Einde inhoudsopgave
Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2009
- Redactionele toelichting
Dit besluit berust na de inwerkingtreding van de artikelen 6.6, 6.7 en 10.1 van de Waterwet, voor zover het berustte op de artikelen 1, lid 3, en 2f van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, op de artikelen 6.6, 6.7 en 10.1 van de Waterwet, gesteld bij de wet van 09-11-2009, Stb. 489 (iwtr. 22-12-2009; bron iwtr. 10-12-2009, Stb. 549). Dit besluit berust na de inwerkingtreding van art. 1.15 van de Invoeringswet Waterwet op art. 39, 39e, 39g en 39i van de Binnenvaartwet, voor zover dit besluit voordien berustte op art. 28c, 28e, 28i onderscheidenlijk 28k van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, gesteld bij de wet van 09-11-2009, Stb. 489 (iwtr. 22-12-2009; bron iwtr. 10-12-2009, Stb. 549).
- Bronpublicatie:
09-11-2009, Stb. 2009, 489 (uitgifte: 24-11-2009, kamerstukken: 31858)
- Inwerkingtreding
22-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2009, Stb. 2009, 549 (uitgifte: 18-12-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
Vervoersrecht / Binnenvaart
Waterrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Besluit van 18 december 2000, houdende regels ter uitvoering van het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 oktober 1999, nr. CDJZ/WVW 1999-1325, gedaan mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Justitie;
Gelet op het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293), alsmede de artikelen 1, derde lid, 2f, 28c, 28e,28i en 28k van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de artikelen 8.44, 10.4 en 10.35a, tweede lid, van de Wet milieubeheer, artikel 929a, eerste en tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 4:77 en 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht;
De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2000, nr. W09.990513/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 11 december 2000, nr. CDJZ/WVW 2000-1290, Centrale Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan: