Hof Den Haag, 25-05-2016, nr. 22-002083-15, nr. 13-056215-10
ECLI:NL:GHDHA:2016:1926
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-05-2016
- Zaaknummer
22-002083-15
13-056215-10
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:1926, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:153, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑05‑2016
Inhoudsindicatie
WWM; vrijspraak. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een sprekende gelijkenis met een Bolt Action klein kaliber – zijnde het wapen dat door de deskundige op de zitting is getoond en waarmee de politie het in beslag genomen wapen vergeleken heeft- en evenmin met een ander voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Rolnummer: 22-002083-15
Parketnummer: 13-056215-10
Datum uitspraak: 25 mei 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep en -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden in het kader van een herziening- het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 september 2015 en 11 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen wapen zal worden onttrokken aan het verkeer.
Procesgang
In eerste aanleg is aan de verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2010 ter zake van het ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Voorts is beslist dat het in beslag genomen wapen wordt onttrokken aan het verkeer.
Op 1 december 2010 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft aan de verdachte in hoger beroep bij arrest van
4 november 2011 ter zake van het ten laste gelegde, gekwalificeerd als "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd. Voorts is beslist dat het inbeslaggenomen wapen wordt onttrokken aan het verkeer.
Op 11 november 2011 heeft mr. W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen genoemd arrest.
Bij arrest van 19 november 2013 heeft de Hoge Raad, met constatering dat er meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken, arrest gewezen en het beroep verworpen.
Op 16 mei 2014 heeft mr. Roelink voornoemd namens de gewezen verdachte een aanvraag tot herziening van voornoemd arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 november 2011 ingediend.
De aanvraag berustte op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. In de aanvraag wordt daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat sprake is van een gewijzigd deskundigenoordeel betreffende de vraag in welke categorie van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) het in de bewezenverklaring omschreven voorwerp valt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 maart 2015 de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoer-legging van voormeld arrest van het hof bevolen en de zaak naar het Gerechtshof Den Haag verwezen, opdat de zaak op de voet van artikel 472, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2009 te Amsterdam en/of te Schiphol (Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (luchtdruk) geweer (merk Benjamin Marauder), zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (kogelgeweer), heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wettelijk kader
Artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) bepaalt onder meer dat het verboden is een wapen van categorie I (Nederland) te doen binnenkomen.
Artikel 2, eerste lid, WWM bepaalt dat onder categorie IV, onder 4° vallen: lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging en afdreiging geschikt zijn.
Artikel 2, eerste lid, WWM bepaalt dat onder categorie I, onder 7°, vallen: andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Artikel 3, onder a, van de Regeling wapens en munitie (RWM) bepaalt onder meer dat als voorwerpen van categorie 1, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, met toepassing van de door hem genoemde “abstracte” benadering (of een voorwerp sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen in het algemeen), het op Schiphol in beslag genomen persluchtgeweer Benjamin Marauder .22, in het bijzonder gelet op zijn vorm en afmeting, een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (kogelgeweer) en in zoverre voor bedreiging en afdreiging geschikt is, en dat het aan de verdachte ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De deskundige, de heer Ing. J. van Driel, werkzaam bij FARE consultants, als gerechtelijk deskundige ingeschreven in het NRGD, is in zijn advies d.d. 26 februari 2014 aan mr. Roelink tot de conclusie gekomen dat het in de tenlastelegging genoemde luchtdrukgeweer, de Benjamin Marauder, geen sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen en dat dit wapen derhalve niet valt onder artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie (WWM) maar onder artikel 2, eerste lid, categorie IV, onder 4 van de WWM.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige verklaard dat uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een sprekende gelijkenis de volgende stappen moeten worden doorlopen:
- -
Is sprake van een (vrijwel) exacte kopie van één bepaald merk en model?
- -
Is dit het geval, dan moeten het merk en het model vuurwapen worden benoemd en kan het wapen onder categorie I, sub 7º van artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie worden geplaatst.
- -
Als geen sprake is van een kopie kan worden gekeken of het gaat om een bewuste nabootsing van een vuurwapen zonder dat de maker hierbij één bepaald merk en model voor ogen heeft gestaan. Dit kan worden gedaan door het aantonen van niet-functionele onderdelen die de kennelijke bedoeling hebben om het wapen het uiterlijk van een vuurwapen te geven. Voorbeelden van niet-functionele onderdelen zijn een uitsparing in het huis van een luchtdrukgeweer, die een hulsuitwerpvenster moet voorstellen, een pseudo-vuurselector en een pseudo-patroonhouder.
De deskundige heeft ter terechtzitting van 11 mei 2016 een nadere toelichting gegeven aan de hand van een door hem getoond model wapen van het merk Benjamin Marauder van recentere datum dan het model dat onder de verdachte in beslag is genomen. Hij heeft daarbij uitgelegd op welke –overigens ondergeschikte- punten dit recentere wapen verschilt van het wapen dat onder de verdachte in beslag is genomen, welk wapen de deskundige niet daadwerkelijk heeft gezien.
Het in beslag genomen wapen bevat volgens de deskundige geen niet-functionele onderdelen en geen onderdelen om te verhullen dat het een luchtdrukgeweer is.
De conclusie van de deskundige is dat het door de verdachte vermoedelijk ingevoerde wapen geen sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, laat staan het wapen waarmee de verbalisant [naam] het heeft vergeleken.
Het hof sluit zich aan bij de conclusie van de deskundige.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een sprekende gelijkenis met een Bolt Action klein kaliber – zijnde het wapen dat door de deskundige op de zitting is getoond en waarmee de politie het in beslag genomen wapen vergeleken heeft- en evenmin met een ander voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Het hof volgt de advocaat-generaal dus niet in de door hem genoemde “abstracte” benadering.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 wapen (luchtgeweer, Benjamin Marauder).
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. I.P.A. van Engelen en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 mei 2016.