De aanvullende schriftuur is op 7 oktober 2013 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen, terwijl de zestigdagen-termijn op 24 mei 2013 is geëindigd.
HR, 28-01-2014, nr. 13/00658
ECLI:NL:HR:2014:192
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
13/00658
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:192, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑01‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6657, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2346, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2346, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:192, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: art. 81.1 RO en ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
28 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/00658 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 april 2012, nummer 22/005717-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Een aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde maatregel van voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van twee jaren is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014.
Conclusie 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: art. 81.1 RO en ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 13/00658 J Zitting: 26 november 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 24 april 2012 de verdachte ter zake van 1. “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen meermalen gepleegd” en 2. “medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag” veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Het arrest bevat voorts een bijkomende beslissing.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Biemond, advocaat te ’s-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3. Een door mr. J. Biemond ingediende aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen.1.De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan. Hetgeen in deze aanvullende schriftuur is aangevoerd laat ik derhalve buiten bespreking.
4. Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van een namens de verdediging gevoerd betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot (de verklaring in) het studioverhoor van het minderjarige slachtoffer.
5. Het middel berust op de opvatting dat een rechter zich geen oordeel mag aanmeten over de betrouwbaarheid van de door een (minderjarige) getuige afgelegde verklaring. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Voor het overige geldt dat het hof de verwerping van het in het middel bedoelde verweer toereikend gemotiveerd heeft verworpen.
6. Het middel faalt.
7. Het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van een namens de verdediging gevoerd betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de resultaten van het studioverhoor van de medeverdachte [medeverdachte].
8. Het middel berust op de opvatting dat tijdens het verhoor van een minderjarige verdachte altijd een ouder, of een andere vertrouwenspersoon aanwezig dient te zijn. Die opvatting vindt geen steun in het recht.2.Het hof heeft als zijn niet onbegrijpelijke oordeel tot uitdrukking gebracht dat uit het proces-verbaal van het verhoor, waarin de besluitvorming over het niet aanwezig laten zijn van de moeder en de stiefvader bij het verhoor is gerelateerd, geenszins blijkt dat de medeverdachte daarbij/daardoor (op welk moment dan ook) onder druk is gezet. Voor verdere toetsing van dat oordeel is in cassatie geen plaats.
9. Het middel faalt.
10. Het derde middel betreft feit 2 en klaagt over de verwerping door het hof van een door de verdediging gevoerd (bewijs)verweer.
11. Het middel faalt, nu het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer welbewust hebben onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag geenszins onbegrijpelijk is.
12. Het middel faalt.
13. Het vierde middel klaagt over de motivering van de strafoplegging.
14. Het middel stuit af op de vrijheid die de rechter toekomt bij de keuze en de waardering van de feiten die voor de straftoemeting van belang zijn. Voor zover het middel beoogt te klagen dat de in het middel genoemde gedragsdeskundigen geen deskundigen zijn in de zin van de wet, alsmede dat de uitgebrachte adviezen niet gebaseerd zijn op eigen onderzoek naar de verdachte, merk ik op dat dergelijke verweren niet voor het eerst in cassatie kunnen worden gevoerd.
15. Het middel faalt.
16. Het vijfde middelklaagt over de strafoplegging door het hof.
17. Het middel faalt, nu de strafoplegging door het hof alsmede de motivering daarvan niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is.
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf kan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden worden volstaan.
20. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal vaststellen dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, maar dat met de enkele constatering van die overschrijding zal worden volstaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2013
In dit verband zij gewezen op de ten tijde van het verhoor geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007, Stcrt. 2010/4003) waarin is bepaald dat de vertrouwenspersoon geen eigen (zelfstandig) recht heeft op het bijwonen van het verhoor, alsmede dat de vertrouwenspersoon slechts aanwezig kan zijn als de minderjarige zelf met zoveel woorden te kennen heeft gegeven dat hij dat wil.