Procestaal: Engels.
HvJ EU, 19-03-2015, nr. C-286/13 P
ECLI:EU:C:2015:184
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-03-2015
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, J.L. da Cruz Vilaça
- Zaaknummer
C-286/13 P
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Dole Food en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2015:184, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑03‑2015
ECLI:EU:C:2014:2437, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑12‑2014
Uitspraak 19‑03‑2015
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, J.L. da Cruz Vilaça
Partij(en)
In zaak C-286/13 P,*
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 24 mei 2013,
Dole Food Company, Inc., gevestigd te Westlake Village (Verenigde Staten),
Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG, gevestigd te Hamburg (Duitsland),
vertegenwoordigd door J.-F. Bellis, advocaat,
rekwirantes,
andere partij in de procedure:
Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en P. Van Nuffel als gemachtigden,
verweerster in eerste aanleg,
Inhoud
Voorgeschiedenis van het geding
Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest
Conclusies van partijen
Hogere voorziening
Eerste middel: schending van de rechten van de verdediging wegens procedurefouten
Eerste onderdeel van het eerste middel: de aan de Commissie verleende toestemming om voor het eerst voor het Gerecht bewijsstukken uit het administratief dossier over te leggen
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Tweede onderdeel van het eerste middel: toelaatbaarheid van een bewijsstuk dat rekwirantes ter terechtzitting voor het Gerecht hebben overgelegd
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Derde onderdeel van het eerste middel: niet-toelaatbaarverklaring van bijlage C.7 bij de memorie van repliek door het Gerecht
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Vierde onderdeel van het eerste middel: schending van het beginsel van equality of arms
Vijfde onderdeel van het eerste middel: de vaststelling van de feiten door het Gerecht
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten die verband houden met de economische context van de inbreuk
Argumenten van rekwirantes
Beoordeling door het Hof
Derde middel: ontoereikende beoordeling van het bewijsmateriaal
Eerste onderdeel van het derde middel: ontbreken van voldoende gronden ter bevestiging van de door de Commissie verrichte berekening van de marktaandelen
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Tweede en derde onderdeel van het derde middel: geen nauwkeurige vaststelling van de aspecten van het voorafgaande prijsoverleg en van de prijsfactoren die een beperking van de mededinging vormen
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Vierde onderdeel van het derde middel: verantwoordelijkheid van de werknemers die bij het voorafgaande prijsoverleg betrokken waren
Vijfde onderdeel van het derde middel: vaststelling dat het voorafgaande prijsoverleg een mededingingsbeperkende strekking had
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Vierde middel: onjuiste berekening van de geldboete
Eerste onderdeel van het vierde middel: inaanmerkingneming van de verkoop van vennootschappen die niet bij de vermeende inbreuk waren betrokken
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Tweede onderdeel van het vierde middel: dubbeltelling van bepaalde verkopen
- —
Argumenten van rekwirantes
- —
Beoordeling door het Hof
Kosten
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev (rapporteur) en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: V. Tourrès, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 oktober 2014,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 december 2014,
het navolgende
Arrest
1
Met hun hogere voorziening verzoeken Dole Food Company, Inc. (hierna: ‘Dole Food’) en Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG (hierna: ‘DFFE’) (hierna samen: ‘rekwirantes’) het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Dole Food en Dole Germany/Commissie (T-588/08, EU:T:2013:130; hierna: ‘bestreden arrest’), waarbij hun beroepen tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 5955 definitief van de Commissie van 15 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/39188 — Bananen) (hierna: ‘litigieuze beschikking’) zijn verworpen, geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Zij verzoeken tevens om deze beschikking nietig te verklaren, voor zover deze op hen betrekking heeft, en om de hun opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen.
Voorgeschiedenis van het geding
2
De voorgeschiedenis van het geding, zoals die is uiteengezet in de punten 1 tot en met 32 van het bestreden arrest, kan ten behoeve van de onderhavige procedure worden samengevat als volgt.
3
Dole Food is een Amerikaanse producent van vers fruit, verse groenten en verpakt en diepgevroren fruit. DFFE is een dochteronderneming van deze vennootschap.
4
Op 8 april 2005 heeft Chiquita Brands International, Inc. (hierna: ‘Chiquita’) een immuniteitsverzoek ingediend krachtens de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3; hierna: ‘mededeling inzake medewerking’).
5
Op 3 mei 2005 heeft de Europese Commissie haar krachtens punt 8, onder a), van de mededeling inzake medewerking voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten verleend.
6
Op 20 juli 2007 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar gezonden aan verschillende van de door haar geïnspecteerde ondernemingen, waaronder Chiquita, rekwirantes, Fresh Del Monte Produce, Inc. (hierna: ‘Del Monte’) en Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert & Co. KG (hierna: ‘Weichert’).
7
Op 15 oktober 2008 heeft de Commissie de litigieuze beschikking vastgesteld. Daarin constateert zij dat de ondernemingen waaraan deze beschikking ter kennis is gebracht, betrokken waren bij onderling afgestemde feitelijke gedragingen die hierin bestonden dat zij in de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2002 hun referentieprijzen voor bananen die in Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zweden in de handel werden gebracht, onderling afstemden (overwegingen 1 tot en met 3 van de litigieuze beschikking).
8
Ten tijde van de feiten werden de verschepingen van bananen naar de havens van Noord-Europa en de in deze regio in de handel gebrachte hoeveelheden wekelijks bepaald door de beslissingen die de producenten, de invoerders en de handelaars namen op het vlak van de productie, de verscheping en de handel (overwegingen 36, 131, 135 en 137 van de litigieuze beschikking).
9
In de bananenhandel wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van bananenmerken: bananen van eerste categorie, van het merk Chiquita, bananen van tweede categorie, van de merken Dole en Del Monte, en bananen van derde categorie, die verschillende andere bananenmerken omvatten. Dit onderscheid op basis van het merk wordt weerspiegeld in de prijs van de bananen (overweging 32 van de litigieuze beschikking).
10
In de betrokken periode werd de bananenhandel in Noord-Europa volgens wekelijkse cycli georganiseerd. Het scheepstransport van de bananen van de havens van Latijns-Amerika naar Europa duurde ongeveer twee weken. De bananen werden gewoonlijk eenmaal per week volgens vaste vaarschema's in de Noord-Europese havens aangevoerd (overweging 33 van de litigieuze beschikking).
11
De bananen werden groen verscheept en kwamen groen in de havens aan. Zij werden vervolgens ofwel rechtstreeks aan de kopers geleverd (groene bananen), ofwel gerijpt en ongeveer een week later geleverd (gele bananen). De rijping kon worden verricht door of in naam van de invoerder, of door de koper worden georganiseerd. De klanten van de invoerders waren over het algemeen rijpers of winkelketens (overweging 34 van de litigieuze beschikking).
12
Chiquita, Dole Food en Weichert stelden hun referentieprijs voor hun merk wekelijks vast, meer bepaald op donderdagochtend, en gaven deze prijs aan hun klanten door. De uitdrukking ‘referentieprijzen’ stemde gewoonlijk met de referentieprijzen voor groene bananen overeen, terwijl de referentieprijs voor gele bananen meestal bestond uit de referentieprijs voor groene bananen, vermeerderd met een rijpingsvergoeding (overwegingen 104 en 106 van de litigieuze beschikking).
13
De prijzen die door kleinhandelaars en distributeurs voor de bananen werden betaald (‘reële prijzen’) konden het resultaat zijn van onderhandelingen die op wekelijkse basis plaatsvonden, meer bepaald op donderdagmiddag of later, of voortvloeien uit de uitvoering van leveringsovereenkomsten met vooraf bepaalde tariefformules die een vaste prijs vermeldden of de prijs koppelden aan een referentieprijs van de verkoper of een concurrent of aan een andere referentieprijs, zoals de ‘Aldi-prijs’. Winkelketen Aldi ontving elke donderdag tussen 11 uur en 11 uur 30 offertes van haar leveranciers en formuleerde vervolgens een tegenbod, en de ‘Aldi-prijs’, namelijk de aan de leveranciers betaalde prijs, werd gewoonlijk rond 14 uur vastgesteld. Vanaf de tweede helft van 2002 werd de ‘Aldi-prijs’ steeds meer gebruikt als indicator voor de berekening van de bananenprijs voor een aantal andere transacties, met name voor de verhandeling van merkbananen (overwegingen 34 en 104 van de litigieuze beschikking).
14
Volgens de Commissie pleegden de adressaten van de bestreden beschikking vóór het vaststellen van de prijzen bilateraal prijsoverleg waarbij zij de factoren bespraken die relevant waren voor de vaststelling van de bananenprijs, dat wil zeggen voor de vaststelling van de referentieprijs voor de volgende week, of prijstendensen bespraken of onthulden of aanwijzingen verstrekten over de referentieprijs voor de volgende week. Deze gesprekken vonden gewoonlijk op woensdag plaats, voordat de betrokken ondernemingen hun referentieprijs vaststelden, en hadden alle betrekking op de toekomstige referentieprijzen (overwegingen 51 en volgende van de litigieuze beschikking).
15
Dole Food heeft bilaterale gesprekken gevoerd met zowel Chiquita als Weichert. Chiquita wist, of verwachtte althans, dat Dole Food en Weichert voorafgaand prijsoverleg voerden (overweging 57 van de litigieuze beschikking).
16
Dit voorafgaande prijsoverleg diende om de onzekerheid te beperken over de referentieprijzen die de ondernemingen donderdagochtend dienden vast te stellen (overweging 54 van de litigieuze beschikking).
17
Na de vaststelling van deze prijzen op donderdagochtend wisselden de betrokken ondernemingen bilateraal informatie over hun referentieprijzen uit. Door achteraf informatie uit te wisselen, konden zij de individuele prijsbeslissingen toetsen aan de gesprekken die voordien, vóór de vaststelling van de prijzen, hadden plaatsgevonden. Deze uitwisseling versterkte hun samenwerking (overwegingen 198–208, 227, 247 en 273 en volgende van de litigieuze beschikking).
18
Volgens de Commissie dienden de referentieprijzen minstens als marktsignalen, markttendensen en/of aanwijzingen met betrekking tot de beoogde ontwikkeling van de bananenprijs en waren zij relevant voor de bananenhandel en de verkregen prijzen. Bovendien was de prijs bij bepaalde transacties rechtstreeks aan de referentieprijzen gekoppeld via formules die op deze referentieprijzen waren gebaseerd (overweging 115 van de litigieuze beschikking).
19
De Commissie was van mening dat de betrokken ondernemingen bij het bepalen van hun marktgedrag noodzakelijkerwijs rekening hadden moeten houden met de informatie die zij van de concurrenten hadden ontvangen. Chiquita en Dole Food hebben dit zelfs uitdrukkelijk toegegeven (overwegingen 228 en 229 van de litigieuze beschikking).
20
De Commissie kwam tot de slotsom dat de gesprekken die Dole Food en Chiquita en Dole Food en Weichert vóór het vaststellen van de prijzen hadden gevoerd, een invloed konden hebben op de door de ondernemingen toegepaste prijzen, betrekking hadden op de vaststelling van de prijzen en hadden geleid tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekten de mededinging te beperken in de zin van artikel 81 EG (overwegingen 54 en 271 van de litigieuze beschikking).
21
Volgens haar vormen alle in de litigieuze beschikking beschreven geheime afspraken één enkele voortdurende inbreuk die ertoe strekt de mededinging in de Europese Gemeenschap te beperken in de zin van artikel 81 EG. Chiquita en Dole Food zijn aansprakelijk gesteld voor deze inbreuk in haar geheel, terwijl Weichert slechts aansprakelijk is gesteld voor het deel van de inbreuk dat betrekking had op de geheime afspraken met Dole Food (overweging 258 van de litigieuze beschikking).
22
Aangezien de bananenmarkt in Noord-Europa wordt gekenmerkt door een intense handel tussen de lidstaten en de geheime afspraken een groot deel van de Gemeenschap bestreken, was de Commissie van mening dat deze overeenkomsten een aanzienlijke invloed hadden gehad op de handel tussen de lidstaten (overwegingen 333 en volgende van de litigieuze beschikking).
23
Bij de berekening van de geldboeten heeft de Commissie zich gebaseerd op de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2; hierna: ‘richtsnoeren’), en op de mededeling inzake medewerking.
24
Het door haar vastgestelde basisbedrag van de op te leggen geldboete bedraagt 0 tot 30 % van de waarde van de betrokken verkopen van de onderneming naargelang van de zwaarte van de inbreuk, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de onderneming aan de inbreuk heeft deelgenomen, en aangevuld met 15 tot 25 % van de waarde van de verkopen om de ondernemingen ervan te weerhouden ongeoorloofde gedragingen te verrichten (overweging 448 van de litigieuze beschikking).
25
Het basisbedrag van de op te leggen geldboete is voor alle adressaten van de litigieuze beschikking met 60 % verlaagd, gelet op de specifieke regelgeving die in de bananensector gold en op grond van het feit dat de coördinatie betrekking had op referentieprijzen (punt 467 van de litigieuze beschikking). Een verlaging van 10 % is verleend aan Weichert, die er niet van op de hoogte was dat Dole Food en Chiquita voorafgaand prijsoverleg voerden (punt 476 van de litigieuze beschikking).
26
Krachtens de mededeling inzake medewerking is immuniteit tegen geldboeten verleend aan Chiquita (punten 483–488 van de litigieuze beschikking). Voor Dole Food, Del Monte en Weichert is geen verdere aanpassing verricht.
27
De bestreden beschikking bevat onder meer de volgende bepalingen:
‘Artikel 1
De volgende ondernemingen hebben op artikel 81 [EG] inbreuk gemaakt door deel te nemen aan onderling afstemde feitelijke gedragingen waarmee zij de prijsnoteringen voor bananen coördineerden:
- —
[Chiquita,] van 1 januari 2000 tot 1 december 2002;
[…]
- —
[Dole Food,] van 1 januari 2000 tot 31 december 2002;
- —
[DFFE,] van 1 januari 2000 tot 31 december 2002;
- —
[Weichert,] van 1 januari 2000 tot 31 december 2002;
- —
[Del Monte,] van 1 januari 2000 tot 31 december 2002.
De inbreuk bestreek de volgende lidstaten: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zweden.
Artikel 2
Voor de in artikel 1 beschreven inbreuk worden de volgende geldboeten opgelegd:
- —
[Chiquita], Chiquita International Ltd, Chiquita International Services Group NV en Chiquita Banana Company BV, een hoofdelijk en gezamenlijk verschuldigde geldboete van 0 EUR;
- —
[Dole Food] en [DFFE], een hoofdelijk en gezamenlijk verschuldigde geldboete van 45 600 000 EUR;
- —
[Weichert] en [Del Monte], een hoofdelijk en gezamenlijk […] verschuldigde geldboete van 14 700 000 EUR;
[…]’
Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest
28
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 december 2008, hebben rekwirantes een beroep ingesteld tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking en tot intrekking of verlaging van de hun bij deze beschikking opgelegde geldboete.
29
Ter terechtzitting van 25 januari 2012 hebben rekwirantes een schriftelijke verklaring uit het dossier van de Commissie overgelegd en verzocht om deze bij de stukken te voegen, waartegen de Commissie zich heeft verzet.
30
Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep verworpen. Het was in de punten 40 tot en met 48 van het bestreden arrest meer bepaald van oordeel dat het document dat rekwirantes ter terechtzitting hadden overgelegd, niet-toelaatbaar was.
Conclusies van partijen
31
Rekwirantes verzoeken het Hof,
- —
het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk te vernietigen;
- —
de litigieuze beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover deze op hen betrekking heeft;
- —
de hun bij de litigieuze beschikking opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen;
- —
subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
32
De Commissie verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen;
- —
subsidiair, het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking te verwerpen, en
- —
rekwirantes te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en, subsidiair, in de kosten van dat beroep.
Hogere voorziening
Eerste middel: schending van de rechten van de verdediging wegens procedurefouten
Eerste onderdeel van het eerste middel: de aan de Commissie verleende toestemming om voor het eerst voor het Gerecht bewijsstukken uit het administratief dossier over te leggen
— Argumenten van rekwirantes
33
Met het eerste onderdeel van hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht niet heeft vastgesteld dat de litigieuze beschikking ontoereikend is gemotiveerd, maar in plaats daarvan de Commissie heeft toegestaan om voor het eerst tijdens de gerechtelijke procedure te wijzen op een belangrijk aspect van de economische context waarin het aan de ondernemingen verweten bedrag heeft plaatsgevonden. Dienaangaande hebben zij in eerste aanleg betoogd dat de Commissie niet haar stelling heeft gemotiveerd dat het voorafgaande prijsoverleg ertoe strekte de prijzen onderling af te stemmen, aangezien de referentieprijzen van Chiquita en DFFE betrekking hadden op bananen die niet in dezelfde week werden verkocht en aldus niet met elkaar concurreerden.
34
In punt 134 van het bestreden arrest heeft het Gerecht dit motiveringsgebrek bekrachtigd en geoordeeld dat de nadere toelichting die de Commissie voor het Gerecht heeft verstrekt slechts diende ter explicitering van de reeds in de litigieuze beschikking vervatte motivering. Aldus is het Gerecht voorbijgegaan aan de verplichtingen die krachtens artikel 253 EG op de Commissie rusten en heeft het artikel 48, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering geschonden. Door aldus te oordelen, heeft het Gerecht tevens de rechten van verdediging van rekwirantes geschonden.
— Beoordeling door het Hof
35
In punt 127 van het bestreden arrest heeft het Gerecht opgemerkt dat de Commissie in de overwegingen 4, 5, 32, 34, 104, 141 tot en met 143, 182, 196 en 287 van de litigieuze beschikking ‘haar visie’ heeft uiteengezet ‘dat het gaat om één enkel product, namelijk verse bananen’, en haar standpunt heeft uitgelegd over ‘de specifieke kenmerken van dit product, een vrucht die groen wordt ingevoerd en ter consumptie aan het publiek wordt aangeboden zodra zij na rijping geel is geworden, over de wijze waarop de rijping en vervolgens de verhandeling van de bananen wordt georganiseerd, over het verloop van de commerciële onderhandelingen op basis van de referentieprijzen en over het verband tussen de referentieprijzen voor groene bananen en die voor gele bananen’.
36
In punt 128 van dat arrest heeft het Gerecht gepreciseerd dat ‘[rekwirantes] hun argumenten die ertoe strekken in wezen te doen vaststellen dat de activiteiten van [Dole Food] en Chiquita los van elkaar en niet op hetzelfde tijdstip plaatsvinden, waardoor zij onmogelijk via bilaterale gesprekken geheime afspraken over de referentieprijzen konden maken, niet hebben aangevoerd tijdens de administratieve procedure’. Deze vaststelling wordt niet betwist.
37
In die omstandigheden heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een verkeerde opvatting voor zover het in punt 135 van het bestreden arrest tot de conclusie is gekomen dat de Commissie in de litigieuze beschikking heeft voldaan aan haar uit artikel 253 EG voortvloeiende motiveringsplicht, aangezien uit deze beschikking voldoende duidelijk blijkt dat de Commissie het door rekwirantes gemaakte onderscheid tussen de zogenaamde markten voor groene en gele bananen niet relevant achtte.
38
Voorts hebben rekwirantes dit onderscheid voor het eerst in hun inleidende verzoekschrift aangevoerd, zodat het Gerecht in de punten 133 en 134 van het bestreden arrest op goede gronden kon oordelen dat het, zonder artikel 48, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering te schenden, de Commissie kon toestaan om haar in de litigieuze beschikking ingenomen standpunt te verdedigen aan de hand van gegevens die in de loop van het geding werden verstrekt.
39
Bijgevolg is het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond.
Tweede onderdeel van het eerste middel: toelaatbaarheid van een bewijsstuk dat rekwirantes ter terechtzitting voor het Gerecht hebben overgelegd
— Argumenten van rekwirantes
40
Met het tweede onderdeel van hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht hun rechten van verdediging heeft geschonden door de bewijzen te verwerpen die zij hebben aangevoerd tegen een middel dat de Commissie voor het eerst in haar memorie van dupliek heeft aangevoerd. De Commissie heeft haar stelling dat er ‘geen wezenlijk verschil is tussen de ‘groene referentieprijs’ en de ‘gele referentieprijs’’ van de bananen trachten te staven aan de hand van een bijlage bij deze memorie van dupliek waaruit zou blijken dat kleinhandelaar Aldi elke donderdag bekendmaakte welke prijs hij voor gele bananen zou betalen. Zij heeft hieruit afgeleid dat de gele en de groene referentieprijs in de loop van dezelfde week onderling verwisselbaar zijn, aangezien de door Aldi bekendgemaakte aankoopprijs voor gele bananen een wezenlijke rol speelt bij de bepaling van de reële prijzen door DFFE.
