Ktr. Leiden, 23-11-2011, nr. 1081633/11-5167
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV3576
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter Leiden)
- Datum
23-11-2011
- Zaaknummer
1081633/11-5167
- LJN
BV3576
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV3576, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 37a Faillissementswet
- Vindplaatsen
JOR 2012/63 met annotatie van mr. E. Loesberg
Uitspraak 23‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Einde huurovereenkomst bedrijfsruimte door opzegging van die overeenkomst door curator. Vraag of schade van € 24.000,00, die bij einde huur wordt geconstateerd, boedelschuld is. Kantonrechter : - Uitgangspunt in deze procedure is dat de schade van € 24.000,00 is ontstaan in de periode dat de failliet huurder was. - In dit geval geen schade die naar haar aard pas na het beëindigen van de huurovereenkomst vergoed moet worden. - Schadevergoedingsverplichting vloeit dan ook niet voort uit de opzegging door de curator van de huurovereenkomst en de vordering van verhuurder tot vergoeding van de schade is geen boedelschuld.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Leiden
MB
Rolnr.: 1081633/11-5167
Datum: 23 november 2011
Vonnis in de zaak van:
[verhuurder],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.M.L. Dekkers,
tegen
eerst [curator 1], thans [curator 2], handelend in zijn hoedanigheid van curator van [failliete vennootschap],
kantoorhoudende te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.J. Tideman.
Partijen worden aangeduid als “[verhuurder]” en “de curator q.q.”. De failliete vennootschap wordt aangeduid als de BV.
1 Procedure
1.1 De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 27 juni 2011 met producties,
- de akte vermindering van eis,
- de conclusie van antwoord met producties.
1.2 Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast.
De comparitie is gehouden op 24 oktober 2011; van het verhandelde is aantekening gehouden.
Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de comparitie heeft [verhuurder] nog twee producties overgelegd.
2 Feiten
2.1 [verhuurder] verhuurde met ingang van 1 maart 2009 aan (de rechtsvoorganger van) de BV de bedrijfsruimte, gelegen aan [adres gehuurde].
2.2 Bij vonnis van 26 oktober 2010 is de BV door deze rechtbank failliet verklaard, met benoeming van [naam curator 1] tot curator. Bij vonnis van 14 juli 2011 is [naam curator 2] in de plaats van [naam curator 1] benoemd tot curator.
2.3 De curator heeft de huurovereenkomst opgezegd, waardoor deze is geëindigd per 31 januari 2011. De BV heeft het gehuurde per die datum ontruimd en leeg opgeleverd.
2.4 Bij de oplevering is gebleken dat er schade is aan de buitengevel en deuren van het pand tot een bedrag van € 24.000,00.
3 Geschil
3.1 [verhuurder] stelt dat de BV de schade van € 24.000,00 heeft veroorzaakt. Het betreft volgens haar opleverschade. De verplichting tot het correct opleveren van het gehuurde is een boedelschuld, omdat deze verplichting ontstaat door toedoen van de curator, namelijk door de opzegging van de huurovereenkomst in het belang van de boedel. [verhuurder] verwijst naar het Circle Plastics arrest (HR 18-06-2004, NJ 2004, 617).
3.2 De curator voert gemotiveerd verweer. Hij bestrijdt met name dat de schade gekwalificeerd moet worden als opleverschade en dat de schade als boedelschuld moet worden aangemerkt.
4 Beoordeling
4.1 De onderhavige vordering behoort tot de competentie van de kantonrechter, nu het gaat om een zaak met betrekking tot een huurovereenkomst.
4.2 [verhuurder] stelt dat de schade aan het gehuurde is veroorzaakt door de BV c.q. is ontstaan in de periode dat de BV huurder was, terwijl de schade op grond van (de algemene bepalingen behorend bij) het huurcontract voor rekening komt van huurder.
De curator heeft dat betwist.
Op grond van artikel 10.1.3. van de algemene bepalingen, behorend bij de huurovereenkomst wordt de BV als huurder verondersteld het gehuurde in goede staat en zonder gebreken te hebben ontvangen, hetgeen meebrengt, dat de bewijslast dat (een deel van) de schade reeds bij aanvang van de huurovereenkomst bestond bij de BV berust. De curator heeft aangegeven dat dit bewijs niet te leveren zal zijn. Daarom moet aan het verweer van de curator op dit punt voorbij worden gegaan.
Uitgangspunt in deze procedure is dan ook dat de schade van € 24.000,00 is ontstaan in de periode dat de BV huurder was.
4.3 De vraag die partijen verdeeld houdt is of de verplichting tot schadevergoeding in het onderhavige geval is ontstaan door de opzegging door de curator van de huurovereenkomst en dus, met andere woorden, voortvloeit uit de opleveringsverplichting bij het einde van de huurovereenkomst (zoals [verhuurder] bepleit) of niet, omdat het geen verplichting is, die naar haar aard slechts kan worden afgedwongen en nagekomen op het tijdstip waarop de huur eindigt, zoals de curator betoogt.
