HR, 22-12-1992, nr. 92.210
ECLI:NL:HR:1992:1
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-1992
- Zaaknummer
92.210
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:1, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑1992; (Cassatie)
Uitspraak 22‑12‑1992
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
22 december 1992Strafkamernr. 92.210AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatietegen een arrest van hetGerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 25 oktober 1991 in destrafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1928, wonende te [woonplaats]
1. De bestreden uitspraakHet Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch van 18 juni 1990 – de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastegelegde en hem voorts ter zake van 1 en 2, beide subsidiair, “eenvoudige belediging, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een geldboete van éénduizendvijfhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis, waarvan vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoepHet beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdachte. Deze heeft de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
I. Schending althans verkeerde toepassing door het Hof van de artikelen 1, 2, 4, 5, 57, 266 en 267 Sr. in verband met tijd en plaats van het misdrijf. In het onderhavige geval, misdrijf van belediging bij geschrift kan er sprake zijn van een meervoudige locus delicti, die van de plaats van verzending van het geschrift (de Staat Florida in de Verenigde Staten van Amerika) c.q. de plaats van het gevolg waar het delict door openbaarmaking voltooid wordt (Haaren N.Br. in Nederland). Uw Raad huldigde in Zijn arrest van 4 februari 1958 N.J. 1958 nr. 294 met betrekking tot het misdrijf van belediging bij geschrift het standpunt : “dat het misdrijf in dat geval wordt gepleegd ter plaatse waar de dader het geschrift verzond, daargelaten of mede de plaats waar de beledigde het geschrift in handen kreeg kan gelden als plaats des misdrijfs”.
Het Hof oordelend, dat het misdrijf eerst door de openbaarmaking wordt voltooid, wordt begaan ter plaatse van de openbaarmaking, derhalve Haaren in Nederland, miskent het Hof evenwel de omstandigheid dat de feitelijke openbaarmaking door anderen dan de verdachte plaats vond, te weten: [betrokkene 1] . en [betrokkene 2] .De aan dezes verweten feitelijke openbaarmaking is evenwel in rechte niet komen vast staan daar [betrokkene 2] door het Hof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 3 december 1991 terzake werd vrijgesproken en ten aanzien van de zoon van de verdachte door de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 29 november 1989 het verzoek van het Openbaar Ministerie werd afgewezen om deze na een vormfout alsnog te mogen dagvaarden.Gezien het vorenstaande is de keus voor Haaren als locus delicti nie geeigend.
II. Schending en/of verkeerde toepassing door het Hof van de artikelen 57, 266 en 267 Sr. en 350, 351, 352, 358, 359, 415, 422 en 423 Sv. In de fase van het onderzoek, het g.v.o. en het onderzoek ter terechtzitting zijn op zeker moment twee versies van het op 27 januari 1989 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal 04/1989 in het strafdossier aanwezig. Met betrekking tot de geconstateerde verwisseling van pagina 2 van p.v. 04/1989 vermeldt het nadien op 30 oktober 1989 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen nr. 88/1989 (overigens niet compleet door het niet bijvoegen van de foute pagina 2) dat er kennelijk een verzuim is begaan. Dienaangaande overweegt het Hof op onbegrijpelijke gronden dat op pagina 2 van het p.v. 04/1989 geen bevindingen van verbalisanten zijn geconstateerd, dat de verbalisanten eerst op pagina 3 van het genoemd proces-verbaal melding maken van hun bevindingen in deze zaak. Op pagina 2 schrijven verbalisanten dat zij een onderzoek hebben ingesteld in verband met de verspreiding te Haaren van een tweetal geschriften met beledigende inhoud, hetwelk zij na aanhef op diezelfde pagina 2 doen volgen door een relaas over de Heren [verdachte] en [betrokkene 2] bewoners van het recreatiegebied [A] te [woonplaats] met gegevens over dat gebied en zijn bewoners. Een aantal daarvan met name [verdachte] (Sen.) verzet zich tegen het beleid van de Gemeentelijke Overheid met betrekking tot dat gebied met alles wat hem ten dienste staat tegen vrijwel elk plan of voorstel. Dit relaas van verbalisanten beginnend op pagina 2 houdt “bevindingen” die worden vervolgd op pagina 3 en de volgende pagina’s. Bovendien is voor de door het Hof weergegeven verklaring van de verdachte tevreden te zijn met de verklaring van verbalisanten in het voornoemd proces-verbaal geen grondslag te vinden in het proces-verbaal van de terechtzitting. Het verwisselen van een pagina in een afgesloten proces-verbaal op zich beschouwd en het verzuim van het Openbaar Ministerie vormen een ernstige inbreuk op het vertrouwen in de gaafheid en de echtheid van gerechtelijke stukken. Aan het proces-verbaal kleeft derhalve de smet van onbehoorlijk bewijs, bevat onbehoorlijke bewijsgaring, zodat het niet kan dienen als grondslag voor bewezenverklaring van het Hof dat verdachte het tenlaste gelegde feit heeft gepleegd.
