of Cassina verkopen is misgelopen herhaalt Van Roon dat partijen zich ieder op een andere doelgroep richten. Zij wijst daarbij op het grote prijsverschil (de prijs van een stoel van Van Roon bedraagt circa 10% van de door Cassina gehanteerde prijs) en stelt dat degenen die nu een kopie hebben gekocht niet het tienvoudige zouden hebben uitgegeven voor een origineel. Dat gaat volgens haar ook op voor de door Cassina genoemde instanties (bedrijven, advocaten, tandartsen; wachtkamers). Alleen minder vermogende particulieren kopen imitatieobjecten, aldus Van Roon. Voorts wijst zij erop dat Cassina geen bewijsaanbod heeft gedaan.
7. Het hof is van oordeel dat Cassina in hoger beroep voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij winst heeft gederfd doordat Van Roon imitaties van de LC2 heeft verkocht. Van Roon betwist uiteindelijk niet of onvoldoende dat de doelgroepen van Cassina enerzijds en Van Roon anderzijds elkaar gedeeltelijk overlappen, met name waar het gaat om bedrijven en zelfstandige beroepsbeoefenaren zoals advocaten en tandartsen en (andere) instellingen met wachtruimten. Anders dan Van Roon, acht het hof aannemelijk dat een deel van hen, bij gebreke van een goedkoop alternatief met ongeveer dezelfde uitstraling, wél een echte Le Corbusier zou hebben aangeschaft. Anderzijds acht het hof 50%, gelet op het zeer grote prijsverschil tussen een imitatie- en een echte Le Corbusier, een te hoge schatting. Het hof acht aannemelijk dat Cassina, wanneer Van Roon de inbreuk makende meubels niet had aangeboden, één meubel zou hebben verkocht en aldus omzet en winst heeft gederfd. Het hof zal daarbij uitgaan van de gemiddelde verkoopprijs van een bank of stoel, te weten € 4.002,50 (€ 2.630,- + € 5.375,- : 2).
8. Met betrekking tot de winstmarge voert Van Roon aan dat uit de overgelegde berekening (productie 19 bij memorie van grieven) niet blijkt of het daarbij om bruto- of nettomarges gaat en of met alle relevante (overhead)kosten rekening is gehouden. Voorts wijst zij erop dat de percentages afwijken van eerder door Cassina genoemde percentages.
9. Bij akte genomen na de memorie van antwoord van Van Roon heeft Cassina verduidelijkt dat in de boekhoudkundige vaststelling van Ernst & Young de aanduiding “M.O.L. (% SU RICAVI NETTI)” staat voor de gemiddelde winstmarge (over een bepaald jaar), na aftrek van alle kosten, zodat de aanduiding de gemiddelde netto winstmarge betreft. Hoewel Van Roon in de gelegenheid is gesteld een antwoordakte te nemen, heeft zij daarvan afgezien. Gelet daarop en in aanmerking nemend dat de door Cassina gegeven uitleg (gelet op de inhoud van het overzicht) plausibel voorkomt, acht het hof voldoende aannemelijk dat de gemiddelde netto winstmarge van Cassina op de door haar verkochte LC2-meubels in de ten deze relevante periode 61,9% is geweest. Dat de netto winstmarge in andere procedures en/of jaren lager is geweest doet daaraan niet af. Voorts is een netto winstmarge van 61,9% niet exceptioneel waar het om designmeubelen gaat.
10. Van Roon voert nog aan dat het gevorderde bedrag buiten proporties is, gelet op de door haarzelf op de verkochte meubels gemaakte winst (€ 400,- netto). Zij meent dat alleen dat laatste bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof verwerpt dit verweer. Wanneer de rechthebbende door de verkoop van inbreuk makende goederen schade lijdt, welke kan bestaan in gederfde winst, komt deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking. In dit verband is van belang dat de rechthebbende de keus heeft tussen vergoeding van eigen schade, dan wel afdracht van de door de inbreukmaker genoten winst. Degene die imitatiegoederen verkoopt neemt aldus het risico dat de te vergoeden schade (aanmerkelijk) hoger uitvalt dan de door hemzelf op de goederen gerealiseerde winst, zeker wanneer het, zoals hier, om (imitatie-) designgoederen gaat. Er is (althans in dit geval) geen reden om dat risico bij de rechthebbende neer te leggen.