41
Deze conclusie is verkeerd, maar rekwirantes hebben hun argumenten pas ter terechtzitting voor het Gerecht kunnen aanvoeren. Daarbij hebben zij uiteengezet dat de door Aldi bekendgemaakte prijs betrekking had op de gele bananen die deze detailhandelaar twee weken later kocht op het ogenblik dat de rijpers-distributeurs die groene bananen bij DFFE hadden gekocht, de geel geworden bananen verkochten aan detailhandelaars die met Aldi concurreerden.
42
Ter ondersteuning van hun betoog hebben rekwirantes ter terechtzitting voor het Gerecht een schriftelijke verklaring uit het dossier van de Commissie overgelegd die volgens hen deze feiten bevestigt en de conclusie van de Commissie tegenspreekt. Het Gerecht heeft dit bewijsstuk evenwel niet-toelaatbaar verklaard en dienaangaande in punt 46 van het bestreden arrest overwogen dat de Commissie in haar memorie van dupliek geen nieuw argument heeft aangevoerd, maar slechts heeft herhaald wat zij in de litigieuze beschikking had gezegd.
43
Het Gerecht heeft deze overweging van het bestreden arrest evenwel niet nader toegelicht en evenmin verwezen naar enig punt van de beschikking.
— Beoordeling door het Hof
44
Zoals het Gerecht in de punten 40 tot en met 42 van het bestreden arrest in herinnering heeft gebracht, kunnen partijen volgens artikel 48, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering nog in de repliek en in de dupliek aanbieden hun stellingen nader te bewijzen. Deze bepaling preciseert evenwel dat de vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, dient te worden gemotiveerd. Die verplichting houdt in dat de rechter bevoegd is om de gegrondheid van die motivering te controleren, en dat hij dit aanbod kan afwijzen indien het verzoek niet rechtens genoegzaam is gerechtvaardigd (arrest Gaki-Kakouri/Hof van Justitie, C-243/04 P, EU:C:2005:238, punt 33).
45
In casu moet worden vastgesteld dat reeds tijdens de administratieve procedure over de Aldi-referentieprijs is gediscussieerd, dat in de litigieuze beschikking op deze prijs wordt ingegaan en dat de partijen van meet af aan in de schriftelijke procedure in eerste aanleg hebben gediscussieerd over de draagwijdte en de betekenis van deze prijs, zoals de advocaat-generaal in punt 36 van haar conclusie heeft opgemerkt. Anders dan rekwirantes stellen, ging het dus in geen geval om een nieuw punt dat de Commissie in het kader van haar memorie van dupliek in de procedure heeft aangevoerd.
46
Rekwirantes voeren geen enkel argument aan waaruit blijkt dat zij bij de indiening van hun verzoekschrift of van hun memorie van repliek niet de gelegenheid hadden om het door hen aangehaalde document over te leggen, zodat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het in punt 48 van het bestreden arrest te oordelen dat het betrokken document te laat, namelijk ter terechtzitting, is overgelegd en dit heeft afgewezen.
47
Het tweede onderdeel van het eerste middel mist dus elke grond.
Derde onderdeel van het eerste middel: niet-toelaatbaarverklaring van bijlage C.7 bij de memorie van repliek door het Gerecht
— Argumenten van rekwirantes
48
Met het derde onderdeel van hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijkt heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en hun rechten van verdediging heeft geschonden door bijlage C.7 bij hun memorie van repliek niet-toelaatbaar te verklaren. Ter weerlegging van verschillende argumenten in het verweerschrift van de Commissie waarmee deze betoogt dat rekwirantes in hun verklaringen hebben erkend dat de referentieprijzen samenhingen met de reële prijzen, hebben zij deze bijlage C.7 overgelegd, waaruit volgens hen blijkt dat deze verklaringen in casu irrelevant zijn en uit hun context zijn gerukt.
49
Anders dan het Gerecht in de punten 461 tot en met 470 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, had het zich op basis van de in hun memorie van repliek uiteengezette argumenten over deze kwestie kunnen uitspreken. Meer bepaald vormde bijlage C.7 geen verlengstuk van hun memorie van repliek, bevatte het geen aanvullend middel of argument en werden hierin enkel bewijzen verstrekt ter onderbouwing van de hierin vervatte argumenten.
— Beoordeling door het Hof
50
Voor de ontvankelijkheid van een beroep voor het Gerecht is het noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken. Het verzoekschrift kan weliswaar op specifieke punten worden onderbouwd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde uittreksels uit bijgevoegde stukken, maar een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn die bij het verzoekschrift gevoegd, kan het ontbreken van de essentiële elementen van het juridische betoog, die in het verzoekschrift moeten worden vermeld, niet goedmaken (arrest MasterCard e.a./Commissie, C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
In casu kan worden volstaan met de opmerking dat uit de stukken die in eerste aanleg zijn overgelegd, blijkt dat het Gerecht op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de stelling van rekwirantes dat de Commissie bepaalde verklaringen uit hun context heeft gerukt, niet nader wordt toegelicht in de ingediende memories, aangezien in de memorie van repliek enkel wordt verwezen naar bovengenoemde bijlage C.7, en dat het Gerecht dus onmogelijk aan de hand van de memories van rekwirantes kon bepalen wat zij juist bedoelden.
52
Derhalve mist het derde onderdeel van het eerste middel elke grond.
Vierde onderdeel van het eerste middel: schending van het beginsel van equality of arms
53
Met het vierde onderdeel van hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht om de in de eerste drie onderdelen van het eerste middel uiteengezette redenen het beginsel van equality of arms heeft geschonden door de Commissie toe te staan, nieuwe middelen en argumenten aan te voeren, en tegelijkertijd rekwirantes te verhinderen, op die middelen en bewijzen te antwoorden. Dit vormt een afzonderlijke schending van hun rechten van verdediging, aangezien zij in een zwakkere positie zijn geplaatst dan de Commissie.
54
Aangezien de eerste drie onderdelen van het eerste middel ongegrond zijn, mist de stelling dat het beginsel van equality of arms is geschonden eveneens elke grond.
Vijfde onderdeel van het eerste middel: de vaststelling van de feiten door het Gerecht
— Argumenten van rekwirantes
55
Met het vijfde onderdeel van hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht de feiten niet correct heeft vastgesteld, aangezien het enkel mondelinge vragen heeft gesteld aan de raadsman van rekwirantes, zonder de vragen en de antwoorden in het proces-verbaal te laten optekenen en zonder maatregelen van instructie in de zin van artikel 65 van zijn Reglement voor de procesvoering te gelasten om de belangrijke punten waarbij het ter terechtzitting vraagtekens heeft gezet, nader te onderzoeken.
56
In de punten 203 en 630 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor het eerst twijfels geuit over het waarheidsgehalte van bepaalde argumenten en inlichtingen die rekwirantes hebben verstrekt. Deze twijfels hadden nochtans kunnen worden weggewerkt indien het bij wege van maatregel van instructie had verzocht om documenten over te leggen of getuigenverklaringen had gelast.
57
Door geen maatregelen van instructie te bevelen om bepaalde relevant geachte feiten vast te stellen, heeft het Gerecht dus inbreuk gemaakt op de regels en de beginselen betreffende de bewijslevering en zijn onderzoekplicht geschonden. Aldus heeft het tevens de rechten van verdediging van rekwirantes geschonden.
— Beoordeling door het Hof
58
Om te beginnen staat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend ter beoordeling van het Gerecht of de gegevens betreffende de voorgelegde zaken waarover het beschikt eventueel aanvulling behoeven. De waardering van de bewijskracht van de processtukken maakt deel uit van de soevereine beoordeling van de feiten door het Gerecht, die door het Hof in hogere voorziening niet kan worden getoetst, behoudens in geval van een onjuiste opvatting van de aan het Gerecht overgelegde bewijzen of wanneer de materiële onjuistheid van hetgeen het Gerecht heeft vastgesteld, uit de processtukken blijkt (arrest Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland/Commissie, C-385/07 P, EU:C:2009:456, punt 163 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
59
Voorts tonen de beweringen van rekwirantes, die door de Commissie worden betwist, op zich niet aan dat het Gerecht niet genoeg had aan de antwoorden op de ter terechtzitting gestelde vragen en aan de vervolgens onderzochte stukken om met volledige kennis van zaken uitspraak te doen over de aard van de referentieprijzen. Bijgevolg kan uit deze beweringen niet worden afgeleid dat het Gerecht verplicht was om maatregelen van instructie te bevelen.
60
Wat ten slotte de punten 203 en 630 van het bestreden arrest betreft, kan worden volstaan met de opmerking dat het Gerecht in die punten enkel de beginselen inzake de bewijslast heeft toegepast.
61
Bijgevolg is het vijfde onderdeel van het eerste middel ongegrond.
62
Gelet op een en ander dient het eerste middel ongegrond te worden verklaard.
Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten die verband houden met de economische context van de inbreuk
Argumenten van rekwirantes
63
Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht de door DFFE, Weichert en Chiquita uiteengezette feiten betreffende de aard van de referentieprijzen verkeerd heeft opgevat.
64
Ten eerste merken rekwirantes op dat het Gerecht in de punten 152, 182 en 184 van het bestreden arrest heeft verklaard dat DFFE een gele referentieprijs bekendmaakte, en in punt 232 van dat arrest dat alle invoerders een groene referentieprijs vaststelden, die vervolgens diende als basis voor de vaststelling van een gele referentieprijs. Rekwirantes hebben evenwel in eerste aanleg gepreciseerd dat DFFE enkel een groene referentieprijs bekendmaakte en nooit een gele referentieprijs heeft bekendgemaakt of vastgesteld.
65
Ten tweede heeft het Gerecht met zijn verklaring in punt 232 van het bestreden arrest de aard van de door Weichert bekendgemaakte referentieprijs miskend, aangezien die onderneming slechts een groene referentieprijs vaststelde, die na die van DFFE werd bekendgemaakt. De conclusie van het Gerecht wordt door geen enkel bewijs ondersteund.
66
Ten derde heeft het Gerecht met dezelfde verklaring de feiten die verband houden met de aard van de door Chiquita bekendgemaakte referentieprijs onjuist opgevat, aangezien het bewijsmateriaal aantoont dat de praktijk van Chiquita (en enkel die van Chiquita) erin bestond een gele referentieprijs bekend te maken, op basis waarvan zij een groene referentieprijs vaststelde.
67
Bovendien is er geen enkel bewijs dat de referentieprijs van Chiquita betrekking had op bananen die twee weken later werden verkocht. Deze veronderstelling van de Commissie wordt tegengesproken door de realiteit op de markt en door het bewijsmateriaal in haar dossier. Bijgevolg hadden de in de loop van dezelfde week door DFFE en Chiquita bekendgemaakte referentieprijzen betrekking op verschillende producten.
68
Op basis van deze onjuiste opvatting van de feiten is het Gerecht tot de verkeerde conclusie gekomen dat de groene en de gele referentieprijzen in de praktijk onderling werden omgerekend en dat de referentieprijzen van DFFE, Weichert en Chiquita betrekking hadden op alle bananen die zich in dezelfde week van de rijpingscyclus bevonden. Aangezien de door de Commissie bedoelde prijsafstemming onmogelijk kon plaatsvinden, heeft het Gerecht deze ten onrechte in aanmerking genomen in punt 248 van het bestreden arrest.
69
Bovendien heeft het Gerecht op basis van deze onjuiste opvatting van de feiten in punt 232 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de referentieprijzen gelijk waren aan de reële prijzen en een noodzakelijke voorafgaande voorwaarde vormden om de bananen te kunnen verkopen. Het gebruik van de uitdrukking ‘groene prijs’ suggereert immers dat de invoerders elke donderdag hun reële prijzen aan de klanten bekendmaakten. Zij maakten echter op donderdag slechts hun referentieprijzen bekend en onderhandelden vervolgens met de klant over de reële groene prijs.
Beoordeling door het Hof
70
Om te beginnen blijkt uit het bestreden arrest dat het Gerecht, anders dan rekwirantes stellen, rekening heeft gehouden met de aard van de referentieprijzen, met het verschil ten opzichte van de reële prijzen, met de algemene werking van de markt en met de specifieke kenmerken van de interne procedures van Chiquita, Dole Food en Weichert. Deze verschillende factoren worden immers met name respectievelijk in de punten 143, 144 en 206, 127 en 137 tot en met 142, 150 en volgende, 158 en volgende en 252, 254 en 255 van dat arrest vermeld.
71
Voorts verwijst het Gerecht in de punten 152 en 184 van dat arrest naar een gele prijs van Dole en niet, zoals rekwirantes stellen, naar een gele referentieprijs. De term ‘referentieprijs’ komt evenmin voor in punt 232 van het bestreden arrest.
72
Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van haar conclusie opmerkt, bevat punt 182 van het bestreden arrest bovendien weliswaar een redactionele fout voor zover hierin wordt verwezen naar een ‘gele referentieprijs’, maar kan daaruit niet worden afgeleid dat het Gerecht een en ander door elkaar haalt of de bewijzen onjuist opvat.
73
Ten slotte is het argument dat de bananen van Chiquita en Dole Food, waarvoor de referentieprijzen op dezelfde dag werden bekendgemaakt, niet in dezelfde week werden verkocht en dus niet met elkaar in concurrentie stonden, hoe dan ook niet ter zake dienend en moet het dus worden verworpen.
74
Het feit dat de verkopen niet op hetzelfde tijdstip plaatsvonden, zo dit al zou vaststaan, doet immers hoe dan ook niets af aan de vaststellingen van het Gerecht, die zijn gebaseerd op — in de punten 201 en 220 van het bestreden arrest aangehaalde — bewijsstukken die zijn verstrekt door de betrokken ondernemingen zelf en waaruit blijkt dat de groene en de gele referentieprijs onderling omrekenbaar waren en dat de bepaling van de gele referentieprijzen door Chiquita werd beïnvloed door de evolutie van de door Dole Food bekendgemaakte referentieprijs, zoals Chiquita zelf heeft toegegeven.
75
Gelet op het bovenstaande moet het tweede middel worden afgewezen.
Derde middel: ontoereikende beoordeling van het bewijsmateriaal
Eerste onderdeel van het derde middel: ontbreken van voldoende gronden ter bevestiging van de door de Commissie verrichte berekening van de marktaandelen
— Argumenten van rekwirantes
76
Met het eerste onderdeel van hun derde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen voor zover het heeft geoordeeld dat de Commissie de structuur van de markt correct heeft onderzocht.
77
Zij merken op dat het Gerecht in punt 353 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de Commissie terecht heeft vastgesteld dat Dole Food, Chiquita en Weichert een groot deel van de markt in handen hadden en dat die markt niet door een versnipperd aanbod werd gekenmerkt, en hiermee terecht rekening heeft gehouden. Deze conclusie berust uitsluitend op de door de Commissie verstrekte cijfers betreffende de marktaandelen, waaruit blijkt dat rekwirantes, Chiquita en Weichert samen ongeveer 45 tot 50 % van de verkoop, gemeten in waarde, voor hun rekening namen (punt 345 van het bestreden arrest) en dat deze verkoop, in termen van volume, 40 tot 45 % van het kennelijke verbruik uitmaakte (punt 350 van dat arrest).
78
Rekwirantes hebben in eerste aanleg naar eigen zeggen betoogd dat deze marktaandelen dubbel zo groot zijn als die welke in een onafhankelijk onderzoek zijn vastgesteld. Zij zijn te groot omdat de Commissie volgens hen de verkoop van gele bananen en die van groene bananen in de teller heeft opgeteld, terwijl het cijfer in de noemer was gebaseerd op de invoer, die enkel groene bananen omvatte. Die berekening leidt tot marktaandelen van meer dan 100 %, aangezien bijvoorbeeld de door rekwirantes verkochte gele bananen die zij groen hadden aangekocht bij een andere invoerder, vervat waren in zowel hun verkoop van gele bananen als in de verkoop van groene bananen door de invoerder, terwijl de noemer slechts de verkoop van groene bananen omvat.
79
De Commissie was zich bewust van de moeilijkheden om het marktaandeel van de betrokken ondernemingen op de markt voor verse bananen te schatten. Het Gerecht heeft niettemin uitspraak gedaan op basis van de door de Commissie verstrekte cijfers, zonder om aanvullende inlichtingen te verzoeken of de vermelde problemen te onderzoeken. Het bestreden arrest geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover in punt 352 ervan het betoog van rekwirantes dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen gele en groene bananen is verworpen en de stelling van de Commissie is bevestigd dat voor de berekening van de marktaandelen slechts verse bananen in aanmerking mogen worden genomen.
— Beoordeling door het Hof
80
Zoals de advocaat-generaal in de punten 82 en 83 van haar conclusie heeft opgemerkt, heeft Dole Food in haar memories voor het Gerecht enkel opgemerkt dat de door de Commissie in aanmerking genomen marktaandelen overdreven waren. Zij heeft met name niet opgemerkt dat sommige bananen tweemaal werden meegeteld doordat invoerders onderling groene bananen verkochten, maar heeft de Commissie enkel in een voetnoot verweten dat zij de verkoop van gele bananen en die van groene bananen heeft opgeteld.
81
Voorts heeft Dole Food ter terechtzitting voor het Hof toegegeven dat zij het in haar memories vervatte betoog niet verder heeft uitgediept ter terechtzitting voor het Gerecht.
82
Bijgevolg is dat punt voor het Gerecht niet voldoende duidelijk naar voren gebracht, zodat het Gerecht niet kan worden verweten dat het dit in het bestreden arrest niet verder heeft onderzocht.
83
Volgens vaste rechtspraak houdt de op het Gerecht rustende verplichting om zijn arresten te motiveren immers niet in dat het elk argument van de verzoeker gedetailleerd moet beantwoorden, met name wanneer het argument onvoldoende duidelijk en nauwkeurig is (arrest FIAMM e.a./Raad en Commissie, C-120/06 P en C-121/06 P, EU:C:2008:476, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
84
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het derde middel ongegrond worden verklaard.
Tweede en derde onderdeel van het derde middel: geen nauwkeurige vaststelling van de aspecten van het voorafgaande prijsoverleg en van de prijsfactoren die een beperking van de mededinging vormen
— Argumenten van rekwirantes
85
Met het tweede onderdeel van hun derde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 261 van het bestreden arrest vast te stellen dat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of een uitwisseling van informatie een mededingingsbeperkende strekking heeft, niet hoeft aan te geven welke van de besproken onderwerpen een dergelijke strekking hebben.
86
Rekwirantes merken op dat zij voor het Gerecht hebben betoogd dat de beschrijving in de litigieuze beschikking van de onderwerpen waarop het voorafgaande prijsoverleg betrekking had, te algemeen was om te kunnen concluderen dat zij hun toekomstige marktgedrag met zekerheid konden bepalen, en om te kunnen nagaan of de door de Commissie verrichte evaluatie correct was. Voorts vormt de frequentie of de regelmaat waarmee informatie wordt uitgewisseld een belangrijke factor bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze uitwisseling, zodat het absoluut noodzakelijk was dat de Commissie, ter bepaling van deze frequentie of deze regelmaat, precies aangaf welke onderwerpen worden geacht onder de inbreuk te vallen.
87
Voor zover het Gerecht deze argumenten heeft verworpen op grond van de overweging dat de Commissie geen uitputtende lijst hoefde vast te stellen van factoren die als ongeoorloofd dienen te worden beschouwd in de betrokken sector, is het eraan voorbijgegaan dat niet alle gesprekken over factoren die relevant kunnen zijn voor de vaststelling van de prijs, voldoende schadelijk zijn om te kunnen worden geacht een mededingingsbeperkende strekking te hebben. Voorts is daarmee niet geantwoord op het argument dat een uitputtende lijst moet worden vastgesteld om een onderneming in staat te stellen na te gaan of de redenering van de Commissie, bijvoorbeeld met betrekking tot de frequentie van de gesprekken die zij laakbaar acht, goed onderbouwd is.