3. De conclusie van het Openbaar MinisterieDe Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, verdachte ter zake van het onder 1 telastegelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging, de zaak voor de strafoplegging zal verwijzen naar een ander hof en het beroep voor het overige zal verwerpen.
4. Bewezenverklaring en bewijsmiddelen4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:1. hij in de maand december 1988 in de gemeente Haaren tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk het College van B & W en de gemeenteraad van de gemeente Haaren en de gemeente Haaren, zijnde een openbaar lichaam, door bij geschrift, te weten een brief gedateerd 5 december 1988, met de navolgende teksten heeft beledigd, te weten met de teksten:“ De recreant belt de gemeente om die dumping te laten stoppen doch krijgt een dronken lor aan de telefoon met een heleboel gelach en geroezemoes op de achtergrond (pagina 2, linkerkolom)” en “Zo’n verzwaarde politiewet is in Haaren trouwens toch overbodig want B & W trekken zich toch niets van de regels aan. Als ze binnen willen doen ze dat toch, wettig of niet wettig, fatsoenlijk of niet fatsoenlijk (pagina 3, rechterkolom)” en “Ze kunnen op het gemeentehuis in Haaren beter de jeneverfles hanteren dan behoorlijk en accuraat werken (pagina 5, rechterkolom)”,zulks terwijl die opzettelijke beledigingen niet het karakter van smaad of smaadschrift droegen;
2. hij in de maand december 1988 in de gemeente Haaren tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] door een hen toegezonden geschrift, een brief gedateerd 5 december 1988, met de navolgende teksten heeft beledigd, te weten-genoemde [betrokkene 3] met de tekst: “Als nu de Raad van State uw kreupele incompetente ambtenaren, voor de derde keer aan het handje nemen, dan begin ik toch echt ook aan de Raad van State te twijfelen! (pagina 6, linkerkolom)” en-genoemde [betrokkene 4] met de teksten: “En dan wordt er een vent als [betrokkene 4] het toneel opgeschoven. Een jonge man, van elk normbesef ontbloot.Een jonge man die carriere wil maken over de ruggen van oude mensen (pagina 4, rechterkolom)” en “ [betrokkene 4] staat ook bij de Raad van State glashard de heleboel bij elkaar te liegen. Dat is zijn mentaliteit. Het doel heiligt de middelen. Zeker als het om zijn carriere gaat (pagina 5, rechterkolom)” en- genoemde [betrokkene 5] met de teksten: “ [betrokkene 5] , (nou ja, HEER?), directeur van Bouw en Woningtoezicht is ook helemaal van macht bezeten of hij is ook aan het gek worden (pagina 5, rechterkolom)” en “Als ik net zo lelijk terug zou willen doen, zou ik hem een schofterig kereltje en een grote windbuil noemen (pagina 5, rechterkolom)”zulks terwijl die opzettelijke beledigingen niet het karakter van smaad of smaadschrift droegen.
4.2.