11. Gelet op het voorgaande slaagt grief 1 in zoverre dat het hof de schade wegens gederfde winst begroot op een bedrag van (afgerond) € 2.478,- (€ 4.002,50 x 61,9%).
12. In grief 2 komt Cassina op tegen de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van reputatieschade. Cassina stelt dat ook deze schade zich moeilijk laat berekenen, maar wel degelijk aanwezig is. Zij betoogt dat de door haar gehanteerde formule voor de berekening van gederfde winst zich ook leent voor de begroting van de geleden reputatieschade. Subsidiair stelt zij dat deze schade dient te worden geschat.
13. Van Roon betwist dat Cassina reputatieschade heeft geleden, op dezelfde grond als die waarop zij betwist dat Cassina winst heeft gederfd (gescheiden markten). Voorts wijst zij erop dat Cassina geen enkel bewijs van aantasting van de exclusiviteit van Le Corbusier-meubels heeft geleverd. In dat verband betoogt Van Roon dat de door haar verkochte imitaties misschien niet precies dezelfde uitstraling en kwaliteit hadden, maar dat de kwaliteit wel goed was en dat de meubels in een toonzaal stonden waar menig distributeur van designmeubelen niet aan kan tippen. Van Roon wijst erop dat Cassina geen opgave heeft gedaan van haar omzet op jaarbasis, zodat niet kan worden nagegaan of de verkoop van vier imitaties enige invloed heeft gehad op de exclusiviteit van Le Corbusier-meubelen. Van Roon sluit niet uit dat de omzet van Cassina misschien zelfs gestegen is doordat kopers die een kopie hebben gezien op het idee zijn gekomen een origineel te kopen.
14. Los van het feit dat Van Roon met deze laatste stelling haar betoog ondergraaft dat partijen in gescheiden markten opereren, overtuigt het verweer van Van Roon niet. Met de rechtbank is het hof enerzijds van oordeel dat het aanbod van imitaties van Le Corbusier stoelen en banken, voor een prijs die ééntiende bedraagt van die van het origineel en van een kwaliteit die, naar Van Roon erkent, minder is dan die van een echte Le Corbusier, wel degelijk afbreuk doet aan de exclusiviteit van het meubel. De omstandigheid dat het om een beperkt aantal imitaties ging, die Van Roon gedurende betrekkelijk korte tijd in het assortiment heeft gehad, zal het hof meewegen bij de begroting van de hoogte van de schade. Het hof ziet anderzijds geen aanleiding om die schade, zoals Cassina wil, te relateren aan de door Cassina op de verkochte imitaties gederfde winst. Ex aequo et bono begroot het hof de schade als gevolg van afbreuk aan de exclusiviteit van de auteursrechtelijk beschermde meubelen op een bedrag van € 1.000,-. In zoverre slaagt grief 2.
15. De derde grief van Cassina betreft de door haar gevorderde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand. Nu sprake is van een inbreuk op auteursrechten, kan Cassina ingevolge het bepaalde in artikel 1019h Rv. in beginsel aanspraak maken op een volledige vergoeding. Van Roon betoogt echter met recht dat het door Cassina terzake gevorderde bedrag niet redelijk en evenredig is. In dit verband is van belang dat Van Roon – zij het mogelijk met enige vertraging en na herhaald aandringen – zonder tegenspraak heeft meegewerkt aan het ondertekenen van een onthoudingsverklaring, het doen van opgave met betrekking tot in- en verkoopcijfers en de vernietiging van nog aanwezige voorraad. Cassina heeft derhalve alleen over de te vergoeden schade hoeven procederen. In dat licht bezien acht het hof het gevorderde bedrag van ruim € 30.000,- niet redelijk en evenredig. Het hof neemt voorts in aanmerking dat minder dan de helft van de gevorderde bedragen wordt toegewezen. Dit alles in aanmerking nemend zal het hof terzake van gemaakte kosten van rechtsbijstand € 7.500,- toewijzen, inclusief verschotten.
16. Cassina vordert over de gevorderde schadevergoeding thans ook de wettelijke rente, vanaf 11 januari 2008. Bij gebreke van daartegen gericht verweer zal deze worden toegewezen.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
veroordeelt Van Roon om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Cassina te betalen een bedrag van € 3.478,- terzake van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 7.500,- als vergoeding ex artikel 1019h Rv voor kosten van rechtsbijstand in beide instanties;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, T.H. Tanja-van den Broek en G. Dulek-Schermers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.