88
Met het derde onderdeel van hun derde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht tevens blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door in de punten 265, 266 en 376 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie voldoende nauwkeurig heeft beschreven voor welke prijsfactoren de uitwisseling van informatie een mededingingsbeperkende strekking heeft.
89
Zij merken op dat de uitwisseling van informatie over volumes volgens de litigieuze beschikking geen deel uitmaakte van de hun ten laste gelegde inbreuk, terwijl de door de Commissie in haar verweerschrift voor het Gerecht verstrekte gedetailleerde beschrijving van de gesprekken die de inbreuk vormden, deze informatie omvatte.
90
In bovengenoemde punten van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat uit de overwegingen 136, 149 en 185 van de litigieuze beschikking blijkt dat deze gesprekken over volumes geen deel uitmaakten van het laakbare gedrag, aangezien deze gesprekken vóór het voorafgaande prijsoverleg hebben plaatsgevonden. Deze vaststelling is echter onjuist, aangezien in die overwegingen zelf wordt aangegeven dat de uitwisseling van informatie over volumes op hetzelfde ogenblik plaatsvond als die gesprekken. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, blijkt dus niet duidelijk uit de litigieuze beschikking dat deze gesprekken geen deel uitmaakten van het voorafgaande prijsoverleg.
91
Voorts blijkt niet duidelijk dat de Commissie de informele gesprekken die handelden over de industrie in het algemeen, als een onderdeel van de inbreuk heeft beschouwd. Het Gerecht heeft meer bepaald niet onderzocht of dat specifieke onderwerp welbewust is weggelaten uit de lijst van zogenaamd ongeoorloofde onderwerpen die de Commissie heeft vastgesteld.
92
De conclusie van het Gerecht berust dus op een verdraaiing van de litigieuze beschikking en van het verweerschrift van de Commissie. Doordat deze onderwerpen niet waren gespecificeerd, hebben rekwirantes niet kunnen nagaan of de redenering van de Commissie over bepaalde gedragingen die een mededingingsbeperkende strekking zouden hebben en over de vaststelling van de frequentie van de gesprekken correct is.
— Beoordeling door het Hof
93
Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet zij de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Wat meer in het bijzonder de motivering van individuele besluiten betreft, heeft de verplichting tot motivering niet alleen tot doel om de rechter de mogelijkheid te bieden toezicht uit te oefenen, maar ook om de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of het besluit eventueel een gebrek vertoont op grond waarvan de geldigheid ervan kan worden betwist (arrest Ziegler/Commissie, C-439/11 P, EU:C:2013:513, punt 115 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
94
Voorts moet de vereiste motivering worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de betrokken handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten van de handeling of andere personen die daardoor rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Ziegler/Commissie, EU:C:2013:513, punt 116 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
95
In casu heeft het Gerecht om te beginnen in de punten 253 tot en met 255 van het bestreden arrest de verklaringen van de betrokken ondernemingen betreffende de in het kader van het voorafgaande prijsoverleg uitgewisselde informatie aangehaald.
96
In punt 256 van dat arrest is het tot de conclusie gekomen dat de Commissie twee soorten informatie heeft genoemd, namelijk de prijsfactoren, dat wil zeggen de factoren die relevant waren voor de vaststelling van de referentieprijzen voor de volgende week, en de prijstendensen en de aanwijzingen over de referentieprijzen voor de volgende week die vóór de vaststelling van deze referentieprijzen bestonden.
97
Voorts heeft het Gerecht in de punten 262 tot en met 264 van het bestreden arrest opgemerkt dat de gesprekken volgens de verklaringen van rekwirantes handelden over factoren die de verhouding tussen vraag en aanbod bepaalden, alsook over de marktvoorwaarden en de evolutie van de prijzen.
98
Ten slotte heeft het Gerecht in de punten 266 en 376 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirantes niet opkwamen tegen de vaststelling van de Commissie dat de gegevens betreffende de invoervolumes niet aan bod waren gekomen tijdens het voorafgaande prijsoverleg.
99
In die omstandigheden heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, voldoende nauwkeurig heeft aangegeven welk gedrag zij laakbaar achtte, en dus haar motiveringsplicht is nagekomen.
100
Meer bepaald heeft het Gerecht in punt 261 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat artikel 253 EG de Commissie niet de verplichting oplegt om in de bestreden beschikking een uitputtende lijst van factoren op te nemen waarover concurrenten geen informatie mogen uitwisselen.
101
Bijgevolg moeten het tweede en het derde onderdeel van het derde middel ongegrond worden verklaard.
Vierde onderdeel van het derde middel: verantwoordelijkheid van de werknemers die bij het voorafgaande prijsoverleg betrokken waren
102
Met het vierde onderdeel van hun derde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet hun argument te onderzoeken dat de werknemers van Chiquita en DFFE geen belangrijke informatie over de door de referentieprijzen gevolgde tendensen mochten uitwisselen omdat zij niet de eindbevoegdheid bezaten om die prijzen vast te stellen, wat de Commissie volgens hen niet heeft betwist. Huns inziens betekent dit dat die gesprekken, in hun geheel beschouwd, de onzekerheid niet voldoende konden verminderen om een onderlinge afstemming van de referentieprijzen mogelijk te maken. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, hebben zij dus niet enkel betoogd dat het gedrag van de werknemers die bij deze gesprekken betrokken waren niet aan de betrokken vennootschappen kon worden toegerekend.
103
Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, berust het betoog van rekwirantes op een verkeerde lezing van het bestreden arrest, aangezien het Gerecht in de punten 578 tot en met 582 van dat arrest uitvoerig is ingegaan op hun argumenten betreffende de verantwoordelijkheid van de betrokken werknemers.
104
Bijgevolg mist het vierde onderdeel van het derde middel elke grond.
Vijfde onderdeel van het derde middel: vaststelling dat het voorafgaande prijsoverleg een mededingingsbeperkende strekking had
— Argumenten van rekwirantes
105
Met het vijfde onderdeel van hun derde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht de feiten juridisch verkeerd heeft gekwalificeerd door te oordelen dat het voorafgaande prijsoverleg een mededingingsbeperkende strekking had. Volgens hen kon de informatie-uitwisseling die heeft plaatsgevonden de onzekerheid over de gedragslijn die de betrokken ondernemingen voornemens waren te volgen ten aanzien van de vaststelling van de reële prijzen niet wegnemen.
106
Het voorafgaande prijsoverleg werd immers gevoerd door werknemers die niet verantwoordelijk waren voor de vaststelling van de referentieprijzen. Voorts konden deze gesprekken de onzekerheid over de reële prijzen niet verminderen, aangezien zij betrekking hadden op de tendensen die de referentieprijzen vertoonden. Alle op de markt actieve ondernemingen die betrokken waren bij het onderzoek van de Commissie hebben verklaard dat de referentieprijzen sterk afweken van de reële prijzen. Verder heeft de Commissie met betrekking tot hetzelfde soort informatie-uitwisseling waarbij twee andere ondernemingen betrokken waren, geen mededingingsbeperkende strekking vastgesteld.
107
In de punten 540, 541, 548 en 549 van het bestreden arrest heeft het Gerecht deze argumenten verworpen. Daarbij is het ten onrechte ervan uitgegaan dat rekwirantes het bewijs dienden te leveren dat de informatie-uitwisseling de onzekerheid over de evolutie van de reële prijzen niet kon wegnemen. Het staat echter aan de Commissie om te bewijzen dat de informatie-uitwisseling een inbreuk vormt. Volgens de rechtspraak volstaat het feit dat de uitwisseling van informatie een zekere invloed op de prijzen kan hebben niet om aan te tonen dat deze een mededingingsbeperkende strekking heeft. De Commissie heeft dit niet kunnen bewijzen, aangezien er geen betrouwbaar verband bestaat tussen de bewegingen van de referentieprijs en die van de reële prijs.
108
Voor zover het Gerecht het op de verklaringen van een andere onderneming gebaseerde argument van rekwirantes hebben verworpen op grond van de overweging in punt 516 van het bestreden arrest dat ‘de verklaringen van deze onderneming moeten worden beoordeeld in de context waarin zij zijn afgelegd[, en dat h]et […] meer bepaald [gaat] om verklaringen van een adressaat van de mededeling van punten van bezwaar die het ten laste gelegde mededingingsverstorende gedrag betwist’, stellen rekwirantes dat het Gerecht het beginsel van het vermoeden van onschuld heeft geschonden en voorbij is gegaan aan het feit dat de bewijslast op de Commissie rust.
109
Ten slotte betogen rekwirantes dat het voorafgaande prijsoverleg over de prijsfactoren de onzekerheid over het beoogde gedrag van de betrokken ondernemingen niet kon wegnemen. Zij merken meer bepaald op dat het Gerecht heeft vastgesteld dat de uitgewisselde informatie over de industrie in het algemeen ‘onbelangrijk’ was, dat de uitwisseling van informatie over volumes volgens de litigieuze beschikking geen deel uitmaakte van de inbreuk en dat het Gerecht heeft geoordeeld dat de weersomstandigheden publieke informatie vormden die uit andere bronnen kon worden verkregen.
110
Voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat het voorafgaande prijsoverleg niettemin inzicht verschafte over het standpunt van de concurrenten over die factoren, betogen rekwirantes dat de uitwisseling van standpunten over de weersomstandigheden in het licht van de relevante rechtspraak niet kan worden geacht een mededingingsbeperkende strekking te hebben, aangezien dergelijke gesprekken zo weinig met de vaststelling van de reële prijzen te maken hebben dat zij de onzekerheid niet kunnen verminderen en niet de mogelijkheid bieden om de prijzen van die producten onderling af te stemmen.
— Beoordeling door het Hof
111
Vastgesteld zij dat rekwirantes, anders dan de Commissie stelt, het Hof niet louter verzoeken om de feiten opnieuw te beoordelen, maar betogen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dit onderdeel is dus ontvankelijk.
112
Ten gronde zij eraan herinnerd dat overeenkomsten, besluiten van een ondernemersvereniging of onderling afgestemde feitelijke gedragingen slechts onder het in artikel 81, lid 1, EG geformuleerde verbod vallen indien zij ‘ertoe strekken of ten gevolge hebben’ dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
113
Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat bepaalde vormen van coördinatie tussen ondernemingen de mededinging in die mate nadelig beïnvloeden dat de gevolgen ervan niet meer hoeven te worden onderzocht (arrest CB/Commissie, C-67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
114
Die rechtspraak is ingegeven door het feit dat bepaalde vormen van coördinatie tussen ondernemingen naar hun aard kunnen worden geacht schadelijk te zijn voor de goede werking van de normale mededinging (arrest CB/Commissie, EU:C:2014:2204, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
115
Zo staat vast dat bepaalde kartelafspraken, zoals die welke tot horizontale prijsbepaling door kartels leiden, beschouwd kunnen worden als afspraken die een zodanig groot risico inhouden dat inzonderheid de prijs, de hoeveelheid en de kwaliteit van de producten en diensten negatief zullen worden beïnvloed dat het voor de toepassing van artikel 81, lid 1, EG overbodig is om aan te tonen dat zij concrete effecten op de markt hebben. De ervaring leert namelijk dat dergelijke gedragingen leiden tot productieverminderingen en prijsstijgingen, waardoor de middelen inefficiënt worden ingezet, hetgeen inzonderheid de consumenten schaadt (arrest CB/Commissie, EU:C:2014:2204, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
116
Wanneer uit de analyse van een bepaalde vorm van coördinatie tussen ondernemingen evenwel niet blijkt dat de mededinging daardoor in voldoende mate wordt verstoord, moeten de gevolgen ervan worden onderzocht en kan dit gedrag slechts vallen onder artikel 81, lid 1, EG indien alle factoren waaruit blijkt dat de mededinging daadwerkelijk merkbaar is verhinderd, beperkt of vervalst, aanwezig zijn (zie in die zin arrest CB/Commissie, EU:C:2014:2204, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
117
Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de beoordeling of een bepaalde vorm van coördinatie tussen ondernemingen de mededinging in die mate nadelig beïnvloedt dat zij kan worden geacht een mededingingsbeperkende ‘strekking’ in de zin van artikel 81, lid 1, EG te hebben, met name worden gelet op de doelstellingen ervan, alsook op de economische en juridische context. Bij de beoordeling van die context moet ook rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en met de wijze waarop de betrokken markt of markten daadwerkelijk functioneren en gestructureerd zijn (zie in die zin arrest CB/Commissie, EU:C:2014:2204, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
118
Voorts hoeven de bedoelingen van de partijen weliswaar niet in aanmerking te worden genomen bij het onderzoek of een bepaalde vorm van coördinatie tussen ondernemingen een beperkende werking heeft, maar niets belet de mededingingsautoriteiten of de nationale rechter en de Unierechter om daarmee rekening te houden (zie in die zin arrest CB/Commissie, EU:C:2014:2204, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
119
Wat meer bepaald de uitwisseling van informatie tussen concurrenten betreft, zij eraan herinnerd dat de criteria coördinatie en samenwerking, die voorwaarden zijn om te kunnen spreken van onderling afgestemde feitelijke gedragingen, dienen te worden verstaan in het licht van de grondgedachte van de mededingingsvoorschriften van het Verdrag dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren (arrest T-Mobile Netherlands e.a., C-8/08, EU:C:2009:343, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
120
Deze eis van zelfstandigheid ontneemt de ondernemer weliswaar niet het recht om zijn beleid op een intelligente manier aan het vastgestelde of verwachte gedrag van zijn concurrenten aan te passen, maar staat onverbiddelijk in de weg aan ieder al dan niet rechtstreeks contact tussen ondernemers waardoor het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed of waardoor deze wordt geïnformeerd over beslissingen of afwegingen met betrekking tot het eigen marktgedrag, wanneer dit contact tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die — gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte van de ondernemingen, hun aantal en de omvang van de betrokken markt — niet met de normale voorwaarden op die markt overeenkomen (arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
121
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat de uitwisseling van informatie tussen concurrenten in strijd kan zijn met de mededingingsregels wanneer zij de onzekerheid over de werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt en als gevolg daarvan de mededinging tussen ondernemingen beperkt (arresten Thyssen Stahl/Commissie, C-194/99 P, EU:C:2003:527, punt 86, en T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
122
Meer bepaald moet een uitwisseling van informatie die de onzekerheid van de betrokkenen kan wegnemen over het tijdstip waarop, de mate waarin en de wijze waarop de betrokken ondernemingen hun marktgedrag zullen aanpassen, worden geacht ertoe te strekken de mededinging te beperken (zie in die zin arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 41).
123
Voorts kunnen onderling afgestemde feitelijke gedragingen een mededingingsbeperkende strekking hebben ook al houden zij geen rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen. Uit de bewoordingen van artikel 81, lid 1, EG kan immers niet worden afgeleid dat alleen onderling afgestemde feitelijke gedragingen die rechtstreekse gevolgen hebben voor de door de eindgebruiker betaalde prijs verboden zijn (zie in die zin arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 36).
124
Integendeel, uit artikel 81, lid 1, sub a, EG volgt dat onderling afgestemde feitelijke gedragingen een mededingingsbeperkende strekking kunnen hebben indien zij ‘rechtstreeks of zijdelings […] de aan- of verkoopprijzen of […] andere contractuele voorwaarden [bepalen]’ (arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 37).
125
Hoe dan ook is artikel 81 EG, zoals ook de overige mededingingsregels van het Verdrag, niet uitsluitend bedoeld om de rechtstreekse belangen van de concurrenten of van de consumenten te beschermen, maar om de structuur van de markt en daarmee de mededinging als zodanig veilig te stellen. Bijgevolg hoeven onderling afgestemde feitelijke gedragingen geen rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen te houden om te kunnen vaststellen dat zij een mededingingsbeperkende strekking hebben (arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punten 38 en 39).
126
Ten slotte zij eraan herinnerd dat het begrip onderling afgestemde feitelijke gedragingen, zoals uit de bewoordingen van artikel 81, lid 1, EG blijkt, behalve de afstemming tussen de betrokken ondernemingen een daarop volgend marktgedrag en een causaal verband tussen beide vereist (arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
127
Dienaangaande heeft het Hof overwogen dat, behoudens door de betrokken ondernemers te leveren tegenbewijs, moet worden vermoed dat de ondernemingen die aan de afstemming deelnemen en op de markt actief blijven, bij de bepaling van hun gedrag op deze markt rekening houden met de informatie die zij met hun concurrenten hebben uitgewisseld. Het Hof heeft meer in het bijzonder vastgesteld dat dergelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen ook onder artikel 81, lid 1, EG vallen wanneer mededingingsbeperkende gevolgen op de markt ontbreken (arrest T-Mobile Netherlands e.a., EU:C:2009:343, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
128
In casu heeft het Gerecht in de punten 442 tot en met 585 van het bestreden arrest de argumenten van rekwirantes betreffende de relevantie van de referentieprijzen voor de bananensector en de verantwoordelijkheid van de bij het voorafgaande prijsoverleg betrokken werknemers van Dole Food onderzocht.
129
Zoals de advocaat-generaal in de punten 115 en 116 van haar conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de zeer uitvoerige vaststellingen van het Gerecht, ten eerste, dat rekwirantes en andere ondernemingen die actief zijn in de bananensector bilaterale gesprekken hebben gevoerd alvorens hun prijzen te stellen, en dat zij in het kader daarvan hun referentieprijzen en bepaalde prijstendensen hebben besproken. Voorts wordt deze vaststelling van het Gerecht niet betwist door rekwirantes.
130
Ten tweede heeft het Gerecht in punt 574 van het bestreden arrest vastgesteld dat de referentieprijzen relevant waren voor de betrokken markt, aangezien zij minstens dienden als marktsignalen, markttendensen en/of indicaties van de voorziene ontwikkeling van de bananenprijs en belangrijk waren voor de bananenhandel en de verkregen prijzen, en de reële prijzen voor bepaalde transacties rechtstreeks gekoppeld was aan de referentieprijzen.
131
Ten derde heeft het Gerecht in punt 580 van het bestreden arrest vastgesteld dat de werknemers van Dole die bij het voorafgaande prijsoverleg betrokken waren, aan de interne prijsvergaderingen deelnamen.
132
Voorts berusten deze vaststellingen van het Gerecht grotendeels op verklaringen van Dole Food en hebben rekwirantes niet opgeworpen dat het Gerecht de feiten onjuist voorstelt.
133
In die omstandigheden heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat in casu is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het in punt 127 van het onderhavige arrest genoemde vermoeden, zodat rekwirantes het Gerecht niet kunnen verwijten dat het de beginselen die de bewijslast beheersen en het vermoeden van onschuld heeft geschonden.
134
Hieruit volgt tevens dat het Gerecht, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, kon oordelen, zoals het in de punten 553 en 585 van het bestreden arrest heeft gedaan, dat de Commissie mocht concluderen dat het voorafgaande prijsoverleg, voor zover het ieder van de deelnemers de mogelijkheid bood om de onzekerheid over het mogelijke gedrag van de concurrenten te beperken, tot doel had concurrentievoorwaarden te creëren die niet met de normale marktvoorwaarden overeenstemden en dus heeft geleid tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekten de mededinging te beperken in de zin van artikel 81 EG.
135
Bijgevolg moet het vijfde onderdeel van het derde middel en dus dat middel in zijn geheel worden afgewezen.
Vierde middel: onjuiste berekening van de geldboete
Eerste onderdeel van het vierde middel: inaanmerkingneming van de verkoop van vennootschappen die niet bij de vermeende inbreuk waren betrokken
— Argumenten van rekwirantes
136
Met het eerste onderdeel van hun vierde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht zich heeft vergist voor zover het bij de berekening van de geldboete onder meer verkopen heeft meegeteld van dochterondernemingen van Dole Food die niet bij de vastgestelde inbreuk betrokken waren.
137
Zij wijzen erop dat DFFE volgens de mededeling van punten van bezwaar en de litigieuze beschikking de enige vennootschap was die aan de inbreuk heeft deelgenomen. Dole Food was niet bij de inbreuk betrokken en werd slechts als moedermaatschappij aansprakelijk gesteld. In de punten 619 tot en met 623 van het bestreden arrest heeft het Gerecht echter verklaard dat de inbreuk is gepleegd door Dole Food, dat de stelling dat haar dochterondernemingen autonoom optraden is aangevoerd in het kader van het betoog dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen groene en gele bananen, en dat deze stelling irrelevant en hoe dan ook ongefundeerd is.