Deze bewezenverklaring berust op – naast de inhoud van de betrokken brief – de bewijsmiddelen, weergegeven in de volgende, in het bestreden arrest vervatte overwegingen:Overwegende, dat een ambtsedig proces-verbaal nummer 04/1989, met de daarbij behorende bijlagen, d.d. 27 januari 1989 is opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk adjudant en opperwachtmeester der Rijkspolitie, beiden hulp-officier van justitie en behorende tot de afdeling Tactische Recherche van het korps Rijkspolitie in het district ’s-Hertogenbosch, onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisanten voornoemd:
Reden tot het doen van het onderzoek was het feit dat in de gemeente Haaren een geschrift was verspreid waarvan de inhoud beledigend zou zijn voor zowel het openaar bestuur van de gemeente Haaren als voor de ambtenaren in dienst van deze gemeente.Copie van dit geschrift is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.De schrijver heeft als afzender [verdachte] en is gedateerd 5 december 1988. Het schrijven van5 december 1988 zou in Haaren verspreid zijn door de zoon van [betrokkene 1] en door [betrokkene 2] .
Naar de verspreiding van het geschrift hebben wij steekproefgewijs een onderzoek ingesteld. Door middel van het benaderen van de bewoners van de hieronder vermelde adressen hebben wij vastgesteld dat het geschrift daar ongevraagd in de respectievelijke brievenbussen is gedeponeerd.[a-straat 1] …..bewoond door: Fam. [B] ,[a-straat 2] ……bewoond door: Fam. [C] ,[a-straat 3] ……bewoond door: Fam. [D] ,[b-straat 1] ………...bewoond door: Fam. [E] ,[b-straat 2] ………...bewoond door: Fam. [F] ,[c-straat 1] …..bewoond door: Fam. [G] ,[c-straat 2] …..bewoond door: Fam. [H] ,[c-straat 3] …..bewoond door: Fam. [I] .
als de op 20 januari 1989 door [betrokkene 6] , wonende te [woonplaats] , [d-straat] , postadres; [adres] te [woonplaats] , afgelegde verklaring aan de verbalisanten voornoemd:
Het schrijven d.d. 5 december 1988, ondertekend door [verdachte] ken ik. Ik ken ook de inhoud. Dit schrijven is geschreven door [verdachte] (verdachte). Het is in een oplage van plm. 250 exemplaren gecopieerd en daarna verspreid onder de inwoners van Haaren, waarbij we bewust gekozen hebben voor verspreiding rondom gemeenteraadslieden. De verspreiding heb ik gedaan, tesamen met [betrokkene 1] .
als de op 21 januari 1989 door [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [e-straat] , afgelegde verklaring aan de verbalisanten voornoemd:
Ik ben de zoon van een van de bewoners van het recreatiegebied [A] te [woonplaats] . U houdt mij een schrijven voor, ondertekend door [verdachte] (verdachte) en gedateerd 5 december 1988. Ik ken dit rondschrijven. Ik ken de inhoud daarvan niet goed. Ik heb dit rondschrijven niet geheel doorgelezen. Ik heb samen met [betrokkene 2] voor de verspreiding van dit schrijven zorg gedragen. Ik heb dit schrijven van mijn vader (verdachte) ontvangen, die op een vakantieadres verbleef. Na het geschrift werd duidelijk dat dit door sommige mensen als beledigend werd opgevat.
als de op 19 januari 1989 door [betrokkene 3] , wonende te [woonplaats] aan de [f-straat] , afgelegde verklaring aan verbalisant [verbalisant 3] voornoemd:
Ik ben hoofd van de afdeling Grondgebiedzaken van de gemeente Haaren. In mijn functie heb ik veel te maken gehad en nog te maken met de problemen rondom [A] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ken ik persoonlijk.In december 1988 kreeg ik in het gemeentehuis van Haaren het schrijven van [betrokkene 1] , gedateerd 5 december 1988, onder ogen. Ik kreeg een exemplaar van mijn collega [betrokkene 7] , die op zijn beurt weer enkele exemplaren had ontvangen van [betrokkene 2] . De inhoud van dit schrijven heeft mij danig geschokt. In zijn algemeenheid vind ik het schrijven door strekking en woordgebruik beledigend voor alle ambtenaren van de gemeente Haaren. Ook persoonlijk ben ik bijzonder in mijn eer en goede naam aangerand. Met name het geschrevene op pagina 6, waar staat in de linker kolom “kreupele, incompetente ambtenaren” krenkt mij bijzonder. Ik heb namelijk een lichamelijke handicap (ik heb een beenprothese) en voel mij dan ook rechtstreeks aangesproken.Overigens geldt voor het hele geschrift dat het de ambtenaren (het hof leest: van de gemeente Haaren) in hun eer en goede naam aanrandt.