4.4 De kantonrechter oordeelt als volgt.
Artikel 9.6 van de huurovereenkomst bepaalt, dat in afwijking van het bepaalde in artikel 9.1 van de algemene bepalingen (bedoeld is kennelijk artikel 13. 1 van de algemene bepalingen, kantonrechter), de daar opgesomde werkzaamheden en reparaties, alsmede het andere “groot onderhoud”, voor rekening van huurder komen en dat deze door huurder dienen te worden uitgevoerd. Artikel 13.2 van de algemene bepalingen behelst, dat – tenzij partijen anders zijn overeengekomen, hetgeen niet het geval is – de zojuist genoemde werkzaamheden en reparaties worden verricht door, dan wel in opdracht van de partij voor wiens rekening die werkzaamheden zijn en dat partijen tijdig tot het verrichten van die werkzaamheden dienen over te gaan.
4.5 De onderhavige schade is, naar tussen partijen niet in geschil is, aan te merken als werkzaamheden en/of reparaties als opgesomd in artikel 13.1 van de algemene bepalingen.
Dat betekent, dat op grond van artikel 9.6 van de huurovereenkomst al tijdens de looptijd van de huurovereenkomst de schade voor rekening van de BV als huurder kwam en dat de BV deze schade tijdig diende te herstellen.
Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het hier geen schade betreft, die naar haar aard pas na het beëindigen van de huurovereenkomst vergoed moet worden.
4.6 Bij haar oordeel heeft de kantonrechter het volgende in aanmerking genomen.
I In het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2004, NJ 2004, 617 (Circle Plastics), waarnaar [verhuurder] heeft verwezen ter onderbouwing van haar standpunt, is geoordeeld dat de ontruimingsverplichting (cursivering kantonrechter) die is ontstaan door de opzegging van de huurovereenkomst door de curator een boedelschuld is. In de casus die tot dat arrest heeft geleid was het gehuurde niet (volledig) ontruimd. In het onderhavige geval echter staat niet alleen vast, dat de BV het gehuurde wel tijdig en volledig heeft ontruimd, maar gaat het bovendien om een verplichting tot herstel van schade , die is ontstaan in de periode dat de BV huurder was en die al voor de opzegging van de huurovereenkomst door de curator bestond.
II [verhuurder] heeft gesteld dat door alsnog de grondslag van de vordering te zoeken in verplichtingen van voor de faillietverklaring, de rechtszekerheid geweld wordt aangedaan, hetgeen er in de praktijk toe zou leiden, dat per geval beoordeeld moet worden in hoeverre een vordering wel of niet als boedelvordering moet worden aangemerkt. Volgens [verhuurder] heeft de Hoge Raad met zijn uitspraak in het Circle Plastics arrest nu juist beoogd te voorkomen, dat dit soort discussies ontstaan en heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk gekozen voor rechtszekerheid. Dat betoog faalt. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest in rechtsoverweging 4.3. vooropgesteld dat, zoals in zijn arresten van 28-09-1990, NJ 1991, 305 en van 12-11-1993, NJ 1994, 229 is geoordeeld, een verplichting die is ontstaan als gevolg van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichte rechtshandeling als boedelschuld wordt aangemerkt en dat dit niet anders wordt doordat de desbetreffende verplichting mede haar grond vindt in een al voor de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding.
In het onderhavige geval is de kantonrechter van oordeel, dat de verplichting tot herstel van de schade niet (cursivering kantonrechter) is ontstaan als gevolg van de rechtshandeling van de curator.
III Anders dan in het arrest Van de Meer/Beter Wonen HR 27-11-1998, NJ 1999, 380, het geval was, is hier geen sprake van een verplichting (tot teruggave in goede staat van het gehuurde) die naar haar aard slechts kan worden nagekomen op het tijdstip dat de huurovereenkomst eindigt.
De verplichting van huurder tot herstel van de schade vloeit immers in het onderhavige geval voort uit artikel 9.6 van de huurovereenkomst en dus niet uit het bepaalde in artikel 7:224 lid 2 BW.
IV De vordering die strekt tot schadevergoeding ter zake van het tekortschieten in de nakoming van de verplichting tot herstel van de onderhavige schade aan het gehuurde dient op grond van artikel 37a Faillissementswet als concurrente vordering te worden aangemerkt.
4.7 Nu de schadevergoedingsverplichting niet voortvloeit uit de opzegging door de curator van de huurovereenkomst is de vordering van [verhuurder] tot vergoeding van de schade geen boedelschuld.
De vordering van [verhuurder] zal dus worden afgewezen, met veroordeling van [verhuurder] in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [verhuurder] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator q.q. begroot op € 800,00 voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2011.