138
Met deze vaststelling heeft het Gerecht het argument van rekwirantes dat geen geldboeten kunnen worden opgelegd die zijn berekend op basis van de verkoop van bananen door vennootschappen van de Dole-groep die niet aan de inbreuk hebben deelgenomen en die bananen van DFFE hebben doorverkocht, verkeerd uitgelegd. De geldboete is dus ten onrechte gebaseerd op verkopen die zijn verricht door andere dochterondernemingen van Dole Food.
— Beoordeling door het Hof
139
Zoals de advocaat-generaal in punt 134 van haar conclusie heeft opgemerkt, berust het betoog van Dole Food op een onjuiste lezing van de vaste rechtspraak van het Hof inzake de aansprakelijkheid van moedermaatschappijen voor inbreuken op de mededingingsregels die door hun 100 %-dochterondernemingen zijn gepleegd.
140
Volgens die rechtspraak omvat het begrip onderneming elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm van die entiteit en de wijze waarop deze wordt gefinancierd. Onder dit begrip moet een economische eenheid worden verstaan, ook al wordt deze eenheid uit juridisch oogpunt door verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen gevormd. Wanneer een dergelijke economische entiteit de mededingingsregels overtreedt, moet zij in overeenstemming met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid de verantwoordelijkheid daarvoor dragen (arrest Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie en Commissie/Alliance One International e.a., C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:479, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
141
Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) bepaalt dat de Commissie geldboetes kan opleggen aan ondernemingen wanneer zij inbreuk maken op artikel 81 EG, met dien verstande dat de geldboete voor elke bij de inbreuk betrokken onderneming niet groter mag zijn dan 10 % van de totale omzet die in het voorafgaande boekjaar is behaald.
142
Deze bepaling beoogt met name te verzekeren dat voldoende afschrikkende werking van de geldboete uitgaat, wat rechtvaardigt dat rekening wordt gehouden met de omvang en de economische macht van de betrokken onderneming, dat wil zeggen met de totale middelen van de inbreukmaker (zie in die zin arrest Lafarge/Commissie, C-413/08 P, EU:C:2010:346, punt 102 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
143
Het streven om ervoor te zorgen dat de geldboete voldoende afschrikkende werking heeft, rechtvaardigt namelijk dat rekening wordt gehouden met de financiële capaciteit van de onderneming waaraan een sanctie wordt opgelegd (zie arrest Lafarge/Commissie, EU:C:2010:346, punt 104).
144
De Commissie moet dus in elk concreet geval met inachtneming van de context en de doeleinden van de bij verordening nr. 1/2003 ingestelde sanctieregeling beoordelen wat de beoogde weerslag op de betrokken onderneming is, rekening houdend met de omzet die de werkelijke economische situatie van die onderneming ten tijde van de inbreuk weerspiegelt (arrest Britannia Alloys & Chemicals/Commissie, C-76/06 P, EU:C:2007:326, punt 25).
145
Volgens vaste rechtspraak van het Hof mag bij de vaststelling van de geldboete zowel rekening worden gehouden met de totale omzet van de onderneming, die — zij het ook bij benadering en onvolkomen — een aanwijzing voor haar omvang en economische macht vormt, als met het deel van deze omzet dat is behaald met de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, en dat dus een aanwijzing vormt voor de omvang van de inbreuk (arresten Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80–103/80, EU:C:1983:158, punt 121; Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P–C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punt 243, en Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, C-397/03 P, EU:C:2006:328, punt 100).
146
Volgens de rechtspraak van het Hof geeft artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 de Commissie weliswaar een ruime beoordelingsmarge, maar beperkt het de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid door de invoering van objectieve criteria waaraan de Commissie zich moet houden. Zo geldt een absolute en becijferbare bovengrens voor de geldboete die aan een onderneming kan worden opgelegd, zodat de maximumboete die aan een bepaalde onderneming kan worden opgelegd, vooraf kan worden bepaald. Voorts wordt de uitoefening van deze beoordelingsbevoegdheid ook beperkt door de gedragsregels die de Commissie zichzelf heeft opgelegd (zie in die zin arrest Schindler Holding e.a./Commissie, C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 58).
147
Dienaangaande bepaalt punt 13 van de richtsnoeren dat ‘[de Commissie,][o]m het basisbedrag van de op te leggen boete vast te stellen[,] zal […] uitgaan van de waarde van de op de desbetreffende geografische markt in de EER verkochte goederen of diensten van de onderneming die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk’. In punt 6 van de richtsnoeren wordt gepreciseerd dat ‘[d]e combinatie van de waarde van de verkopen in verband met de inbreuk en de duur [ervan] als een geschikte maatstaf [wordt] beschouwd waarin zowel de economische impact van de inbreuk tot uiting komt als het relatieve gewicht van elke onderneming die aan de inbreuk heeft deelgenomen’.
148
Hieruit volgt dat punt 13 van de richtsnoeren beoogt, als uitgangspunt voor de berekening van de aan een onderneming op te leggen geldboete een bedrag te nemen dat het economische belang van de inbreuk en het relatieve aandeel van deze onderneming daarin weerspiegelt. Hoewel het begrip ‘waarde van de verkopen’ als bedoeld in dat punt 13 zeker niet zo ruim kan worden opgevat dat het ook de verkopen van de onderneming in kwestie omvat die niet, rechtstreeks of indirect, binnen het bestek van de verweten mededingingsregeling vallen, zou het dus niettemin strijdig zijn met het doel van deze bepaling indien dit begrip aldus zou worden uitgelegd dat het enkel ziet op de omzet uit verkopen waarvan is vastgesteld dat zij daadwerkelijk door dit kartel beïnvloed zijn (arrest Team Relocations e.a./Commissie, C-444/11 P, EU:C:2013:464, punt 76).
149
Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat het deel van de totale omzet dat afkomstig is uit de verkoop van de producten waarop de inbreuk betrekking heeft, het meest geschikt is om de economische impact van de inbreuk tot uiting te brengen (arrest Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 59).
150
In casu heeft het Gerecht dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 622 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet kan worden verweten dat zij bij de vaststelling van de waarde van de door de onderneming verkochte goederen of diensten in de zin van punt 13 van de richtsnoeren die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk, rekening heeft gehouden met het bedrag van de verkoop van gele bananen door andere vennootschappen — dan DFFE — van de groep waarvan Dole de hoofdmoedermaatschappij is.
151
Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het vierde middel te worden afgewezen.
Tweede onderdeel van het vierde middel: dubbeltelling van bepaalde verkopen
— Argumenten van rekwirantes
152
Met het tweede onderdeel van hun vierde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht de geldboete verkeerd heeft berekend door dezelfde bananen tweemaal mee te tellen. De gehanteerde omzet omvat immers de verkoop van bananen door DFFE aan een derde onderneming en de verkoop van diezelfde bananen door een andere dochteronderneming van Dole Food, die deze van die derde onderneming heeft gekocht.
153
In punt 630 van het bestreden arrest heeft het Gerecht dit argument verworpen en in dat verband de juistheid van de cijfers betwist, terwijl de Commissie nooit twijfels heeft geuit dienaangaande en zelfs heeft erkend dat het dat punt niet heeft onderzocht. Hoe dan ook had het Gerecht gebruik moeten maken van zijn onderzoeksbevoegdheden indien het op dat vlak twijfels koesterde.
154
Voorts heeft het Gerecht geoordeeld dat die verkoop niet viel onder de uitzondering die ertoe strekt om dubbeltellingen te vermijden, aangezien bovengenoemde derde onderneming niet behoorde tot de adressaten van de litigieuze beschikking. Dat neemt evenwel geenszins weg dat de verkoop van dezelfde bananen tweemaal is meegeteld bij de berekening van de geldboete. In punt 452 van de litigieuze beschikking staat overigens niets dat erop wijst dat de wens om dubbeltellingen te vermijden enkel betrekking had op de verkoop van bananen door een van de adressaten van de litigieuze beschikking aan een andere adressaat van deze beschikking.
— Beoordeling door het Hof
155
Uit de in de punten 140 tot en met 149 van dit arrest aangehaalde rechtspraak blijkt dat het bedrag van de op te leggen sanctie moet worden bepaald op basis van de omzet van de betrokken onderneming.
156
Het wordt niet betwist dat de verkoop van bananen door een van de dochterondernemingen van Dole Food aan een derde onderneming die niet betrokken is bij de mededingingsregeling bijdraagt aan de omzet van de onderneming en dat, wanneer een andere dochteronderneming van Dole Food deze bananen koopt van die derde onderneming om ze vervolgens aan detailhandelaars door te verkopen, deze tweede verkoop eveneens bijdraagt aan deze omzet.
157
Voorts blijkt, anders dan rekwirantes stellen, ondubbelzinnig uit punt 452 van de litigieuze beschikking dat enkel de verkoop van verse bananen aan andere adressaten van deze beschikking van de dubbeltelling waren uitgesloten.
158
Zoals de Commissie terecht heeft gesteld en zoals de advocaat-generaal in punt 145 van haar conclusie heeft opgemerkt, valt uit het betoog van rekwirantes niet op te maken van welke onjuiste rechtsopvatting het Gerecht blijk zou hebben gegeven, zodat het tweede onderdeel van het vierde middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
159
Derhalve moet dit middel worden afgewezen.
160
Gelet op een en ander moet de hogere voorziening worden afgewezen.
Kosten
161
Krachtens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwirantes in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten. Daar zij de hogere voorziening gezamenlijk hebben ingesteld, moeten zij hoofdelijk in de kosten worden verwezen.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart:
- 1)
De hogere voorziening wordt afgewezen.
- 2)
Dole Food Company, Inc. en Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG, worden hoofdelijk verwezen in de kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑03‑2015
Conclusie 11‑12‑2014
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-286/13 P1.
Dole Food Company, Inc.
en
Dole Fresh Fruit Europe OHG
tegen
Europese Commissie
Inhoud
- I —
Inleiding
- II —
Achtergrond van het geding
- III —
Procedure voor het Hof en conclusies van partijen
- IV —
Beoordeling van de hogere voorziening
- A —
Eerste middel: procedurefouten
- 1.
Ontvankelijkheid van de door de Commissie in eerste aanleg aangevoerde argumentatie (eerste onderdeel van het eerste middel)
- 2.
Ontvankelijkheid van de door Dole in eerste aanleg aangevoerde bewijsmiddelen (tweede en derde onderdeel van het eerste middel)
- a)
Overlegging van stukken ter terechtzitting (tweede onderdeel van het eerste middel)
- b)
Niet-ontvankelijkheid van een bijlage bij de repliek van Dole (derde onderdeel van het eerste middel)
- c)
Tussenconclusie
- 3.
Beginsel van ‘equality of arms’ (vierde onderdeel van het eerste middel)
- 4.
Verwijt van gebrekkige vaststelling van de feiten door het Gerecht (vijfde onderdeel van het eerste middel)
- B —
Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten
- C —
Derde middel: ‘ontoereikende beoordeling van het bewijsmateriaal’ door het Gerecht
- 1.
Marktstructuur en marktpositie van de betrokken ondernemingen — de rol van gele en groene bananen bij de berekening van marktaandelen (eerste onderdeel van het derde middel)
- 2.
Beschrijving van de informatie-uitwisseling tussen de karteldeelnemers (tweede, derde en vierde onderdeel van het derde middel)
- a)
Juridische eisen waaraan de motivering van de litigieuze beschikking moet voldoen (tweede en derde onderdeel van het derde middel)
- b)
Het argument van Dole dat de bij de informatie-uitwisseling betrokken medewerkers niet zelf verantwoordelijk waren voor de vaststelling van referentieprijzen (vierde onderdeel van het derde middel)
- 3.
Begrip ‘mededingingsbeperkende strekking’ (vijfde onderdeel van het derde middel)
- a)
Relevante juridische criteria
- b)
Toepassing van de relevante juridische criteria op het concrete geval
- —
Aard en inhoud van de informatie-uitwisseling
- —
Frequentie en geregeld karakter van de informatie-uitwisseling
- —
Marktstructuur
- —
Samenvatting
- 4.
Tussenconclusie
- D —
Vierde middel: berekening van de geldboete
- 1.
Eerste onderdeel van het vierde middel: meetelling van de verkopen van niet bij het kartel betrokken dochterondernemingen van Dole
- 2.
Tweede onderdeel van het vierde middel: dubbeltelling van dezelfde verkopen
- E —
Samenvatting
- V —
Kosten
- VI —
Conclusie
I — Inleiding
1.
Er is nauwelijks een andere vrucht die in de loop der jaren op Europees niveau aanleiding was voor zulke hardnekkige en veelvuldige juridische geschillen als de banaan2.. In de onderhavige zaak moet het Hof van Justitie zich na ruim 30 jaar3. opnieuw over een aantal mededingingsrechtelijke kwesties rond de banaan buigen.
2.
Deze kwesties spelen tegen de achtergrond van een ‘bananenkartel’, waarvan de deelnemers zich in verschillende lidstaten van de Europese Unie schuldig hebben gemaakt aan onderling afgestemde mededingingsverstorende gedragingen. De Europese Commissie heeft bij beschikking van 15 oktober 20084. tegen een aantal karteldeelnemers miljoenenboetes opgelegd wegens schending van artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU). Nadat hun beroep tegen deze beschikking in eerste aanleg is afgewezen, leggen Dole Food Company, Inc. en Dole Fresh Fruit Europe OHG5. hun zaak thans in hogere voorziening voor aan het Hof.
3.
Centraal staat de vraag of gele en groene bananen ‘over één kam mogen worden geschoren’ wanneer het erom gaat de structuur van de markt en de positie en het gedrag van de betrokken ondernemingen op de betrokken markt te beoordelen. Deze vraag rijst keer op keer in uiteenlopende contexten en vormt de rode draad van de procedure in hogere voorziening. Dole is van mening dat het Gerecht onvoldoende rekening heeft gehouden met haar desbetreffende argumenten tegen de beschikking van de Commissie en de feiten onjuist heeft opgevat. Daarnaast voert Dole aan dat het Gerecht in zijn arrest van 14 maart 2013 (zaak T-588/08)6. van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip ‘mededingingsbeperkende strekking’ is uitgegaan en verschillende procedurefouten heeft gemaakt.
4.
De onderhavige procedure in zaak C-286/13 P houdt nauw verband met de procedure in hogere voorziening in de gevoegde zaken C-293/13 P en C-294/13 P, waarin ik heden eveneens conclusie neem. De daarin gestelde rechtsvragen hebben evenwel — met uitzondering van het begrip ‘mededingingsbeperkende strekking’ — betrekking op geheel andere juridische problemen dan die welke in de onderhavige zaak moeten worden opgelost.
II — Achtergrond van het geding
5.
Voorwerp van de administratieve procedure bij de Commissie waren onderling afgestemde feitelijke gedragingen van meerdere op de bananenmarkt actieve ondernemingen (hierna: ‘betrokken ondernemingen’) — waaronder Dole7. — die er gedurende de jaren 2000, 2001 en 2002 op waren gericht de vaststelling van de referentieprijzen voor bananen die in het noordelijke deel van Europa in de handel werden gebracht, te coördineren.
6.
Naar het Gerecht heeft vastgesteld, worden bananen gewoonlijk groen vanuit Latijns-Amerikaanse havens naar Noord-Europa verscheept, waar zij meestal eenmaal per week worden aangevoerd8..
7.
De bananen worden ofwel rechtstreeks, in groene staat, of na een rijpingsproces van zeven dagen als gele bananen aan de Europese afnemers geleverd. De rijping kan worden verricht door of in naam van de invoerder of door de koper zelf worden georganiseerd. De klanten van de invoerders zijn over het algemeen rijpers of winkelketens.
8.
De prijzen van deze bananen werden tijdens de betrokken periode volgens wekelijkse cycli aan de hand van referentieprijzen voor groene bananen vastgesteld. De referentieprijs voor gele bananen werd gewoonlijk bepaald op basis van de referentieprijs voor groene bananen, vermeerderd met een rijpingsvergoeding. De prijzen die door detailhandelaars en distributeurs werden betaald (‘reële prijzen’ of ‘transactieprijzen’ genoemd) berustten vervolgens ofwel op wekelijkse onderhandelingen, die normaliter op donderdagmiddag of vrijdag plaatsvonden, ofwel op leveringsovereenkomsten met vooraf bepaalde tariefformules.
9.
De betrokken ondernemingen voerden vóór het vaststellen van de prijzen bilaterale gesprekken waarin zij de factoren bespraken die relevant waren voor de wekelijkse vaststelling van de referentieprijzen, of prijstendensen bespraken of onthulden of aanwijzingen verstrekten over de te verwachten referentieprijs voor daaropvolgende weken. Deze gesprekken vonden plaats voordat de betrokken ondernemingen hun referentieprijs vaststelden, wat gewoonlijk op woensdag gebeurde, en hadden alle betrekking op de toekomstige referentieprijzen. Het bedoelde voorafgaande prijsoverleg diende ertoe de onzekerheid te beperken over de referentieprijzen die de ondernemingen donderdagochtend dienden vast te stellen.
10.
Bovendien wisselden de betrokken ondernemingen na de vaststelling van hun referentieprijzen op donderdagochtend bilateraal informatie over hun prijzen uit. Door die informatie-uitwisseling, konden zij de individuele prijsbeslissingen toetsen aan de gesprekken die voordien, vóór de vaststelling van de tarieven, hadden plaatsgevonden, en hun samenwerking versterken.
11.
De referentieprijzen dienden ten minste als marktsignalen, markttendensen en/of aanwijzingen met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de bananenprijs. Bovendien waren de prijzen bij bepaalde transacties rechtstreeks aan de referentieprijzen gekoppeld op grond van contractueel overeengekomen prijsformules.
12.
De betrokken ondernemingen moesten bij het bepalen van hun marktgedrag noodzakelijkerwijs rekening houden met de informatie die zij van de concurrenten ontvingen. Chiquita en Dole hebben dit zelfs uitdrukkelijk toegegeven.
13.
Op 8 april 2005 diende Chiquita bij de Commissie een verzoek om clementie in op grond van de mededeling inzake medewerking van 20029.. Nadat de Commissie bij verschillende ondernemingen, onder meer in de kantoren van Dole Fresh Fruit Europe, inspecties had verricht en verschillende verzoeken om inlichtingen had verstuurd, zond zij op 20 juli 2007 een mededeling van punten van bezwaar aan tal van ondernemingen die actief waren op de bananenmarkt. De betrokken ondernemingen is tijdens de administratieve procedure inzage van het dossier verleend en zij werden van 4 tot en met 6 februari gehoord. Ten slotte stelde de Commissie de litigieuze beschikking op 15 oktober 2008 vast.
14.
In de litigieuze beschikking stelde de Commissie vast dat een aantal ondernemingen, waaronder Dole, inbreuk hadden gemaakt op artikel 81 EG door deel te nemen aan onderling afstemde feitelijke gedragingen waarmee zij de prijsnoteringen voor bananen coördineerden. Geografisch strekte de inbreuk zich uit tot België, Denemarken, Duitsland, Finland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Zweden10.. Naar de Commissie heeft vastgesteld was Dole in het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 bij de inbreuk betrokken11..
15.
Wegens hun betrokkenheid bij de inbreuk legde de Commissie bij de litigieuze beschikking geldboeten op aan verschillende ondernemingen. Aan de onderneming Dole, namelijk de vennootschappen Dole Food en Dole Fresh Fruit Europe, legde de Commissie een hoofdelijk verschuldigde geldboete op van 45,6 miljoen euro12..
16.
Tegen de litigieuze beschikking stelden verscheidene adressanten in eerste aanleg beroep tot nietigverklaring in bij het Gerecht. Het op 24 december 2008 door Dole Food Company en Dole Germany ingestelde beroep tot nietigverklaring is door het Gerecht bij zijn bestreden arrest van 14 maart 2013 in zijn geheel afgewezen en de verzoeksters werden in de kosten verwezen.
III — Procedure voor het Hof en conclusies van partijen
17.
