Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/19
19 De grondslag van de richtlijn: art. 114 VWEU
mr. C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
mr. C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS575456:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
COM(2003)46 def., p. 18.
Zie over deze rechtsgrondslag hierna hoofdstuk 3. Zie ook Wilman 2014, p. 413- 416; Kuipers 2014, p. 175 e.v.
HvJ EU Advies van 15 november 1994, ECLI:EU:C:1994:384, Jur. 1994, p. I- 05267.
HvJ EU 16 december 1976, C-33/76, ECLI:EU:C:1976:188 (Rewe), r.o. 5.
Krans 2010, p. 3-7; Kuipers 2014, p. 165.
Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, Pb. L 349/1.
Richtlijn 2016/943/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan, Pb. L 157/1.
Zie bijvoorbeeld Krans 2010, p. 3; Krans 2013, p. 11 e.v.
Artikel 5 EU-Verdrag:‘(…)3. Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. De instellingen van de Unie passen het subsidiariteitsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De nationale parlementen zien er volgens de in dat protocol vastgelegde procedure op toe dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd.4. Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De instellingen van de Unie passen het evenredigheidsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.’ (onderstrepingen toegevoegd)
COM(2003)46 def., p. 18.
Ov. 31 considerans: ‘Aangezien de doelstellingen van de richtlijn om eerdergenoemde redenen het beste op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.’
Ov. 32 considerans: ‘Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 17, lid 2, van genoemd Handvest.’
Als grondslag ‘voor de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten’ is art. 95 lid 1 van het toenmalige EG-Verdrag – sinds het Verdrag van Lissabon art. 114 van het EU-Verdrag – aangenomen.1 Het betreft een algemene bepaling op grond waarvan maatregelen op EU-niveau kunnen worden vastgesteld ‘inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen’ (art. 114 lid 1 EU-Verdrag).2 Deze grondslag is ook voor de instrumenten die de materiële wetgeving op het gebied van intellectuele eigendom betreffen gekozen (zie nr. 12). De Commissie rechtvaardigt de keuze voor dezelfde grondslag als volgt:
‘De in deze richtlijn voorgestelde maatregelen en procedures zullen de correcte toepassing van het communautaire acquis betreffende het materiële recht inzake intellectuele eigendom kunnen waarborgen; het is derhalve legitiem dat artikel 95 ook de rechtsgrondslag vormt van een richtlijn voor de harmonisatie van de handhaving van deze rechten, waardoor het communautaire acquis op dit gebied effect kan sorteren.’
Het HvJ EU heeft bevestigd dat de EU bevoegd is tot het treffen van wetgevende maatregelen ter harmonisering van nationale rechtsmiddelen en procedures op grondslag van art. 114 VWEU, zolang deze ‘rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt’3 en wanneer de onderlinge verschillen ‘van zodanige aard blijken dat zij distorsies veroorzaken of de werking van de gemeenschappelijke markt schaden’.4 Er zijn verschillende Europese richtlijnen uitgevaardigd op grond van art. 114 VWEU die de bevordering van de interne markt als doel hebben en (dus) primair materieelrechtelijk van aard zijn, maar niettemin de nodige specifieke procesrechtelijke voorschriften bevatten.5 Belangrijke voorbeelden naast de Handhavingsrichtlijn zijn de Richtlijn voor schadevergoeding in mededingingszaken6 en de Richtlijn bedrijfsgeheimen.7 Deze richtlijnen hebben dus niet primair de harmonisatie van procesrecht voor ogen, maar de bevordering van de interne markt, zo nodig door middel van harmonisering van regels van procesrecht.8 Zij zijn uitsluitend van toepassing op de sector of het rechtsgebied waarop zij betrekking hebben (zoals het mededingingsrecht of IE-recht). In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op richtlijnen als bron van harmonisering van procesrecht.
De uitoefening van voornoemde, aan het VWEU ontleende wetgevende bevoegdheden is begrensd door de algemene beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zoals neergelegd in art. 5 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).9 Op grond van het subsidiariteitsbeginsel onthoudt de EU zich van wetgevend optreden op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen. De EU treedt pas op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt (art. 5 lid 3 VEU). Overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken (art. 5 lid 4 VEU). De wetgevende bevoegdheid op grond van het VWEU is daarnaast begrensd door de plicht van de Uniewetgever de grondrechten van het Handvest te eerbiedigen, waarop nader wordt ingegaan in hoofdstuk 3.
In het licht van de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit heeft de Commissie nadruk gelegd op het belang ‘rekening te houden met de juridische tradities en de specifieke situatie in elke lidstaat’ en het waarborgen van een gelijkwaardige handhaving van IE-rechten in de EU ‘binnen het bestaande nationale kader’.10 Op verschillende plaatsen in de (considerans bij de) richtlijn is verwezen naar de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit11 en de grondrechten en beginselen van het Handvest.12