als de op 19 januari 1989 door [betrokkene 4] , wonende te [woonplaats] aan de [g-straat], afgelegde verklaring aan verbalisant [verbalisant 3] voornoemd:
Ik ben ambtenaar, ten gemeentehuize te Haaren. Ik ben daar waarnemend hoofd van de afdeling Grondgebiedzaken. In mijn functie heb ik veel te maken met de problemen rond het gebied [A] te Haaren. De heren [verdachte] (verdachte) en [betrokkene 2] ken ik persoonlijk.In december 1988, de juiste datum weet ik niet meer, kwam [betrokkene 2] in het gemeentehuis bij de balie van de afdeling Algemene Zaken. Daar overhandigde hij een viertal schrijvens, kennelijk opgesteld door [verdachte] en gedateerd 5 december 1988. Een van deze schrijvens heb ik in handen gekregen en van de inhoud heb ik kennisgenomen. Na van de inhoud goed kennis te hebben genomen, voel ik mij door de tekst van dit schrijven en met name door bepaalde bewoordingen in mijn eer en goede naam aangerand. Met name het gedeelte op pagina 4, linker kolom, gaat over mij. Ook de rechter kolom, rechts onderaan, gaat over mij. Op pagina 5, rechter kolom, bovenaan, staat dat ik bij de Raad van State “glashard de heleboel bij elkaar sta te liegen”. Bovendien schrijft Schickendantz over mij dat ik “carriere wil maken over de ruggen van oude mensen”. Al deze passaages randen mij bijzonder in mijn eer en goede naam aan. De inhoud en de gebruikte bewoordingen van het geschrift vind ik bovendien beledigend voor het openbaar bestuur van de gemeente Haaren.
als de op 19 januari 1989 door [betrokkene 5] , wonende te [woonplaats] aan de [h-straat], afgelegde verklaring aan verbalisant [verbalisant 3] voornoemd:
Ik ben directeur van de Technische Dienst Haaren, Helvoirt en Esch. Deze dienst is een zelfstandig openbaar lichaam. In de volksmond wordt mijn dienst ook wel genoemd Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Haaren, Helvoirt en Esch. In mijn functie heb ik veel te maken met de problemen rondom [A] in Haaren. De heren [verdachte] en [betrokkene 2] ken ik persoonlijk.In december 1988, de juiste datum weet ik niet meer, heb ik kennisgenomen van het schrijven van [verdachte] , gedateerd 5 december 1988. Ik heb de inhoud gelezen. Ik vind dat dit schrijven kwetsend en beledigend is voor de ambtenaren van de gemeente in zijn algemeenheid, alsmede voor de ambtenaren van mijn dienst in het bijzonder. Ook persoonlijk vind ik de inhoud en strekking van dit schrijven beneden alle peil. Ik voel mij hierdoor in mijn eer en goede naam aangerand.Zo schrijft [verdachte] op pagina 5, rechter kolom, onder meer: “De heer [betrokkene 5] , (nou ja, HEER?), directeur van Bouw en Woningtoezicht is ook helemaal van macht bezeten of hij is ook aan het gek worden” en even verder noemt hij mij: “een schofterig kereltje en een grote windbuil”. Dit kan absoluut niet door de beugel.
Overwegende, dat een proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 16 mei 1989 door de rechter-commissaris, mr. H.J. Mastebroek, belast met de behandeling van strafzaken bij de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch, onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven:
als verklaring van Anna Maria Theresia Eggermont-de Mast, burgemeester, wonende te Haaren:
Ik ben voor u verschenen in mijn hoedanigheid als voorzitter van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren en tevens als voorzitter van de gmeenteraad om te reageren op de brief die de heer [verdachte] senior op 5 december 1988 heeft geschreven en waarvan onder andere de heer [betrokkene 2] heeft zorggedragen voor verspreiding daarvan binnen de gemeente Haaren.De strekking van de gehele brief is buitengewoon beledigend voor zowel het college als de raad als de gemeenteambtenaren.