Bij verzoekschrift van 24 mei 2013 hebben Dole Food en Dole Fresh Fruit Europe gezamenlijk de onderhavige hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht ingesteld. Zij verzoeken het Hof:
- —
het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk te vernietigen voor zover het beroep van rekwirantes is verworpen;
- —
de litigieuze beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover deze betrekking heeft op rekwirantes;
- —
op grond van de volledige rechtsmacht waarover het krachtens artikel 261 VWEU beschikt, de aan rekwirantes opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen;
- —
subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof;
voorts:
- —
de Commissie te verwijzen in kosten van deze procedure en van de procedure voor het Gerecht.
18.
De Commissie verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen;
- —
subsidiair, het beroep tot nietigverklaring te verwerpen;
alsmede
- —
rekwirantes te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening of, subsidiair, in die van het beroep tot nietigverklaring.
19.
De hogere voorziening is voor het Hof schriftelijk behandeld, en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014.
IV — Beoordeling van de hogere voorziening
20.
De talrijke grieven die door Dole tegen het bestreden arrest naar voren worden gebracht, zijn vervat in vier middelen, die ik hieronder één voor één zal behandelen.
A — Eerste middel: procedurefouten
21.
Met het eerste middel, dat uit vijf onderdelen bestaat, stelt Dole dat het Gerecht bij zijn beoordeling van de litigieuze beschikking een aantal procedurefouten heeft gemaakt.
1. Ontvankelijkheid van de door de Commissie in eerste aanleg aangevoerde argumentatie (eerste onderdeel van het eerste middel)
22.
Dole verwijt het Gerecht ten eerste dat het de Commissie ten onrechte heeft toegestaan om voor het eerst tijdens de gerechtelijke procedure bewijsmateriaal aan te voeren dat in het dossier van de administratieve procedure was opgenomen en in tegenspraak was met de vaststellingen in de beschikking. Daarmee heeft het Gerecht volgens Dole niet voldaan aan de eisen die op grond van artikel 253 EG, gelezen in samenhang met het verbod op het tardief voordragen van middelen en argumenten overeenkomstig artikel 48, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering, gelden voor de motivering van handelingen van de Unie.
23.
Deze grief berust op het argument van Dole dat haar referentieprijzen en die van Chiquita niet voor dezelfde kalenderweken golden en derhalve betrekking hadden op bananen die in de detailhandelsfase niet met elkaar in concurrentie staan13.. Pas in de procedure voor het Gerecht is de Commissie op dit argument ingegaan, hoewel in het dossier van de administratieve procedure bewijsmateriaal was opgenomen dat voldoende grond vormde om nader op dit punt in te gaan.
24.
Volgens de vaststellingen van het Gerecht, die in het kader van het onderhavige middel niet worden betwist, heeft Dole haar argument met betrekking tot het feit dat haar eigen bananen en die van Chiquita in de detailhandelsfase niet met elkaar concurreerden, niet in de administratieve procedure aangevoerd, maar pas in de procedure voor het Gerecht14..
25.
In deze omstandigheden diende het Gerecht de Commissie in eerste aanleg vanzelfsprekend in de gelegenheid te stellen om op dit argument te antwoorden, dat door Dole voor het eerst in het verzoekschrift werd aangedragen. Een schending van artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is derhalve a priori uitgesloten15.. De Commissie heeft namelijk, zoals iedere andere partij, in een gerechtelijke procedure recht op hoor en wederhoor16..
26.
Er moet echter een passend evenwicht bestaan tussen het recht van de Commissie op hoor en wederhoor en het recht van de betrokken ondernemingen op een eerlijk proces en een doeltreffende rechterlijke bescherming (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten)17.. In de gerechtelijke procedure mag de Commissie dus in het kader van haar verweer weliswaar de gronden voor de litigieuze beschikking nader toelichten18.. Evenwel staat het de Commissie in de gerechtelijke procedure niet vrij geheel nieuwe gronden voor de litigieuze beschikking aan te voeren. Het aanvankelijk ontbreken van een motivering kan niet worden geregulariseerd doordat de betrokkene tijdens de procedure voor de Unierechter kennis krijgt van de redenen van het besluit19.. Bijzonder strikt geldt dit verbod van ‘het achteraf aanvullen van de motivering’ ten overstaan van de rechter in strafrechtelijke en daarmee vergelijkbare procedures zoals de kartelprocedure20..
27.
In de onderhavige zaak stelt de litigieuze beschikking duidelijk en ondubbelzinnig dat de referentieprijzen van de betrokken ondernemingen volgens de Commissie ten minste als marktsignalen, markttendensen en/of aanwijzingen met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de bananenprijs fungeerden en bovendien bij bepaalde transacties van belang waren op grond van contractueel overeengekomen prijsformules21..
28.
Uit deze motivering van de litigieuze beschikking blijkt reeds dat de onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de referentieprijzen naar de mening van de Commissie daadwerkelijk uitwerkingen konden hebben op de markt, ongeacht of de concrete producten van de betrokken ondernemingen rechtstreeks met elkaar in concurrentie stonden in de detailhandelsfase.
29.
Het Gerecht is er daarom terecht van uitgegaan dat de motivering van de litigieuze beschikking voldeed aan de vereisten van artikel 253 EG (thans artikel 296, lid 2, VWEU) en dat de aanvullende opmerkingen van de Commissie in eerste aanleg, die uitsluitend naar aanleiding van de door Dole in het verzoekschrift aangevoerde argumenten werden gemaakt, niet ten doel hadden de litigieuze beschikking achteraf te motiveren, maar slechts ter verdediging en verduidelijking daarvan dienden22..
30.
Al met al is het eerste onderdeel van het eerste middel dus ongegrond.
2. Ontvankelijkheid van de door Dole in eerste aanleg aangevoerde bewijsmiddelen (tweede en derde onderdeel van het eerste middel)
31.
Vervolgens bekritiseert Dole het feit dat het Gerecht twee door haar zelf ingediende stukken niet-ontvankelijk heeft verklaard en niet in aanmerking heeft genomen.
a) Overlegging van stukken ter terechtzitting (tweede onderdeel van het eerste middel)
32.
Ten eerste klaagt Dole over een procedurefout die het Gerecht naar haar mening heeft gemaakt door haar niet toe te staan ter terechtzitting een stuk over te leggen dat ter weerlegging moest dienen van nieuwe argumenten die de Commissie volgens Dole pas in dupliek had aangevoerd23..
33.
Het bedoelde stuk was een uittreksel uit het dossier van de administratieve procedure aan de hand waarvan Dole naar eigen zeggen wilde aantonen dat de zogenoemde Aldi-referentieprijs slechts relevant was voor gele bananen, en niet voor groene, aangezien die prijs telkens betrekking had op bananen die door Aldi twee weken later zouden worden afgenomen. Hiermee wilde Dole het vermeende argument in de dupliek van de Commissie ontzenuwen, dat de Aldi-referentieprijs ook een rol speelde bij de prijsvorming voor groene bananen.
34.
In beginsel is de verzoeker in eerste aanleg vrij om ter terechtzitting voor het Gerecht te antwoorden op de schriftelijke argumentatie van de verweerder in diens laatste memorie — in dit geval de dupliek. Indien in deze memorie nieuwe omstandigheden worden aangedragen, kan de verzoeker niet categorisch de mogelijkheid worden ontzegd om zelfs in dit late stadium van de procedure nog bewijs over te leggen teneinde dat betoog te betwisten.
35.
Dat is in casu echter niet aan de orde.
36.
Aan de ene kant zij erop gewezen dat de Aldi-referentieprijs reeds het voorwerp van de administratieve procedure en de litigieuze beschikking was24.. Uit het dossier van de procedure blijkt voorts dat ook voor het Gerecht de draagwijdte en de betekenis van de Aldi-referentieprijs van meet af aan onderwerp van geschil waren tussen de partijen in de schriftelijke procedure in eerste aanleg. Het ging dus in geen geval om een nieuw punt dat pas met de dupliek van de Commissie werd aangevoerd.
37.
Indien Dole het van belang achtte om de opmerkingen van de Commissie over de Aldi-referentieprijs recht te zetten en zich met het oog daarop te baseren op het administratief dossier, had zij daartoe reeds in de schriftelijke procedure in eerste aanleg voldoende gelegenheid. Inzonderheid had Dole reeds in haar verzoekschrift en uiterlijk in haar memorie van repliek de mogelijkheid om op de bijzondere omstandigheid te wijzen dat de Aldi-referentieprijs telkens betrekking had op gele bananen die twee weken later zouden worden afgenomen.
38.
Aan de andere kant moet worden benadrukt dat Dole in werkelijkheid zelf in haar verzoekschrift in eerste aanleg heeft aangegeven dat de aankoopprijs van Aldi voor gele bananen als referentieprijs voor alle afnemers van bananen in Noord-Europa diende, ongeacht of zij groene of gele bananen aankochten25..
39.
Tegen deze achtergrond kan Dole niet in alle ernst beweren de bedoeling te hebben gehad om ter terechtzitting een volgens haar onjuiste bewering van de Commissie recht te zetten. Veeleer ging het om een poging om onder het voorwendsel van een dergelijke correctie nieuwe middelen aan te voeren, die bovendien in tegenspraak waren met de argumentatie van Dole zelf in de voorafgaande schriftelijke procedure. Een dergelijke tactische zet wordt door de vervalregel van artikel 48 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht uitgesloten.
40.
Het Gerecht heeft daarom het door Dole ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde stuk terecht niet in aanmerking genomen26..
b) Niet-ontvankelijkheid van een bijlage bij de repliek van Dole (derde onderdeel van het eerste middel)
41.
Ten tweede stelt Dole dat het Gerecht bijlage C 7 bij haar memorie van repliek in eerste aanleg ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze grief heeft betrekking op de punten 460 tot en met 470 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht die bijlage inderdaad als ‘niet-ontvankelijk’ aanmerkt.
42.
Aan de hand van de bedoelde bijlage C 7 wilde Dole in eerste aanleg betogen dat de Commissie een aantal verklaringen uit de administratieve procedure uit hun verband had gerukt.
43.
Uit de stukken blijkt dat in de repliek van Dole niet nader wordt toegelicht om welke verklaringen van Dole uit de administratieve procedure het gaat en in hoeverre deze verklaringen door de Commissie onjuist zijn geïnterpreteerd. Alleen bijlage C 7 bevat hierover gedetailleerde uiteenzettingen.
44.
Daarmee heeft Dole de procedureregel naast zich neer gelegd, dat de partijen hun argumenten dienen uiteen te zetten in hun memories en dat de bijlagen bij deze memories slechts als bewijsmiddel dienen27.. Volgens dit beginsel kan een algemene verwijzing naar andere stukken, ook al zijn die als bijlage bij het verzoekschrift gevoegd, het ontbreken van de wezenlijke elementen van het juridische betoog, die in de memories zelf moeten worden vermeld, niet goedmaken28.. Het is niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen29..
45.
Daarom heeft het Gerecht in casu volledig terecht geweigerd de inhoud van bijlage C 7 in aanmerking te nemen.
c) Tussenconclusie
46.
Ook het tweede en het derde onderdeel van het eerste middel zijn derhalve ongegrond.
3. Beginsel van ‘equality of arms’ (vierde onderdeel van het eerste middel)
47.
In het vierde onderdeel van het eerste middel betoogt Dole dat het Gerecht het beginsel van ‘equality of arms’ heeft geschonden doordat het de door aar in eerste aanleg overgelegde bewijzen niet heeft aanvaardt, maar de Commissie wel toestond nieuwe grieven en argumenten aan te voeren.
48.
Ongetwijfeld is het beginsel van ‘equality of arms’, dat een uitvloeisel is van het vereiste van een eerlijk proces voor de gerechten van de Unie, van het hoogste belang. Dit beginsel houdt in dat elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak, daaronder begrepen haar bewijsmiddelen, onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij tegenover de tegenpartij niet wezenlijk wordt benadeeld30..
49.
In casu bevat de grief inzake schending van het beginsel van ‘equality of arms’ geen uitvoerige argumenten van rekwirantes waaruit valt op te maken dat Dole in eerste aanleg ten opzichte van de Commissie op enige — laat staan duidelijke — wijze nadeel van procedurele aard heeft ondervonden.
50.
Dole motiveert deze grief namelijk slechts met een algemene verwijzing naar haar uiteenzettingen in het eerste, het tweede en het derde onderdeel van het eerste middel. Met andere woorden, dit vierde onderdeel van het eerste middel staat en valt met de drie vorige onderdelen.
51.
Aangezien het eerste, het tweede en het derde onderdeel van het eerste middel moeten worden verworpen, snijdt ook het vierde, op het beginsel van ‘equality of arms’ berustende onderdeel geen hout.
4. Verwijt van gebrekkige vaststelling van de feiten door het Gerecht (vijfde onderdeel van het eerste middel)
52.
In het vijfde en laatste onderdeel van het eerste middel stelt Dole tot slot dat het Gerecht heeft nagelaten de feiten naar behoren vast te stellen overeenkomstig artikelen 64 en 65 van het Reglement voor de procesvoering. Naar de mening van Dole heeft het Gerecht het recht geschonden door alleen mondeling vragen te stellen, zonder echter maatregelen tot organisatie van de procesgang te treffen of maatregelen van instructie te nemen, hoewel bij het Gerecht ‘duidelijk verwarring’ heerste met betrekking tot bepaalde feiten die voor de beslechting van het geding van doorslaggevend belang waren. Hiermee heeft het Gerecht volgens rekwirantes zowel de beginselen van de bewijslevering geschonden als de verplichting tot correcte vaststelling van de feiten en tegelijkertijd inbreuk gemaakt op de rechten van verdediging van Dole.
53.
Ten eerste dient te worden opgemerkt dat het aan rekwirantes is om in hun verzoekschrift in hogere voorziening duidelijk aan te geven tegen welke onderdelen van het bestreden arrest zij opkomen, en welke argumenten rechtens hun grieven specifiek staven31.. Als kennelijk niet-ontvankelijk moet worden afgewezen een hogere voorziening zonder coherente structuur, die louter algemene beweringen bevat en geen precieze aanwijzingen verstrekt betreffende de rechtsoverwegingen van het bestreden arrest waaruit mogelijkerwijs een onjuiste rechtsopvatting blijkt32..
54.
Gezien het uiterst vage karakter van de argumentatie van Dole betwijfel ik ten zeerste of het vijfde onderdeel van het eerste middel ontvankelijk kan worden geacht. Het verzoekschrift bevat namelijk niet veel meer dan een cryptische verwijzing naar ‘verwarring’ die bij het Gerecht zou bestaan ten aanzien van de ‘feiten in verband met het wezen van de referentieprijzen’. Noch wordt uiteengezet waarin deze ‘verwarring’ precies bestaat, noch wordt op enige wijze aangegeven in welke punten van het bestreden arrest deze verwarring concreet tot uitdrukking komt33..
55.
Los daarvan moet in elk geval worden opgemerkt dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend ter beoordeling van het Gerecht staat, of de gegevens waarover het beschikt betreffende de aan hem voorgelegde zaken, eventueel aanvulling behoeven. De waardering van de bewijskracht van deze gegevens behoort tot zijn uitsluitende bevoegdheid tot beoordeling van de feiten. Volgens eveneens vaste rechtspraak kan deze beoordeling in hogere voorziening door het Hof niet worden getoetst, behoudens in het geval van een onjuiste opvatting van de feiten of van de bewijzen34..
56.
Het door Dole aangevoerde feit dat het Gerecht ter terechtzitting tal van vragen aan de partijen stelde, kan redelijkerwijs niet als aanwijzing voor een eventuele nalatigheid van het Gerecht bij de vaststelling van de feiten worden beschouwd. In tegendeel kan uit de intensieve ondervraging van de partijen worden geconcludeerd dat het Gerecht zich uiterst zorgvuldig over de bijzondere omstandigheden van het geschil heeft gebogen. Overigens voorzien de procedureregels in de ondervraging van de partijen, bijvoorbeeld met het doel om bestaande onduidelijkheden weg te nemen35.. Het is goed mogelijk dat een dergelijke ondervraging resultaten oplevert waardoor verdere maatregelen tot organisatie van de procesgang of formele maatregelen van instructie overbodig worden.
57.
Bovendien zij eraan herinnerd dat de procedure voor de Unierechter in mededingingszaken op het beginsel van bewijsvoering door partijen berust36.. Indien Dole in eerste aanleg de indruk had dat maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie noodzakelijk waren, had zij desbetreffende concrete verzoeken tot het Gerecht kunnen richten37.. Zoals rekwirantes ter terechtzitting voor het Hof moesten toegeven, heeft Dole in eerste aanleg op geen enkel moment dergelijke verzoeken gedaan, hoewel daartoe zonder meer voldoende gelegenheid bestond. In die omstandigheden kan Dole thans in hogere voorziening bezwaarlijk stellen dat het Gerecht is tekortgeschoten in zijn verplichtingen op het vlak van de instructie van de feiten38..
58.
In het algemeen is het Gerecht niet verplicht om in een kartelzaak het dossier ambtshalve volledig opnieuw te onderzoeken 39.. Slechts bij hoge uitzondering zal kunnen worden aangenomen dat de ruime bevoegdheid van het Gerecht om te beoordelen welk bewijs geschikt en noodzakelijk is om bepaalde feiten aan te tonen, een verplichting wordt om op eigen initiatief nader bewijs te verkrijgen, zelfs als geen van de partijen daarom heeft verzocht. Dit geldt temeer wanneer de partijen — zoals in de onderhavige zaak — grote ondernemingen met enige ervaring in mededingingsrechtelijke kwesties zijn en door gespecialiseerde advocaten worden vertegenwoordigd40..
59.
In casu hebben rekwirantes geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Gerecht bij uitzondering verplicht zou zijn geweest om ambtshalve bewijzen te verkrijgen. Zelfs na daarom uitdrukkelijk door mij te zijn verzocht, zijn zij een beschrijving van dergelijke omstandigheden schuldig gebleven.
60.
Bijgevolg is ook het vijfde onderdeel van het eerste middel ongegrond, zodat dit middel in zijn geheel moet worden afgewezen.
B — Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten
61.
Met haar tweede middel verwijt Dole het Gerecht een aantal feiten onjuist te hebben opgevat die voor de juiste beoordeling van de inbreuk in zijn juridische en economische context van belang zijn. Dit middel is gericht tegen de punten 152, 182, 184 en 232 van het bestreden arrest.
62.
Met name gaat het daarbij in hoofdzaak om drie vragen: ten eerste de vraag of het Gerecht referentieprijzen41. en prijsoffertes42. door elkaar gehaald heeft; ten tweede of het Gerecht er ten onrechte van is uitgegaan dat Dole referentieprijzen voor gele bananen heeft vastgesteld, en ten derde of de referentieprijzen voor groene en gele bananen in de gehele sector dusdanig met elkaar verband hielden dat zij geacht kunnen worden naar elkaar omrekenbaar te zijn.
63.
Allereerst zij erop gewezen dat alleen van een onjuiste opvatting van feiten of bewijzen kan worden uitgegaan indien aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan. Van een dergelijke verkeerde opvatting van feiten of bewijzen is slechts sprake wanneer, zonder gebruik te maken van nieuwe bewijsmiddelen, de beoordeling van de bestaande bewijsmiddelen kennelijk onjuist blijkt te zijn43..
64.
Niets in de argumentatie van Dole duidt echter op een kennelijk onjuiste beoordeling van feiten of bewijzen.
65.
Wat ten eerste het vermeende door elkaar halen van referentieprijzen en prijsoffertes in de punten 152, 182, 184 en 232 van het bestreden arrest betreft, valt op te merken dat die begrippen helemaal niet in elk van die passages van het arrest voorkomen. Alleen in punt 182 wordt — in de procestaal — gewag gemaakt van een ‘quotation price’ (‘‘referentieprijs’), in punt 152 van een ‘yellow quote’ (‘gele referentieprijs’)(44), in punt 184 van een ‘yellow price’ (‘gele prijs’)45. en in punt 232 van een ‘green price’ en een ‘yellow price’ (‘gele prijs’ en ‘groene prijs’). In geen enkele van de genoemde passages van het bestreden arrest worden door het Gerecht referentieprijzen en prijsoffertes door elkaar gehaald, en evenmin worden referentieprijzen en daadwerkelijk betaalde prijzen over één kam geschoren. Het desbetreffende verwijt van Dole is ongegrond.
66.
