CRvB, 04-06-2014, nr. 13-3475 ZVW
ECLI:NL:CRVB:2014:2042
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-06-2014
- Zaaknummer
13-3475 ZVW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:2042, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑06‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Vaststelling buitenlandbijdrage. Verdragsgerechtigd. Recht op zorg in woonland. Beroep gelijkheidsbeginsel verworpen. Geen sprake van dubbele belastingheffing.
13/3475 ZVW, 13/3476 ZVW
Datum uitspraak: 4 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van7 mei 2013, 12/3572 en 12/3573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Spanje) (appellante)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb.2013, 578) oefent het Zorginstituut per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] hoger beroep ingesteld.
Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Voor appellante is [naam echtgenoot] verschenen. Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.E. Berghout.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1937, woont in Spanje en ontvangt vanaf februari 2002 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
1.2.
Ingevolge de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellante door Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft zij op grond van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in haar woonland (Spanje), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is zij op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage).
1.3.
Bij besluiten van 7 en 25 mei 2012 heeft Zorginstituut de definitieve jaarafrekeningen over 2009 en 2010 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdragen over die jaren zijn vastgesteld op achtereenvolgens € 689,84 en € 761,06.
1.4.
Bij besluiten van 25 juni 2012 (bestreden besluiten) heeft Zorginstituut de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 7 en 25 mei 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat de berekening van de buitenlandbijdrage over 2009 en 2010 in overeenstemming is met de in de Regeling Zorgverzekering voorgeschreven berekeningswijze. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (de uitspraak van 14 oktober 2010, Van Delft e.a.,
C-345/09) verworpen. Verder heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2009 ( ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5891) uiteengezet dat de buitenlandbijdrage niet als belasting gekwalificeerd wordt maar als een sociale bijdrage bestemd voor de financiering van (een deel van) het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel en dat gelet daarop geen sprake is van dubbele belastingheffing. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de buitenlandbijdrage niet is gerelateerd aan de zorgvraag of zorgomvang van de verzekerde. De omvang en de duur van de zorg betreft een zorginhoudelijke kwestie en valt buiten de omvang van het geding.
3.
In hoger beroep heeft appellante naast de in beroep aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden, aangevoerd dat zij in Spanje op dezelfde (medische) zorg aanspraak wil maken als in Nederland.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daaraan voegt de Raad toe dat appellante in Spanje recht heeft op zorg overeenkomstig het woonlandpakket, waarbij de dekking (en de soort zorg) wordt bepaald op basis van de Vo. 1408/71. Met de woonlandfactor wordt vervolgens tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket gedekte zorg zich verhoudt tot het zorgpakket van de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Toepassing van de woonlandfactor leidt ertoe dat appellant door middel van de buitenlandbijdrage niet betaalt voor met AWBZ-zorg overeenkomende zorg die niet gedekt wordt door het woonlandpakket van Spanje.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) E. Heemsbergen
IvR