4.3.
Aan de verdachte is ter zake van feit 1 subsidiair telastegelegd als bestanddeel dat het geschrift “aan dat College en/of die gemeenteraad en/of die gemeente toegezonden of aangeboden” was. Het Hof heeft dit bestanddeel niet in de bewezenverklaring van dit feit opgenomen, maar de Hoge Raad houdt het er voor dat de betrokken woorden als gevolg van een misslag niet aldaar zijn opgenomen, in aanmerking genomen dat het Hof uit het tot de bewezenverklaring van feit 1 gebezigde ambtsedig proces-verbaal van 27 januari 1989 – met name uit de aan een der verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4] , voor zover deze luidt: “In december 1988, de juiste datum weet ik niet meer, kwam [betrokkene 2] in het gemeentehuis bij de balie van de afdeling Algemene Zaken. Daar overhandigde hij een viertal schrijvens, kennelijk opgesteld door [verdachte] en gedateerd5 december 1988” – kennelijk heeft afgeleid en ook heeft kunnen afleiden dat het geschrift aan het College van Burgemeester en Wethouders, de gemeenteraad en de gemeente is aangeboden. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag.
5. Beoordeling van het eerste middel5.1. Het in het middel bedoelde, ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer is door het Hof aldus weergegeven en verworpen:Overwegende, dat namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd: verdachte wordt het feitelijk auteurschap van de litigieuze brieven verweten op het moment dat verdachte verbleef in de staat Florida van de Verenigde Staten van Amerika. Allereerst dient onderzocht te worden of in casu de Nederlandse strafwet van toepassing is. Met betrekking tot de plaats waar het feit is begaan is geen bepaling in het Wetboek van Strafrecht te vinden. Derhalve dient het antwoord op deze vraag aan de hand van de heersende leerstukken (lichamelijke daad, instrument, gevolg) te worden gevonden. Op grond van artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht is evenwel geen vervolging mogelijk en naar de mogelijkheid van een vervolging op grond van artikel 5, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is door het openbaar ministerie geen onderzoek gedaan;Overwegende daaromtrent:dat, naar het oordeel van het hof een misdrijf, dat eerst door openbaarmaking wordt voltooid, gelijk het onderhavige, wordt begaan ter plaatse van de openbaarmaking;dat, nu de openbaarmaking van de onderhavige geschriften in de gemeente Haaren heeft plaatsgevonden en niet in de staat Florida van de Verenigde Staten van Amerika, hieruit volgt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is en het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging in deze zaak;dat op grond van het vorenstaande het verweer faalt.
5.2. ’
s Hofs oordeel, daarop neerkomende dat in de onderhavige zaak de plaats waar de desbetreffende geschriften door de beledigde personen zijn ontvangen kan worden aangemerkt als de plaats waar het telastegelegde feit is gepleegd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat [betrokkene 2] in zijn zaak zou zijn vrijgesproken en dat de zoon van de verdachte niet verder is vervolgd.5.3. Het middel faalt derhalve.
6. Beoordeling van het tweede middelHet middel kan niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak7.1. Ten onrechte heeft het Hof het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “Eenvoudige belediging, meermalen gepleegd”.De kwalificatie had moeten luiden:“medeplegen van eenvoudige belediging, een openbaar lichaam aangedaan, meermalen gepleegd”.7.2. De bestreden uitspraak kan derhalve in zoverre niet in stand blijven.
8. SlotsomNu geen der middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak in enig ander opzicht dan hiervoren onder 7.1 aangegeven ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet worden beslist als volgt.
9. BeslissingDe Hoge Raad:Vernietigt het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde;Kwalificeert het bewezenverklaarde als:“medeplegen van eenvoudige belediging, een openbaar lichaam aangedaan, meermalen gepleegd”;Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Govaerts, Bleichrodt en Koster in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 22 december 1992.