Ten tweede moet ten aanzien van het vermeende gebruik door Dole van een referentieprijs voor gele bananen worden opgemerkt dat het Gerecht slechts in één passage van het bestreden arrest, namelijk in punt 182 daarvan, met betrekking tot Dole gebruik maakt van het begrip ‘yellow quotation price’ (‘gele referentieprijs’). Waarschijnlijk gaat het hier eerder om een redactionele fout dan om een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten. In elk geval komt uit de argumentatie van Dole niet naar voren in hoeverre juist deze mogelijke onnauwkeurigheid in de formulering van punt 182 van invloed kan zijn geweest op de mededingingsrechtelijke beoordeling van de feiten door het Gerecht en uiteindelijk op het dictum van het bestreden arrest. Ook al gaat men van een onjuiste opvatting van de feiten uit, bestaat er zonder desbetreffende concrete aanwijzingen geen reden om het bestreden arrest te vernietigen46..
67.
Wat ten derde de problematiek van de voor de gehele sector geldende omrekenbaarheid van groene en gele referentieprijzen betreft, zij erop gewezen dat het verwijt van Dole dat het Gerecht de feiten verkeerd heeft opgevat, betrekking heeft op punt 232 van het bestreden arrest. Interessant is evenwel dat in die passage van het arrest het door Dole gelaakte begrip ‘referentieprijzen’47. in het geheel niet wordt gebruikt. Wel gaat het Gerecht aldaar van een nauwe samenhang tussen ‘groene prijzen’ en ‘gele prijzen’ uit. Dole heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat deze vaststelling onjuist — laat staan kennelijk onjuist — zou kunnen blijken. Integendeel, indien men tevens rekening houdt met het door de rechter in eerste aanleg in de direct voorafgaande punten 230 en 231 van het bestreden arrest beoordeelde bewijsmateriaal — te weten een e-mail van een medewerker van Atlanta van 2 januari 2003 —, is de door het Gerecht getrokken conclusie vrijwel onontkoombaar. In die punten worden de wisselwerkingen tussen de door Chiquita en Dole gehanteerde prijzen aanschouwelijk uiteengezet, ook al legt de ene onderneming een ‘gele prijs’ ten grondslag, terwijl de andere van een ‘groene prijs’ uitgaat. Al met al komt het verwijt dat in punt 232 van het bestreden arrest feiten onjuist zijn opgevat, daarmee op losse schroeven te staan.
68.
Algemeen gesproken lijkt het erop dat Dole in het kader van het onderhavige tweede middel met tal van onzinnige semantische spitsvondigheden komt, waarmee zij in werkelijkheid slechts beoogt het Hof, onder het mom van de grief inzake onjuiste opvatting van de feiten, tot een nieuw onderzoek te bewegen48.. Het is echter niet de taak van het Hof om in het kader van een hogere voorziening zijn eigen beoordeling van de marktgegevens en de mededingingssituatie in de plaats stellen van die van het Gerecht49..
69.
Overigens gaan de verwijten van rekwirantes mank doordat zij op uit hun verband gelichte individuele passages van het arrest steunen50.. Indien men de betwiste punten van het arrest niet op zichzelf beschouwt, maar in de context van de algehele motivering van het arrest, wordt duidelijk dat het Gerecht de werking van de Noord-Europese bananenmarkt met inbegrip van de nodige details heeft weten te doorgronden. Het Gerecht heeft wel degelijk nota genomen van het door Dole keer op keer herhaalde argument dat er in de detailhandelsfase geen sprake is van concurrentie tussen haar eigen bananen en die van Chiquita51.; het feit dat het Gerecht zich uiteindelijk niet door dit argument heeft laten overtuigen, volstaat op zichzelf niet ter onderbouwing van het verwijt dat het feiten of bewijzen onjuist heeft opgevat.
70.
Al met al moet derhalve het tweede middel worden afgewezen.
C — Derde middel: ‘ontoereikende beoordeling van het bewijsmateriaal’ door het Gerecht
71.
Met haar derde, uit niet minder dan vijf onderdelen bestaande middel verwijt Dole het Gerecht ‘ontoereikende beoordeling van bewijsmateriaal’. Indien de bewoordingen van Dole letterlijk zouden worden opgevat, moest het derde middel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien het alleen aan het Gerecht staat om feiten en bewijzen te beoordelen, terwijl het Hof daartoe in hogere voorziening niet bevoegd is — met uitzondering van een eventuele grief met betrekking tot een onjuiste opvatting van feiten of bewijzen52.. Bij nader inzien gaan echter achter het verwijt van ‘ontoereikende beoordeling’ in wezen verschillende grieven schuil met betrekking tot de motivering van het besteden arrest, de juridische eisen waaraan de motivering van het bestreden arrest moet voldoen en de juridische kwalificatie van de feiten.
1. Marktstructuur en marktpositie van de betrokken ondernemingen — de rol van gele en groene bananen bij de berekening van marktaandelen (eerste onderdeel van het derde middel)
72.
Ten eerste bekritiseert Dole in het kader van het derde middel dat het Gerecht de berekening van het gezamenlijke marktaandeel van Dole, Chiquita en Del Monte/Weichert, waarop de Commissie zich in de litigieuze beschikking voor haar beschrijving van de structuur van de betrokken markt baseert, zonder passende motivering heeft bevestigd.
73.
Deze grief is in de eerste plaats gericht tegen punt 353 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht zich aansluit bij de vaststelling van de Commissie ‘dat Dole, Chiquita en Weichert een groot deel in handen hadden van de markt’. Deze vaststelling berust op het feit dat het gezamenlijke marktaandeel van Chiquita, Dole en Weichert volgens de beschikking van de Commissie 45 tot 50 % bedroeg, gemeten aan de waarde van de bananenverkoop in Noord-Europa in 200253., dan wel 40 tot 45 % uitmaakte, indien men kijkt naar ‘het kennelijke verbruik van verse bananen in Noord-Europa’ in dezelfde periode(54).
74.
Dole brengt daartegen in dat deze ramingen van het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen overdreven hoog zijn. Volgens haar zijn de cijfers kunstmatig verhoogd doordat de Commissie groene en gele bananen bij elkaar heeft opgeteld, zonder rekening te houden met het feit dat in Noord-Europa slechts groene bananen worden ingevoerd en dat een aantal van deze groene bananen eerst tussen importeurs onderling worden verhandeld voordat zij, na te zijn gerijpt, als gele bananen aan de detailhandel worden geleverd. Op deze wijze is volgens Dole een deel van de op de Noord-Europese markt verkochte bananen dubbel geteld bij de berekening van de marktaandelen.
75.
Het Gerecht heeft naar de mening van rekwiranten niet in voldoende mate rekening gehouden met dit door Dole geuite bezwaar, zodat het bestreden arrest in dit opzicht ontoereikend is gemotiveerd.
76.
Dit verwijt is verrassend, aangezien het Gerecht zich in de punten 351 tot en met 354 van het bestreden arrest uitdrukkelijk over het bezwaar van Dole uitlaat en dit verwerpt op grond dat de argumentatie van Dole ‘uitgaat van een onjuiste premisse, namelijk dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen gele en groene bananen’55..
77.
Daar het Gerecht wel degelijk een — zij het ook summiere — motivering heeft gegeven, rijst het vermoeden dat Dole inhoudelijk niet akkoord gaat met de bedoelde passage van het arrest. De formele rechtmatigheid van het bestreden arrest wat betreft de motiveringsplicht kan echter niet door een dergelijke inhoudelijke kritiek in twijfel worden getrokken. Dole mag het dan inhoudelijk niet eens zijn met de opvatting van het Gerecht, dat feit alleen betekent nog niet dat de motivering van het bestreden arrest ontoereikend zou zijn56..
78.
Desalniettemin impliceert deze door Dole aangevoerde motiveringsgrief tevens de vraag of het Gerecht in formeel opzicht niet verplicht was om het bestreden arrest uitvoeriger te motiveren wat betreft de kritiek van Dole op de berekening van het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen.
79.
De verplichting om arresten in eerste aanleg naar behoren te motiveren volgt uit artikel 36 juncto artikel 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof. Volgens vaste rechtspraak moet de motivering van het arrest de redenering van het Gerecht duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de gronden voor de genomen beslissing en het Hof zijn rechterlijke controle kan uitoefenen57..
80.
Een motivering kan weliswaar ook ontoereikend zijn vanwege het feit dat het Gerecht in zijn arrest heeft nagelaten in te gaan op een verzoek58., een middel59. of de argumenten van een partij60..
81.
Dit betekent echter niet dat het Gerecht verplicht is om in zijn uitspraak alle door de partijen in het geding aangevoerde argumenten uitputtend te behandelen, met name wanneer deze onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn61.. De motivering van het Gerecht kan zelfs impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het hun betoog niet heeft gevolgd en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn rechterlijke controle uit te oefenen62.. Doorslaggevend is uiteindelijk de vraag of het Gerecht in zijn motivering is ingegaan op alle gelaakte schendingen van het recht en de wezenlijke punten van de argumentatie van de partijen naar behoren heeft behandeld63..
82.
In casu kan redelijkerwijs niet worden gesteld dat de kritiek van Dole op de door de Commissie ten grondslag gelegde cijfers over het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen een wezenlijk punt van haar argumentatie in eerste aanleg was. Deze kritiek speelde integendeel een marginale rol in de aan het Gerecht overgelegde memories van Dole. Zo heeft Dole aan deze problematiek slechts één punt in haar verzoekschrift gewijd64., in haar repliek nog niet eens een halve zin65.. Inhoudelijk beperkte Dole zich tot de bewering dat het door de Commissie ten grondslag gelegde marktaandeel ‘aanzienlijk overdreven’ was en dat uit een onafhankelijke consumentenenquête een gezamenlijk marktaandeel van slechts 25 % naar voren kwam.
83.
Het verwijt van Dole dat de Commissie de groene en gele bananen niet bij elkaar op had mogen tellen, staat inmiddels in hogere voorziening centraal, terwijl het in eerste aanleg slechts in een voetnoot werd vermeld66.. In het schriftelijke betoog van Dole in eerste aanleg is nergens sprake van een dubbeltelling van bananen op grond van het feit dat mogelijkerwijs onderlinge verkooptransacties tussen importeurs zijn meegenomen in de berekening.
84.
Zoals Dole in antwoord op een uitdrukkelijke vraag van het Hof moest toegeven, werden deze twee aspecten — het bij elkaar optellen van groene en gele bananen enerzijds, de dubbeltelling van onderling tussen importeurs verhandelde bananen anderzijds — ter terechtzitting voor het Gerecht evenmin nader uitgewerkt.
85.
In deze omstandigheden kan het Gerecht niet worden verweten deze beide aspecten in het bestreden arrest niet nader te hebben behandeld. Derhalve kan hier in geen geval sprake zijn van een schending van de motiveringsplicht.
Aanvullende opmerkingen over de inhoudelijke kritiek op de marktaandeelcijfers
86.
Alleen voor de volledigheid voeg ik hieraan toe dat het betoog van Dole in het kader van het onderhavige eerste deel van het derde middel ook geen geschikte grondslag vormt voor inhoudelijke bezwaren tegen de overwegingen van het Gerecht inzake het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen.
87.
Aangezien alleen het Gerecht bevoegd is ter zake van de beoordeling van feiten en bewijzen, is het zeker niet de taak van het Hof om in hogere voorziening zijn eigen beoordeling van de marktgegevens en de mededingingssituatie in de plaats stellen van die van het Gerecht67..
88.
Weliswaar is het Hof in hogere voorziening bevoegd om de juridische kwalificatie van feiten door het Gerecht te toetsen of een eventuele onjuiste opvatting van feiten en bewijzen vast te stellen68.. Voor het Hof heeft Dole echter geen van beide grieven aangevoerd met betrekking tot de in geding zijnde berekening van het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen69..
89.
Afgezien daarvan zijn de uiteenzettingen van Dole over de vermeende onnauwkeurigheid van de berekening van het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen zo algemeen en vaag dat een behoorlijke beoordeling ervan redelijkerwijs niet mogelijk is70.. In het bijzonder geeft Dole geen enkele aanwijzing over de omvang van de door haar bedoelde onderlinge bananenverkoop tussen importeurs. Ging het daarbij om een wijdverbreide praktijk of om een marginaal fenomeen?71. Bij gebrek aan een met bewijzen gestaafde uiteenzetting hierover van Dole72. kan uiteindelijk niet worden beoordeeld of het eventuele meetellen van onderlinge verkooptransacties tussen importeurs van noemenswaardige invloed zou kunnen zijn geweest op de in de litigieuze beschikking geraamde en door het Gerecht aan zijn beoordeling ten grondslag gelegde marktaandelen.
90.
Al met al moet bijgevolg het eerste onderdeel van het derde middel worden afgewezen.
2. Beschrijving van de informatie-uitwisseling tussen de karteldeelnemers (tweede, derde en vierde onderdeel van het derde middel)
91.
Met het tweede, derde en vierde onderdeel van het derde middel verwijt Dole het Gerecht blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen die verband houden met de beschrijving van de in geding zijnde informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen.
a) Juridische eisen waaraan de motivering van de litigieuze beschikking moet voldoen (tweede en derde onderdeel van het derde middel)
92.
Ten eerste verwijt Dole het Gerecht te lage eisen te hebben gesteld aan de motivering van de litigieuze beschikking. Naar de mening van Dole had het Gerecht de Commissie moeten verplichten een nauwkeurigere beschrijving te leveren van de onderwerpen waarover de betrokken ondernemingen met mededingingsverstorend oogmerk onderling informatie hebben uitgewisseld (tweede onderdeel van het derde middel), en had het de Commissie moeten verzoeken gedetailleerd uiteen te zetten op welke prijsvormingsfactoren de vastgestelde inbreuk met een mededingingsverstorend doel betrekking had (derde onderdeel van het derde middel). Deze twee aspecten vertonen aanzienlijke overlappingen en worden daarom tezamen onderzocht.
93.
De juridische eisen die aan de motivering van besluiten van de Commissie op het gebied van het kartelrecht worden gesteld, vloeien voort uit artikel 253 EG (thans artikel 296, lid 2, VWEU). Volgens vaste rechtspraak moet een dergelijke motivering de redenering van de Commissie duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de maatregel en de bevoegde rechter zijn rechterlijke controle kan uitoefenen73..
94.
Het is evenwel niet noodzakelijk dat alle gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin deze is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen74..
95.
Het Gerecht heeft tal van punten uit de litigieuze beschikking aangehaald en er onder meer op gewezen dat de informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen in casu betrekking had op voorraden, overtollige voorraden van ingevoerde bananen in de havens, de verwachte marktvraag en de marktontwikkeling — bijvoorbeeld aan de hand van gesprekken over een promotiecampagne — alsook op de kans dat er een algemene stijging of daling van de bananenprijzen op de markt zou komen, of dat de prijzen over het algemeen op hetzelfde niveau zouden blijven75..
96.
Uit deze opsomming blijkt mijns inziens duidelijk genoeg dat Dole niet onkundig kon zijn van het precieze voorwerp van de haar ten laste gelegde inbreuk. Dit geldt des te meer daar de genoemde details met betrekking tot de informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen onder meer zijn ontleend aan de verklaringen van Dole zelf in de administratieve procedure76..
97.
Daarnaast heeft het Gerecht terecht opgemerkt dat de Commissie op grond van artikel 253 EG niet verplicht was om een ‘uitputtende lijst van factoren op te nemen die a priori als ongeoorloofd dienden te worden beschouwd in de betrokken sector’77.. In tegenstelling tot de kennelijke opvatting van Dole is het namelijk niet de taak van de Commissie om in een besluit uit hoofde van artikel 7 en artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/200378. aan karteldeelnemers richtsnoeren te geven voor hun toekomstige marktgedrag. Veeleer zijn de betrokken ondernemingen net als alle andere marktdeelnemers gehouden er zelf voor verantwoordelijk om erop toe te zien dat hun marktgedrag geen inbreuken op de mededingingsregels van de interne markt tot gevolg heeft.
98.
Het Gerecht heeft de door Dole aangevoerde grief met betrekking tot ontoereikende motivering van de litigieuze beschikking derhalve volledig terecht afgewezen79..
b) Het argument van Dole dat de bij de informatie-uitwisseling betrokken medewerkers niet zelf verantwoordelijk waren voor de vaststelling van referentieprijzen (vierde onderdeel van het derde middel)
99.
Vervolgens80. verwijt Dole het Gerecht, niet te hebben geantwoord op haar argument dat het ongeloofwaardig is dat de betrokken personeelsleden van Chiquita en Dole aan een informatie-uitwisseling hadden kunnen meewerken, omdat zij binnen de onderneming niet zijn belast met het vaststellen van referentieprijzen. Met deze grief beroept Dole zich op het ontbreken van een toereikende motivering van het bestreden arrest81..
100.
Zoals de Commissie terecht betoogt, berust deze grief echter op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. In werkelijkheid gaan de punten 577 tot en met 582 van dat arrest uitdrukkelijk in op het bedoelde argument van Dole. Dole mag het dan inhoudelijk niet eens zijn met de opvatting van het Gerecht, dat feit alleen betekent nog niet dat de motivering van het bestreden arrest ontoereikend zou zijn82..
101.
Inhoudelijk snijdt de argumentatie van Dole evenmin hout. Zelfs als een medewerker binnen een onderneming niet persoonlijk verantwoordelijk is voor de vaststelling van de referentieprijzen, kan hij desondanks over de daaraan ten grondslag liggende bedrijfsinterne informatie beschikken, deze informatie met zijn gesprekspartners van andere ondernemingen uitwisselen en zo bijdragen tot een beperking van de onzekerheid over de werking van de betrokken markt waarvan onder mededingingsvoorwaarden normaliter sprake is. In het algemeen kan ook een medewerker die binnen het bedrijf niet verantwoordelijk is voor het ondernemings- en prijsbeleid, naar buiten toe wel een rol vervullen bij inbreuken op de mededingingsregels83..
102.
Al met al zijn het tweede, het derde en het vierde onderdeel van het derde middel derhalve niet steekhoudend.
3. Begrip ‘mededingingsbeperkende strekking’ (vijfde onderdeel van het derde middel)
103.
Met het vijfde en laatste onderdeel van het derde middel voert Dole tot slot aan dat het Gerecht een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten heeft gegeven, door vast te stellen dat de gesprekken tussen de medewerkers van de betrokken ondernemingen een mededingingsbeperkende strekking hadden. Dole meent dat de informatie-uitwisseling in het onderhavige geval de onzekerheden over het door de betrokken ondernemingen voorgenomen gedrag niet kon wegnemen.
104.
Op het eerste gezicht lijkt het erop dat Dole het Hof met dit argument op ontoelaatbare wijze ertoe wil bewegen, in hogere voorziening zijn eigen beoordeling van de feiten en bewijzen in de plaats te stellen van die van het Gerecht. In werkelijkheid wordt het Hof hier echter verzocht na te gaan of het Gerecht bij zijn beoordeling van de feiten en de bewijzen is uitgegaan van de juiste criteria en maatstaven. Dit is een rechtsvraag die in hogere voorziening door het Hof kan worden getoetst84. en die van bijzonder belang is in verband met het recente arrest in de zaak CB/Commissie85..
105.
Ik wijs er vooraf op dat het Gerecht zich in casu zeer uitvoerig over de marktomstandigheden en de desbetreffende argumenten van Dole heeft gebogen en zeer helder heeft gemotiveerd waarom de informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen geacht moest worden naar haar aard schadelijk te zijn geweest voor de werking van de normale mededinging. Hierin verschilt de onderhavige zaak fundamenteel van de genoemde zaak CB/Kommission.
a) Relevante juridische criteria
106.
Binnen de werkingssfeer van artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) kan het mededingingsverstorende karakter van gedragingen van ondernemingen niet alleen voortvloeien uit de gevolgen ervan, maar ook uit de strekking ervan. Dit geldt evenzeer voor overeenkomsten en besluiten als voor onderling afgestemde feitelijke gedragingen86..
107.
Niet elke uitwisseling van informatie tussen concurrenten strekt er noodzakelijkerwijs toe dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst in de zin van artikel 81, lid 1, EG87..
108.
Of een dergelijke informatie-uitwisseling reeds naar haar aard de mededinging in die mate nadelig beïnvloedt dat zij kan worden geacht een mededingingsbeperkende strekking in de zin van artikel 81, lid 1, EG te hebben, moet worden beoordeeld op basis van de inhoud en de beoogde doelen ervan, alsook de economische en juridische context waarin die uitwisseling plaatsvindt88.. Bij de beoordeling van deze context moet ook rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en met de daadwerkelijke voorwaarden voor het functioneren en de structuur van de specifieke markt of markten89.. De bedoelingen van de betrokkenen vormen weliswaar geen noodzakelijk element van die beoordeling, maar kunnen hierbij wel in aanmerking worden genomen90..
109.
Wanneer op basis van de hierboven genoemde criteria blijkt dat de informatie-uitwisseling tussen concurrenten reeds naar haar aard kan worden geacht schadelijk te zijn voor de werking van de normale mededinging — met andere woorden, dat die uitwisseling op zichzelf de mededinging in voldoende mate verstoort — hoeven de concrete gevolgen ervan voor de mededinging niet te worden onderzocht en in aanmerking te worden genomen91.. Het volstaat in dat geval dat de informatie-uitwisseling de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt concreet kan verhinderen, beperken of vervalsen92..
110.
Volgens de rechtspraak van het Hof bestaat er, behoudens door de betrokken ondernemers te leveren tegenbewijs, een weerlegbaar vermoeden dat ondernemingen die aan de afstemming deelnemen en op de markt actief blijven, bij de bepaling van hun gedrag op de markt rekening houden met de met hun concurrenten uitgewisselde informatie93..
b) Toepassing van de relevante juridische criteria op het concrete geval
111.
Anders dan Dole ben ik van mening dat niets erop wijst dat het Gerecht in casu aan de hierboven vermelde juridische criteria is voorbijgegaan of onjuist heeft toegepast94..
— Aard en inhoud van de informatie-uitwisseling
112.
Een van de hoofdargumenten van Dole die rekwirantes zowel hier als in ander verband keer op keer aanvoeren, luidt dat de betrokken ondernemingen helemaal geen informatie hebben uitgewisseld over werkelijke prijzen, maar slechts over tendensen op het gebied van de referentieprijzen.
113.
Dienaangaande zij opgemerkt dat een uitwisseling van informatie niet alleen een mededingingsbeperkende strekking heeft wanneer zij rechtstreeks betrekking heeft op de prijzen die door de betrokken ondernemingen op de markt worden gehanteerd. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, is artikel 81 EG (artikel 101 VWEU) er namelijk op gericht de structuur van de markt en daarmee de mededinging als zodanig veilig te stellen95.. Dienovereenkomstig is er niet eerst sprake van een onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkende strekking wanneer er een rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen bestaat96.. Evenmin moet er een rechtstreeks verband tussen de uitgewisselde informatie en de groothandelsprijzen bestaan. Om te kunnen spreken van een mededingingsbeperkende strekking volstaat het veeleer dat tussen concurrenten informatie wordt uitgewisseld over factoren die van belang zijn voor hun prijsbeleid of — meer algemeen — hun marktgedrag97..
114.
Dat is in casu nu juist het geval.
115.
Volgens de zeer uitvoerige vaststellingen van het Gerecht, waartegen Dole geen bezwaar wegens onjuiste opvatting van feiten of bewijzen maakt, hebben de betrokken ondernemingen in het onderhavige geval telkens voorafgaand bilateraal prijsoverleg gevoerd, in het kader waarvan zij hun referentieprijzen en bepaalde prijstendensen hebben besproken98..
116.
Naar het Gerecht tevens heeft vastgesteld — overigens in belangrijke mate op basis van de verklaringen van Dole zelf — waren de referentieprijzen relevant voor de betrokken markt99.. Inzonderheid konden aan de bedoelde referentieprijzen van de bananenimporteurs in het onderhavige geval ten minste marktsignalen, markttendensen of indicaties over de voorziene ontwikkeling van de bananenprijs worden ontleend; bovendien was de prijs bij bepaalde transacties op grond van contractueel overeengekomen prijsformules rechtstreeks aan de referentieprijzen gekoppeld100..
117.
Ik vermeld hier nog bij dat het uit commercieel oogpunt niet bijzonder zinvol zou zijn om referentieprijzen vast te leggen en informatie over de verdere ontwikkeling ervan uit te wisselen met concurrenten, tenzij de eigen referentieprijzen en de over de referentieprijzen van de concurrentie verkregen informatie een rol spelen bij het bepalen van het toekomstige marktgedrag van de verschillende ondernemingen en de door hen daadwerkelijk gehanteerde prijzen.
118.
Na een zeer uitvoerige behandeling van de concrete marktomstandigheden en de door Dole aangevoerde argumenten heeft het Gerecht derhalve terecht geconcludeerd dat de uitwisseling van informatie tussen de betrokken ondernemingen een mededingingsbeperkende strekking had101..
119.
Een dergelijke informatie-uitwisseling tussen concurrenten over factoren die relevant zijn voor de prijsvorming, staat namelijk haaks op de eis van zelfstandigheid, die kenmerkend is voor het marktgedrag van ondernemingen in een op effectieve mededinging gebaseerd marktstelsel102.. Een dergelijke uitwisseling zal dus — zonder dat dit verdere toelichting behoeft — op zichzelf volstaan om de mededinging in voldoende mate te verstoren en kan worden geacht naar zijn aard schadelijk te zijn voor de normale mededinging103..
120.
Op dit punt verschilt de onderhavige zaak fundamenteel van de door Dole aangevoerde zaak Asnef-Equifax104., die betrekking had op het Spaanse systeem voor de uitwisseling van kredietinformatie. Want de uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid van kredietnemers, die in de zaak Asnef-Equifax aan de orde was, diende er in de eerste plaats toe de werking van de markt te verbeteren en gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle kredietverstrekkers te scheppen, zonder dat de marktdeelnemers hun concurrenten hierbij op enige wijze werden ingelicht over de condities die zij hun klanten zouden bieden. De hier in geding zijnde uitwisseling van informatie had hoofdzakelijk betrekking op de factoren die relevant waren voor de vaststelling van de te verwachten referentieprijzen en op prijstendensen, en werkte daarom omgekeerd: bij deze uitwisseling stelden de betrokken ondernemingen hun concurrenten — ten minste gedeeltelijk — op de hoogte van hun beoogde marktgedrag en van gevoelige gegevens in verband met hun prijsvooruitzichten. Overduidelijk is dat een dergelijke uitwisseling de mogelijkheid biedt onzekerheden van de betrokken onderneming ten aanzien van het voorgenomen gedrag weg te nemen en mededingingsvoorwaarden doet ontstaan die niet met de normale voorwaarden op de betreffende markt overeenkomen.
121.
Dole poogt nog de vaststelling van het Gerecht dat er sprake is van een mededingingsbeperkende strekking belachelijk te maken door te beweren dat de betrokken ondernemingen met elkaar voornamelijk over banale zaken zoals ‘de algemene marktvoorwaarden’ of ‘het weer’ zouden hebben gesproken.
122.
Ook dit argument is echter juridisch gezien volledig irrelevant. Het is namelijk niet van belang of de uitwisseling van informatie over factoren die relevant zijn voor de prijsvorming het hoofddoel van het contact tussen de betrokken ondernemingen was of slechts naar aanleiding (of onder het voorwendsel) van dit contact plaatsvond, dat op zich geen onrechtmatig doel had105..
123.
Tegen deze achtergrond moet de kritiek van Dole betreffende de aard en de inhoud van de informatie-uitwisseling van de hand worden gewezen.
— Frequentie en geregeld karakter van de informatie-uitwisseling
124.
Een verder bezwaar dat door Dole op verschillende plaatsen in haar betoog in hogere voorziening naar voren wordt gebracht, betreft de frequentie en het geregelde karakter van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen. Dole bekritiseert dat het in de litigieuze beschikking en het bestreden arrest in dit opzicht aan duidelijkheid ontbreekt.
125.
Anders dan Dole lijkt te veronderstellen, is de vaststelling van het bestaan van een informatie-uitwisseling met mededingingsbeperkende strekking echter zuiver juridisch gezien in het geheel niet afhankelijk van de vraag of er sprake is van een frequente of geregelde uitwisseling van informatie tussen de betrokken ondernemingen. Volgens de rechtspraak kan reeds op grond van een eenmalige informatie-uitwisseling een inbreuk worden vastgesteld en een geldboete worden opgelegd, als de betrokken ondernemingen na die informatie-uitwisseling op de markt actief zijn gebleven106.. Voor de hoogte van de geldboete is het hooguit van belang hoe frequent en hoe geregeld informatie met een mededingingsverstorend oogmerk werd uitgewisseld.
126.
De kritiek van Dole inzake een tekortschietende analyse door de Commissie en het Gerecht met betrekking tot de frequentie en het geregelde karakter van de informatie-uitwisseling tussen de betrokken ondernemingen snijdt daarom geen hout.
— Marktstructuur
127.
Ten slotte benadrukt Dole in hogere voorziening in verschillende contexten dat de door de Commissie en het Gerecht ten grondslag gelegde cijfers inzake het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen ‘overdreven’ of ‘kunstmatig verhoogd’ zijn107.. Ik heb de indruk dat Dole met deze kritiek eigenlijk beoogt de vaststelling van het Gerecht te ondermijnen, dat de bananenmarkt in Noord-Europa ‘weliswaar niet als oligopolistisch’ moet worden beschouwd, maar ook niet ‘door een versnipperd aanbod werd gekenmerkt’108..
128.
De argumentatie van Dole is wellicht gebaseerd op de veronderstelling dat een informatie-uitwisseling tussen concurrenten alleen op een markt met een hoge concentratiegraad 109. een mededingingsbeperkende strekking kan hebben. Die veronderstelling zou echter op een vergissing berusten. Weliswaar ligt het op een dergelijke markt110. voor de hand dat een mededingingsbeperkende strekking kan worden vastgesteld. Volgens de rechtspraak kan een systeem van informatie-uitwisseling echter ook een inbreuk op de mededingingsregels vormen wanneer de betrokken markt geen sterk geconcentreerde oligopolistische markt is111.. Met betrekking tot de marktstructuur geldt als enig algemeen beginsel dat het aanbod niet versnipperd mag zijn112..
129.
Volgens de vaststellingen van het Gerecht — die door Dole niet konden worden ontzenuwd113. — zijn er in het onderhavige geval geen aanwijzingen voor een versnippering van het aanbod op de bananenmarkt in Noord-Europa, zodat de argumentatie van rekwirantes met betrekking tot de marktstructuur faalt.
— Samenvatting
130.
Al met al slaagt Dole er met haar argumentatie dus niet in te weerleggen dat de in geding zijnde informatie-uitwisseling overeenkomstig de juridische kwalificatie door het Gerecht moet worden beschouwd als een bij artikel 81 EG verboden onderling afgestemde feitelijke gedraging met mededingingsbeperkende strekking.
4. Tussenconclusie
131.
Aangezien geen van de door Dole aangevoerde individuele grieven slaagt, dient het derde middel in zijn geheel te worden afgewezen.
D — Vierde middel: berekening van de geldboete
132.
Het vierde middel is tot slot gewijd aan de berekening van de geldboete. In dit kader voert Dole twee grieven tegen het bestreden arrest aan, waarop de twee onderdelen van dit middel betrekking hebben.
1. Eerste onderdeel van het vierde middel: meetelling van de verkopen van niet bij het kartel betrokken dochterondernemingen van Dole
133.
Ten eerste bekritiseert Dole in het kader van het vierde middel dat het Gerecht de geldboete ten onrechte heeft berekend op basis van de verkopen van ‘ondernemingen’ waaraan geen inbreuk ten laste is gelegd, te weten VBH, Saba, Kempowski en Dole France, die niet tot de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar behoorden. Dit onderdeel is gericht tegen de punten 619 tot en met 623 van het bestreden arrest.
134.
Het lijkt erop dat deze grief berust op een apert onjuiste lezing van de vaste rechtspraak inzake de aansprakelijkheid van moedermaatschappijen voor inbreuken op de mededingingsregels door hun 100 %-dochterondernemingen en door andere ondernemingen waarop de moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent.
135.
De grondslag van deze rechtspraak wordt gevormd door het feit dat de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen tot een en dezelfde onderneming behoren.
136.
Indien de moedermaatschappij en één of meer van haar dochterondernemingen waarop zij beslissende invloed uitoefent, met het oog op de vaststelling van een inbreuk worden beschouwd als deel uitmakend van één enkele onderneming, moet dit ook gelden wanneer het erom gaat deze inbreuk te bestraffen met de oplegging van een geldboete. Het begrip ‘onderneming’ in artikel 7 van verordening nr. 1/2003 is namelijk identiek aan dat in artikel 23 van verordening nr. 1/2003 en is afgeleid van artikel 81 EG (artikel 101 VWEU).
137.
Alleen door de verkopen van de moedermaatschappij en alle dochterondernemingen waarop zij beslissende invloed uitoefent in aanmerking te nemen, kan bij de vaststelling van een geldboete naar behoren rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van de gehele bij het kartel betrokken groep ondernemingen114..
138.
Het bezwaar van Dole dat slechts één van haar dochterondernemingen, namelijk Dole Fruit, rechtstreeks bij mededingingsbeperkende praktijken betrokken was, doet noch wat betreft de bestraffing van de inbreuk noch wat betreft de vaststelling ervan ter zake. De moedermaatschappij en de door haar beslissend beïnvloede dochtervennootschappen zijn gezamenlijk rechtssubjecten van een enkele onderneming in de zin van het mededingingsrecht en verantwoordelijk voor die onderneming. Maakt deze onderneming opzettelijk of door onachtzaamheid inbreuk op de mededingingsregels, dan heeft dit een gemeenschappelijke, persoonlijke verantwoordelijkheid tot gevolg van alle rechtssubjecten in de groepsstructuur115..
139.
Deze conclusie wordt niet ontkracht door de door Dole aangevoerde rechtspraak in de zaak Tomkins. Weliswaar wordt in het arrest Commissie/Tomkins benadrukt dat de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor kartelvergrijpen van dochterondernemingen waarover zij (nagenoeg) 100 % zeggenschap heeft, ondergeschikt is116.. Evenwel vormt deze ondergeschiktheid geenszins een beletsel om de verkooptransacties van de ondernemingsgroep ten grondslag te leggen aan de berekening van een geldboete. Het ondergeschikte karakter van de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij heeft slechts tot gevolg dat eventuele correcties van de aan een dochteronderneming opgelegde geldboete ook ten goede komen aan de hoofdelijk mede aansprakelijke moedermaatschappij, wanneer zij beide parallel aan elkaar een beroep tot nietigverklaring instellen bij het Gerecht.
140.
Het verzoek van Dole om bij de berekening van de geldboete de verkooptransacties van alle niet rechtstreeks bij de inbreuk betrokken dochterondernemingen buiten beschouwing te laten, is daarom terecht door het Gerecht afgewezen117..
141.
In deze omstandigheden hoeft niet nader te worden onderzocht of het aanvullende element waarop het Gerecht zijn motivering in dit verband eveneens steunt, steekhoudend is. Volgens het Gerecht vormt de argumentatie van Dole aangaande de autonomie van een aantal dochterondernemingen en het niet in aanmerking nemen van hun verkopen, een onderdeel van het betoog, dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen groene en gele bananen118.. Ik geef toe dat dit door het Gerecht aangevoerde aanvullende motiveringselement nogal verrassend is. Om de hierboven vermelde redenen in verband met het begrip ‘één onderneming’119. is het bestreden arrest echter rechtens juist.
142.
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het vierde middel worden afgewezen.
2. Tweede onderdeel van het vierde middel: dubbeltelling van dezelfde verkopen
143.
Ten tweede verwijt Dole het Gerecht in het kader van haar vierde middel, verkopen van dezelfde producten dubbel te hebben geteld bij de berekening van de geldboete. Deze grief van rekwirantes is gericht tegen punt 630 van het bestreden arrest.
144.
Meer concreet meent Dole dat de Commissie, hierin gevolgd door het Gerecht, bij de vaststelling van de verkoopcijfers van Dole ten behoeve van de berekening van de geldboete bananen dubbel heeft geteld die Dole eerst aan niet bij het kartel betrokken derden heeft verkocht om deze vervolgens weer van hen terug te kopen. Als enige voorbeeld noemt Dole de verkoop van een aantal bananen aan de onderneming Cobana en de doorverkoop van dezelfde bananen door Cobana aan Kempowski, een dochteronderneming van Dole.
145.
In dit verband zij erop gewezen dat de hogere voorziening tot rechtsvragen beperkt is120.. Uit de argumentatie van Dole in het kader van het onderhavige tweede onderdeel van het vierde middel valt niet op te maken van welke onjuiste rechtsopvatting het Gerecht blijk zou hebben gegeven. De uiteenzetting van Dole in dit verband is zo algemeen en vaag dat een behoorlijke beoordeling ervan redelijkerwijs niet mogelijk is121.. Ik stel derhalve voor dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren.
146.
Subsidiair voeg ik hieraan toe dat het Gerecht volledige rechtsmacht heeft in alle kwesties in verband met de hoogte van de geldboete (artikel 261 VWEU juncto artikel 31 van verordening nr. 1/2003). Het Hof toetst de uitoefening van deze rechtsmacht door het Gerecht enkel op kennelijk onjuiste rechtsopvattingen122.. Van een dergelijke kennelijk onjuiste rechtsopvatting is sprake, ten eerste wanneer het Gerecht de grenzen van zijn bevoegdheden krachtens artikel 261 VWEU heeft miskend123., ten tweede wanneer het niet alle relevante omstandigheden uitvoerig heeft onderzocht124. en ten derde wanneer het onjuiste juridische criteria heeft toegepast125., niet in de laatste plaats in het licht van de beginselen van gelijke behandeling126. en evenredigheid127..
147.
Aangezien de waarde van de producten die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk op artikel 81 EG (artikel 101 AEUV) als indicatie dienen voor het belang van de inbreuk128., is het niet onredelijk om bij de berekening van de geldboete rekening te houden met alle verkooptransacties van een karteldeelnemer die deze producten betreffen. Indien een karteldeelnemer verschillende malen handelstransacties heeft verricht met dezelfde goederen — bijvoorbeeld door deze goederen eerst aan een derde te verkopen en op een later tijdstip weer van deze derde of een vierde terug te kopen — kan deze tweevoudige verkooptransactie worden beschouwd als indicatie voor het economische belang dat die goederen voor hem hebben.
148.
In deze omstandigheden heeft het Gerecht geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt door bij de toetsing van de berekening van de geldboete geen bezwaar te maken tegen het feit dat de verkopen van Dole dubbel waren geteld, doordat zowel de aanvankelijk door haar verkochte bananen als de vervolgens door haar weer teruggekochte bananen in aanmerking waren genomen.
149.
Bijgevolg moet het vierde middel in zijn geheel ongegrond worden verklaard.
E — Samenvatting
150.
Aangezien geen van de door Dole aangevoerde middelen kan worden aanvaard, moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.
V — Kosten
151.
Volgens artikel 184, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening wordt afgewezen.
152.
Uit artikel 138, leden 1 en 2, juncto artikel 184, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering volgt dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, voor zover dit is gevorderd. Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Hof het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten. Aangezien rekwirantes in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten. Rekwirantes moeten hoofdelijk in de kosten worden verwezen, aangezien zij de hogere voorziening gezamenlijk hebben ingesteld129..
VI — Conclusie
153.
Op grond van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:
- 1)
De hogere voorziening wordt afgewezen.
- 2)
Dole Food Company, Inc. en Dole Fresh Fruit Europe OHG worden hoofdelijk verwezen in de kosten.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2014
Oorspronkelijke taal: Duits.
Zie met name arresten United Brands en United Brands Continentaal/Commissie (27/76, EU:C:1978:22, over misbruik van een machtspositie), Cooperativa Co-Frutta (193/85, EU:C:1987:210, over een verbruiksbelasting op bananen), Duitsland/Raad (C-280/93, EU:C:1994:367, over de wettigheid van de gemeenschappelijke marktordening in de bananensector), Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (I) (C-465/93, EU:C:1995:369, over vraagstukken met betrekking tot kortgedingprocedures), Van Parys (C-377/02, EU:C:2005:121, over de toetsing van rechtshandelingen van de Unie aan het WTO-recht) en FIAMM e.a./Raad en Commissie (C-120/06 P en C-121/06 P, EU:C:2008:476, over de uitsluiting van schadevergoedingsaanspraken voor rechtmatig handelen door organen van de Unie).
In zijn arrest United Brands en United Brands Continentaal/Commissie (27/76, EU:C:1978:22) heeft het Hof zich reeds in de jaren zeventig uit het oogpunt van het mededingingsrecht beziggehouden met bananen.
Beschikking C(2008) 5955 def. van de Commissie van 15 oktober 2008 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak COMP/39.188 — Bananen, samengevat in PB 2009, C 189, blz. 12; hierna: ‘litigieuze beschikking’).
Hierna samen aangeduid als ‘Dole’ of ‘rekwirantes’. Dole Fresh Fruit Europe stond een tijd lang bekend onder de naam Dole Germany; onder deze naam trad de onderneming in eerste aanleg op als verzoekster.
Arrest Dole Food en Dole Germany/Commissie (T-588/08, EU:T:2013:130).
Naast Dole waren met name Chiquita en de met Del Monte verbonden onderneming Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert betrokken bij de onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
Zie hierover en voor het navolgende, de punten 8–23 van het bestreden arrest.
Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).
Artikel 1 van de litigieuze beschikking.
Artikel 1, sub e en f, van de litigieuze beschikking.
Artikel 2, sub b, van de litigieuze beschikking.
Zie punt 119 van het bestreden arrest.
Zie de punten 128–132 van het bestreden arrest.
Zie in die zin arrest Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie (C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:479, punt 58).
Arrest Commissie/Ierland e.a. (C-89/08 P, EU:C:2009:742, punt 53); in dezelfde zin arrest Heroverweging M/EMEA (C-197/09 RX-II, EU:C:2009:804, punt 42).
Zie mijn conclusies in de zaak Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie (C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:11, punt 109).
Arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie (C-286/98 P, EU:C:2000:630, punt 61); in dezelfde zin arresten Präsident Ruhrkohlen-Verkaufsgesellschaft e.a./ Hoge Autoriteit (36/59–38/59 en 40/59, EU:C:1960:36, inzonderheid blz. 926 en 927) en Picciolo/Parlement (111/83, EU:C:1984:200, punt 22).
Arresten Michel/Parlement (195/80, EU:C:1981:284, punt 22), Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punt 463), Elf Aquitaine/Commissie (C-521/09 P, EU:C:2011:620, punt 149) en Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie (C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:479, punt 74).
Zie wat betreft het strafrecht in engere zin arrest E en F (C-550/09, EU:C:2010:382, punt 59); zie voor met het strafrecht vergelijkbare procedures — in dit geval het kartelrecht — arresten Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punt 463) en Elf Aquitaine/Commissie (C-521/09 P, EU:C:2011:620, punt 149).
Punt 19 van het bestreden arrest en punt 115 van de litigieuze beschikking.
Punten 133–135 van het bestreden arrest.
Punten 40–48 van het bestreden arrest.
Punt 14 van het bestreden arrest en punt 104 van de litigieuze beschikking.
In de procestaal als volgt geformuleerd: ‘… Aldi's pricing for yellow bananas served as a reference price for all purchasers of bananas, whether green or yellow, in Northern Europe’ (punt 47 in fine van het verzoekschrift van Dole in zaak T-588/08; zie ook punt 46 in fine van dat verzoekschrift).
In punt 48 van het bestreden arrest wordt het document op enigszins ongebruikelijke wijze ‘niet-toelaatbaar’ verklaard.
Arrest Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punten 97 en 100).
Arresten Versalis/Commissie (C-511/11 P, EU:C:2013:386, punt 115) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 40).
Arresten Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punten 98 en 100) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 41).
Arresten Zweden/API en Commissie (C-514/07 P, C-528/07 P en C-532/07 P, EU:C:2010:541, punt 88) en Otis e.a. (C-199/11, EU:C:2012:684, punt 71).
Arresten Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 29) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punten 151 en 215).
Arrest Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 30).
Het terloops geuite verwijt van een onjuiste opvatting van de feiten wordt door Dole in het kader van het vijfde onderdeel van het eerste middel niet gepreciseerd. In plaats daarvan verwijst Dole naar het tweede middel. Ik zal deze vraag daarom ook slechts in het kader van het tweede middel onderzoeken (zie hieronder punten 61–70 van deze conclusie).
Arresten Ismeri Europa/Rekenkamer (C-315/99 P, EU:C:2001:391, punt 19), Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland/Commissie (C-385/07 P, EU:C:2009:456, punt 163), en E.ON Energie/Commissie (C-89/11 P, EU:C:2012:738, punt 115); in dezelfde zin arrest Viega/Commissie (C-276/11 P, EU:C:2013:163, punt 39).
Artikel 24, eerste alinea, eerste volzin, juncto artikel 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie.
Arresten Chalkor/Commissie (C-386/10 P, EU:C:2011:815, punten 64 en 66), Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 46) en Siemens/Commissie (C-239/11 P, C-489/11 P en C-498/11 P, EU:C:2013:866, punt 321); zie daarnaast mijn conclusie in de zaak Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:248, punt 47) alsook mijn conclusie in de zaak Nexans en Nexans France/Commissie (C-37/13 P, EU:C:2014:223, punt 87).
In dezelfde zin arrest Siemens/Commissie (C-239/11 P, C-489/11 P en C-498/11 P, EU:C:2013:866, punt 322).
Arresten Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 46) en Viega/Commissie (C-276/11 P, EU:C:2013:163, punten 41 en 42).
Arresten Chalkor/Commissie (C-386/10 P, EU:C:2011:815, punt 66), Kone e.a./Commissie (C-510/11 P, EU:C:2013:696, punt 32) alsook Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 55).
Zie dienaangaande mijn conclusie in de zaak Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:248, punt 51) en mijn conclusie in de zaak Nexans en Nexans France/Commissie (C-37/13 P, EU:C:2014:223, punten 87 en 88).
In de procestaal (Engels): ‘quotation prices’; in de taal van de beraadslaging (Frans): ‘prix de référence’.
In de procestaal: ‘price quotes’; in de taal van de beraadslaging: ‘offres de prix’.
Arresten PKK en KNK/Rat (C-229/05 P, EU:C:2007:32, punt 37), Sniace/Commissie (C-260/05 P, EU:C:2007:700, punt 37) en Lafarge/Commissie (C-413/08 P, EU:C:2010:346, punt 17).
In de taal van de beraadslaging: ‘un prix jaune’.
Arresten P & O European Ferries (Vizcaya) en Diputación Foral de Vizcaya/Commissie (C-442/03 P en C-471/03 P, EU:C:2006:356, punten 67–69), Sison/Raad (C-266/05 P, EU:C:2007:75, punten 70–72) en Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad (C-583/11 P, EU:C:2013:625, punt 112).
In de procestaal: ‘quotation prices’.
Arresten Lafarge/Commissie (C-413/08 P, EU:C:2010:346, punt 23), Ziegler/Commissie (C-439/11 P, EU:C:2013:513, punten 75 en 76) en FLSmidth/Commissie (C-238/12 P, EU:C:2014:284, punt 31).
Arrest British Airways/Commissie (C-95/04 P, EU:C:2007:166, punt 137).
Zie met name de punten 226–228 van het bestreden arrest.
Zie wederom de punten 128–132 van het bestreden arrest.
Beschikking San Marco/Commissie (C-19/95 P, EU:C:1996:331, punten 39 en 40) en arresten Commissie/Schneider Electric (C-440/07 P, EU:C:2009:459, punt 103) alsmede Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 84); zie ook arrest MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 60).
Punten 26 en 27 van de litigieuze beschikking en punt 345 van het bestreden arrest.
Punt 352, eerste volzin, van het bestreden arrest.
Arresten Wunenburger/Commissie (C-362/05 P, EU:C:2007:322, punt 80) en Gogos/Commissie (C-583/08 P, EU:C:2010:287, punt 35).
Arrest Raad/De Nil en Impens (C-259/96 P, EU:C:1998:224, punten 32 en 33), France Télécom/Commissie (C-202/07 P, EU:C:2009:214, punt 29) en Mindo/Commissie (C-652/11 P, EU:C:2013:229, punt 29).
Arrest Evropaïki Dynamiki/Commissie (C-200/10 P, EU:C:2011:281, punt 33).
Arresten Vidrányi/Commissie (C-283/90 P, EU:C:1991:361, punt 29), Commissie/Greencore (C-123/03 P, EU:C:2004:783, punten 40 en 41) en Gogos/Commissie (C-583/08 P, EU:C:2010:287, punt 29).
Arresten Ferriere Nord/Commissie (C-219/95 P, EU:C:1997:375), Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punt 244) en France Télécom/Commissie (C-202/07 P, EU:C:2009:214, punt 41), met betrekking tot argumenten voor de verlaging van geldboeten.
Arresten Connolly/Commissie (C-274/99 P, EU:C:2001:127, punt 121) en FIAMM e.a./Raad en Commissie (C-120/06 P en C-121/06 P, EU:C:2008:476, punt 91).
Arresten Ziegler/Commissie (C-439/11 P, EU:C:2013:513, punt 82), Gascogne Sack Deutschland/Commissie (C-40/12 P, EU:C:2013:768, punt 35) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 189).
Arresten Komninou e.a./Commissie (C-167/06 P, EU:C:2007:633, punt 22) en Mindo/Commissie (C-652/11 P, EU:C:2013:229, punt 41).
Punt 118 van het verzoekschrift in eerste aanleg.
Punt 40 van de repliek in eerste aanleg verwijst slechts tussen haakjes naar de ‘overdreven cijfers van de Commissie’.
Voetnoot 86 van het verzoekschrift in eerste aanleg; in voetnoot 44 van de repliek in eerste aanleg wordt dit verwijt herhaald.
Arrest British Airways/Commissie (C-95/04 P, EU:C:2007:166, punt 137)
Arresten Commissie/Brazzelli Lualdi e.a. (C-136/92 P, EU:C:1994:211, punt 49), Commissie/Schneider Electric (C-440/07 P, EU:C:2009:459, punt 191), Raad/Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group (C-337/09 P, EU:C:2012:471, punt 55) en Ziegler/Commissie (C-439/11 P, EU:C:2013:513, punt 74).
De door Dole in het kader van het tweede middel aangevoerde grief met betrekking tot de onjuiste opvatting van feiten steunde niet op de vermeende onjuiste berekening van de marktaandelen.
Arresten Lindorfer/Rat (C-227/04 P, EU:C:2007:490, punt 83), Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 45) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 151).
Volgens de toelichtingen van de Commissie ter terechtzitting voor het Hof, die door Dole niet werden betwist, was de omvang van de onderlinge bananenverkoop tussen importeurs niet noemenswaardig. Dezelfde conclusie kan worden getrokken uit de onbetwiste vaststellingen van de Commissie in de punten 451–453 van de litigieuze beschikking, ook al zijn deze vaststellingen in een andere context gedaan.
Men had ten minste mogen verwachten dat Dole in de procedure concrete gegevens zou hebben verstrekt over haar eigen verkoop aan andere importeurs of aankopen van Dole bij andere importeurs. Dole beschikt immers over alle relevante gegevens over haar eigen transacties met bananen.
Arresten Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala (C-413/06 P, EU:C:2008:392, punt 166), Elf Aquitaine/Commissie (C-521/09 P, EU:C:2011:620, punt 147) en Ziegler/Commissie (C-439/11 P, EU:C:2013:513, punt 115).
Arresten Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala (C-413/06 P, EU:C:2008:392, punt 166), Elf Aquitaine/Commissie (C-521/09 P, EU:C:2011:620, punt 150) en Ziegler/Commissie (C-439/11 P, EU:C:2013:513, punt 116).
Punten 262 en 263 van het bestreden arrest.
Punt 264 juncto punten 262 en 263 van het bestreden arrest.
Punt 261 van het bestreden arrest.
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
Punt 267 van het bestreden arrest.
Voor zover deze grief ook een rol speelt in het kader van het vijfde onderdeel van het derde middel, reageer ik er reeds op deze plaats op in de hieronder volgende uiteenzettingen.
Zie in die zin arresten Komninou e.a./Commissie (C-167/06 P, EU:C:2007:633, punt 22), Gogos/Commissie (C-583/08 P, EU:C:2010:287, punt 29) en Mindo/Commissie (C-652/11 P, EU:C:2013:229, punt 41).
Arresten Wunenburger/Commissie (C-362/05 P, EU:C:2007:322, punt 80) en Gogos/Commissie (C-583/08 P, EU:C:2010:287, punt 35).
Zie in die zin arresten Musique diffusion française e.a./Commissie (100/80–103/80, EU:C:1983:158, punt 97) en Slovenská sporiteľňa (C-68/12, EU:C:2013:71, punt 25) en mijn conclusie in de zaak Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:248, punten 128–131).
Arresten Aalborg Portland e.a./Commissie (C-204/00 P, C-205/00 P, C-211/00 P, C-213/00 P, C-217/00 P en C-219/00 P, EU:C:2004:6, punt 125), Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala (C-413/06 P, EU:C:2008:392, punt 117) en Commissie/Stichting Administratiekantoor Portielje (C-440/11 P, EU:C:2013:514, punt 59).
C-67/13 P, EU:C:2014:2204.
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 24).
Zie dienaangaande mijn conclusie in de zaak T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:110, punt 37).
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 27); in dezelfde zin arresten Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11, EU:C:2013:160, punt 37) en CB/Commissie (C-67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 53).
Arresten Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11, EU:C:2013:160, punt 36) en CB/Commissie (C-67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 53).
Arresten T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 27), Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11, EU:C:2013:160, punt 37) en CB/Commissie (C-67/13 P, EU:C:2014:2204, punt 54).
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punten 29 en 30); in dezelfde zin arresten Football Association Premier League e.a. (C-403/08 en C-429/08, EU:C:2011:631, punt 135), Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11, EU:C:2013:160, punt 34) en CB/Commissie (C-67/13 P, EU:C:2014:2204, punten 49–52 en 57 in fine).
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punten 31 en 43); in dezelfde zin arrest Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11, EU:C:2013:160, punt 38).
Arresten Commissie/Anic Partecipazioni (C-49/92 P, EU:C:1999:356, punten 121 en 126), Hüls/Commissie (C-199/92 P, EU:C:1999:358, punten 162 en 167) en T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 51) en mijn conclusie in de zaak T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:110, punt 75).
Hieronder behandel ik niet alleen de argumenten die Dole in het kader van het vijfde onderdeel van het derde middel heeft aangevoerd, maar ook een aantal andere die Dole met betrekking tot dit onderwerp terloops naar voren heeft gebracht in het kader van andere middelen.
Arresten T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 38) en GlaxoSmithKline Services/Commissie (C-501/06 P, C-513/06 P, C-515/06 P en C-519/06 P, EU:C:2009:610, punt 63).
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punten 36–39).
Zie in die zin arresten Suiker Unie e.a./Commissie (40/73–48/73, 50/73, 54/73–56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, EU:C:1975:174, punt 173), Deere/Commissie (C-7/95 P, EU:C:1998:256, punt 86) en T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punt 32).
Zie met name de punten 15–17, 74, 187, 256, 375 en 583 van het bestreden arrest alsook de punten 51–57 van de considerans van de litigieuze beschikking.
Punten 434–576 van het bestreden arrest; zie met name de punten 442–470 van dat arrest, die op de verklaringen van Dole zelf zijn gebaseerd.
Punten 19, 574 en 638 van het bestreden arrest alsook punt 115 van de litigieuze beschikking.
Zie met name de punten 553, 585 en 654 van het bestreden arrest.
Zie met betrekking tot de eis van zelfstandigheid onder andere de arresten Suiker Unie e.a./Commissie (40/73–48/73, 50/73, 54/73–56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, EU:C:1975:174, punt 173), Deere/Commissie (C-7/95 P, EU:C:1998:256, punten 86 en 87) en T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punten 32 en 33).
Zie met betrekking tot deze criteria nogmaals het recente arrest CB/Commissie (C-67/13 P, EU:C:2014:2204, inzonderheid de punten 50 en 57).
Arrest Asnef-Equifax en Administración del Estado (C-238/05, EU:C:2006:734).
Zie mijn conclusie in de zaak T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:110, punt 51); in dezelfde zin arresten IAZ International Belgium e.a./Commissie (96/82–102/82, 104/82, 105/82, 108/82 en 110/82, EU:C:1983:310, punt 25), General Motors/Commissie (C-551/03 P, EU:C:2006:229, punt 64) en Beef Industry Development Society en Barry Brothers (C-209/07, EU:C:2008:643, punt 21).
Arrest T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:343, punten 58 en 59); zie ook arresten Commissie/Anic Partecipazioni (C-49/92 P, EU:C:1999:356, punt 121) en Hüls/Commissie (C-199/92 P, EU:C:1999:358, punt 162); zie verder mijn conclusie in de zaak T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:110, punten 97–107).
Zie in dezen het eerste onderdeel van het onderhavige derde middel (zie hierboven, punten 73–91 van deze conclusie).
Punt 353 van het bestreden arrest.
Aldus de formulering in het arrest Deere/Commissie (C-7/95 P, EU:C:1998:256, punt 88).
Zie mijn conclusie in de zaak T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08, EU:C:2009:110, punt 53).
Arrest Thyssen Stahl/Commissie (C-194/99 P, EU:C:2003:527, punt 86).
Arresten Thyssen Stahl/Commissie (C-194/99 P, EU:C:2003:527, punt 86) en Asnef-Equifax en Administración del Estado (C-238/05, EU:C:2006:734, punt 58).
Zie dienaangaande nogmaals mijn bespreking van het eerste onderdeel van het onderhavige derde middel in de punten 73–91 van deze conclusie.
Zie mijn conclusie in de zaak Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie (C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:11, punt 1).
Zie mijn conclusies in de zaken Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie (C-628/10 P en C-14/11 P, EU:C:2012:11, punt 173) en Akzo Nobel e.a./Commissie (C-97/08 P, EU:C:2009:262, punt 97).
Arrest Commissie/Tomkins (C-286/11 P, EU:C:2013:29, punt 39).
Punt 619 en 620 van het bestreden arrest.
Punt 621 van het bestreden arrest.
Zie in dezen de punten 135–141 van deze conclusie.
Arresten Vidrányi/Commissie (C-283/90 P, EU:C:1991:361, punten 11–13), Aalborg Portland e.a./Commissie (C-204/00 P, C-205/00 P, C-211/00 P, C-213/00 P, C-217/00 P en C-219/00 P, EU:C:2004:6, punten 47 en 48) alsmede Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 84).
Arresten Lindorfer/Rat (C-227/04 P, EU:C:2007:490, punt 83), Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 45) en MasterCard e.a./Commissie (C-382/12 P, EU:C:2014:2201, punt 151).
Arrest Aalborg Portland e.a./Commissie (C-204/00 P, C-205/00 P, C-211/00 P, C-213/00 P, C-217/00 P en C-219/00 P, EU:C:2004:6, punt 365).
Zie dienaangaande mijn conclusies in de zaken Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied/Commissie (C-105/04 P, EU:C:2005:751, punt 137) en Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:248, punt 190); in dezelfde zin arresten Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punten 155 en 156) en Kone e.a./Commissie (C-510/11 P, EU:C:2013:696, punten 40 en 42).
Arresten Baustahlgewebe/Commissie (C-185/95 P, EU:C:1998:608, punt 128), Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punten 244 en 303) en Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie (C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P, EU:C:2009:500, punt 125).
Arresten Baustahlgewebe/Commissie (C-185/95 P, EU:C:1998:608, punt 128), Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot en met C-208/02 P en C-213/02 P, EU:C:2005:408, punten 244 en 303) en Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie (C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P, EU:C:2009:500, punt 125).
Arresten Weig/Commissie (C-280/98 P, EU:C:2000:627, punten 63 en 68) en Sarrió/Commissie (C-291/98 P, EU:C:2000:631, punten 97 en 99).
Arresten E.ON Energie/Commissie (C-89/11 P, EU:C:2012:738, punt 126) en Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:522, punt 165).
Arrest Team Relocations e.a./Commissie (C-444/11 P, EU:C:2013:464, punten 76 en 88).
Arrest Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie (C-550/07 P, EU:C:2010:512, punt 123); in dezelfde zin arrest D en Zweden/Raad (C-122/99 P en C-125/99 P, EU:C:2001:304, punt 65); in de laatstgenoemde zaak hadden D en het Koninkrijk Zweden zelfs twee aparte hogere voorzieningen ingesteld, maar werden zij toch hoofdelijk in de kosten verwezen.